Tabbladen

donderdag 24 december 2009

(G)een boek?


Ze lijken op een boeken maar zijn het niet; boeksimulanten. Tijdens de laatste Amsterdam Antiquarian Book, Map & Print Fair in de Passenger Terminal Amsterdam (PTA) was er een kleine tentoonstelling ingericht met exemplaren uit de collectie van bibliothecaris Marianne Plasmans.
De getoonde nepboekjes hadden één ding gemeen. In geen ervan zat papier in welke vorm dan ook. Toch opmerkelijk want in al mijn boeksimulanten zit wel degelijk… een boek! Het gaat dan om enkele 19de eeuwse uitgaven die extra bescherming nodig hebben omdat ze gestoken zijn in een goedkope papieren of kartonnen omslag. Mijn boeksimulanten fungeren feitelijk als boekband.

Zijn het dan wel boeksimulanten kun je je afvragen en niet gewoon doosjes ter bescherming van je boeken? Kortom waar houdt een doosje op en begint de boeksimulant? De foto’s laten het antwoord zien. De simulanten slaan open als een boek, hebben een (kopie van het originele) titelblad op het voorplat soms ook een rugtitel en bij de rug zowel boven als onder lijkt het of je een kapitaalbandje ziet (een stukje van het bindwerk) terwijl tegelijkertijd wel duidelijk is dat er tussen de platten geen bladzijde papier zit!


Ook voor de paar 17de eeuwse pamfletten in mijn collectie, die zonder uitzondering in gemarmerde papieren omslagen zitten, heb ik één simulant laten maken. Ik heb zelfs rekening gehouden met wat meer exemplaren want als verzamelaar is de kans op uitbreiding van de collectie altijd aanwezig. Ik moet toegeven mijn simulanten zijn niet goedkoop maar, eerlijk is eerlijk, het staat toch fraaier in je bibliotheek dan die blauwe zuurvrije dozen en enveloppen!

vrijdag 18 december 2009

Het jaar 1868

1868 was een bijzonder jaar.
In Arnhem nam de jonge Paulus Gouda Quint (1835-1915) de boekhandel van Nijhoff over. Quint zou de decennia daarop uitgroeien tot de bekendste antiquaar-veilinghouder van Gelderland. In Amsterdam stierf dat jaar Isaac Meulman (1807-1868). Deze (Lutherse) verzamelaar en bibliofiel, liet een prachtige collectie boeken na die door Frederik Muller in 1869 zou worden geveild. Meulman bezat bovendien een beroemde pamflettenverzameling van ca. 19.000 stuks.

In 1868 verscheen ook het laatste deel van de driedelige: ‎”Catalogus van de tractaten, pamfletten, enz. over de geschiedenis van Nederland, aanwezig in de bibliotheek van Isaac Meulman” (Amsterdam, 1866-1868), bewerkt door J.K. van der Wulp die, voordat hij deel drie kon afmaken, overleed.‎
Van der Wulp beschreef hierin uitsluitend de 9000 pamfletten die niet voorkwamen in de enkele jaren daarvoor verschenen pamflettenbibliografie van de verzameling van Frederik Muller. Meulman's zeer zeldzame pamflettencatalogus werd gedrukt in een beperkte oplage en verscheen niet in de handel. Het is een onmisbaar supplement op het bekende werk van W.P.C. Knuttel, waarover ik in mijn vorige blog schreef. De collectie Meulman berust thans in zijn geheel in de bibliotheek van de Gentse Rijksuniversiteit in België.
Ik prijs mij gelukkig met een bijzonder exemplaar van deze catalogus.
Bijzonder want in een keurig handschrift op de pagina tegenover de titelpagina van het eerste deel staat: “(No. 129) Den heer P. Gouda Quint. Aangeboden door den Verzamelaar”. Of Gouda Quint en Meulman elkaar in 1868 nog hebben ontmoet is onzeker, maar in ieder geval was er een band tussen beiden zoals blijkt uit dit geschenk van een groot verzamelaar aan een groot antiquaar.

Ben benieuwd of 2010 ook een bijzonder jaar wordt! In ieder geval wens ik u allen prettige feestdagen.

dinsdag 8 december 2009

Geen plek!

Het Amsterdamse Waterlooplein is niet meer wat het vroeger was.
De enige kraam waar ik met enige regelmaat langsloop is die van Jos Albers.
Behalve Jos staan er nog een paar anderen die wat met boeken doen, maar de omschrijving 'handelaren in oud papier’ is op hen beter van toepassing. Voor de rest is de markt uitermate aantrekkelijk voor verzamelaars van tweedehands kleding, graffitispuiters die nog verf zoeken, elektrahobbyisten en rommelsnuffelaars. Hier en daar wat kitsch, toeristenparafernalia en hele of halve zwervers die op kleedjes de oogst van hun nachtelijke vuilnisbakkentocht aanbieden dan wel de bekende zolder opruimzooi.

Het bruine doosje met boeken op een van die kleedjes viel me op omdat het stond als een rots te midden van een branding aan kurkentrekkers, serviesgoed, sleutelhangers, borrelglazen, stopcontacten en andere kleine troep. Zo te zien een seriewerkje en bij nadere inspectie niet het minste. Het ging om dr. W.P. C. Knuttel (1854-1921): “Catalogus van de pamfletten-verzameling berustende in de Koninklijke Bibliotheek. (1486-1853)“, ‘s Gravenhage 1889-1920. Een complete eerste druk, negen delen in elf banden, inclusief supplement en alfabetisch register.
De serie was opnieuw gebonden in eenvoudige banden en, aan het ex-libris te zien, ooit in bezit geweest van Ger Brouwer (1919-2005), oud bibliothecaris van de Vereniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels te Amsterdam (thans de Bibliotheek van het Boekenvak).

De verkoper; bierbuik, bouwvakkers decolleté, ongeschoren en ongewassen haar, reageerde bij gebrek aan een compleet gebit enigszins onverstaanbaar op mijn vraag wat de serie moest kosten.
Na enig gepuzzel bleek hij per deel tien euro en voor de serie compleet honderd euro te willen ontvangen!
Nu is een Knuttel - nog steeds een zeer bruikbaar naslagwerk met beschrijving van meer dan 30.000 titels - niet zozeer zeldzaam (althans de in 1978 verschenen herdruk!) als wel kostbaar.
Ik schatte de waarde van het aangeboden exemplaar op zo’n achthonderd euro en dus viel de aanschaf mij niet zwaar.
Dat wil zeggen financieel niet want om vervolgens de boekenschat mee te torsen naar huis, was nog een hele toer.

Thuisgekomen wachtte mij echter een andere verrassing: geen plek!
Mijn boekenkasten puilen uit en ik weiger stapels op de vloer te gaan maken want dan is het einde nabij, hoewel je best leuke muurtjes kunt bouwen met boeken! Mijn oplossing is het 'wieden' van mijn bibliotheek en de collectie van 'onkruid' ontdoen om dit vervolgens voor (te) weinig geld te verpatsen.
Er is gelukkig steeds minder onkruid, de collectie groeit desondanks en de kwaliteit is sinds mijn studententijd met reuzensprongen verbeterd.

zondag 29 november 2009

Boekverbeteraar

Een grote doos boeken, meest ingebonden middelmaat en daartussen één boek dat mijn aandacht trok. Driekwart leer, fraai gemarmerd papier, goud op snee, kortom een luxe band van, zo bleek uit het adresstickertje, boekbinderij G.F.L. Ophof te Rotterdam.
De inhoud bleek alras minder spectaculair. Het ging om het proefschrift van dr. N.N.J. de Voogd; “De Doelistenbeweging te Amsterdam in 1748” (Utrecht, 1914). Een antiquarische paperback uitgave die thans rond de € 20,- euro moet kosten en destijds ook al niet duur of bijzonder was.
Wat bezielde iemand om zo’n kostbare band te laten maken; een band die ook toen al de waarde van het boek vele malen overtrof en die het boek uiteindelijk niet veel in waarde deed stijgen. Wie was deze boekverbeteraar met (te) veel geld?
Voorin zag ik het ex-libris van de Rotterdamse, later Haagse, jurist en bibliofiel mr. F.C. Koch (een uil op een boek) en dat verklaarde alles.
Buijnsters noemde hem diverse keren in zijn boek: “Geschiedenis van het Nederlandse antiquariaat” (Nijmegen, 2007). Voor Koch was het mooiste niet goed genoeg en hij behoorde, in de periode voor en na de tweede wereldoorlog, tot een select groepje van topverzamelaars van antiquarische boeken (atlassen, reisjournaals, uniform- en kostuumboeken) in de prijsklasse van vijf of zes cijfers. “Het ex libris F.C. Koch is zoveel als een keurmerk voor de hoogste kwaliteit”, schreef Buijnsters. De (te) dure boekband was voor Koch kennelijk een kwalitatieve verbetering. Pas toen was het boek zijn ex libris waardig.

Je kan het toch niet meenemen”, is een veelgehoorde uitspraak als ik met een dergelijke bibliofiele aanwinst thuiskom. Ik weet het. Wij verzamelaars zijn maar een schakeltje in een ketting van soms vele verzamelaars. Wij bezitten en koesteren onze boeken maar voor even om vervolgens, vrijwillig of gedwongen, vroeg of laat, weer afscheid van ze te nemen.
Dat besef is nog groter als blijkt dat het om een exemplaar gaat uit een beroemde bibliotheek uit min of meer vervlogen tijden (Koch's bibliotheek werd op 11 december 1974 in Hamburg geveild).
Maar ja, ik kan zoiets moeilijk laten liggen, toch ?

zondag 22 november 2009

Toerist in Amsterdam


Ik ben er gek op. De gidsjes over Amsterdam van rond 1900 voor de buiten- en binnenlandse toerist. Mooie exemplaren, met illustraties, reclames en een uitklapbare plattegrond, zijn redelijk zeldzaam en prijzig geworden. Het was gebruiksgoed, vaak voor maar één reis.
De toeristische informatie was bovendien redelijk snel gedateerd; prijzen, tramlijnen en adressen veranderden met het jaar. Talloze moeten er zijn gemaakt, gebruikt en naar het oud papier of in de prullenbak zijn verdwenen.

Dertig jaar terug, in 1980, verscheen op initiatief van de Vereniging City Centrum Amsterdam en naar aanleiding van de opening van de voltooide metrolijn in de hoofdstad een herdruk van: “Amsterdam. Gids met platen. Houtsneden naar teekeningen van Joh. Braakensiek, J.C. Greive Jr., Alex. Hilverdink en E.S. Witkamp Jr." (Amsterdam, 1882). Gezien het veelvuldig voorkomen ervan in antiquarisch Nederland voor een paar euri moet de oplage enorm zijn geweest.
De originele 19de eeuwse Nederlandse uitgave is nagenoeg onvindbaar, maar twee jaar geleden kocht ik een originele Franse editie uit 1883 in nieuwstaat (228 pagina’s informatie plus 16 pagina’s reclame) met achterin de zeldzame plattegrond van Amsterdam.


Behalve wat verschil in de fraaie illustraties zijn de gidsjes identiek. Het is waarschijnlijk dat er destijds ook een Duitse versie is verschenen temeer omdat in 1883 de Wereld Expositie in de hoofdstad plaatsvond op het terrein achter het in aanbouw zijnde Rijksmuseum. Een uitstapje daarnaar werd de toerist dan ook van harte aanbevolen.
De boekjes zitten boordevol heerlijk gedateerde informatie over musea, vervoer, scholen, dagbladen, kledingmagazijnen, postzaken, consulaten, dranklokalen, kerken, bezienswaardigheden, uitstapjes, reclame en nog veel meer.


Neem bijvoorbeeld het hoofdstukje ‘In geval van ziekte’. Verschillende ziekenhuizen worden aangeprezen waaronder de ziekenverpleging aan de Prinsengracht (“Lijders aan syphilis, scabies en contagieuse ziekten, alsmede krankzinnigen, worden niet in het gesticht opgenomen”). De verpleegkosten in de eerste klas bedroegen vier gulden per dag maar de verpleegden hadden het recht om voor twee gulden per dag een mannelijke of een vrouwelijke dienstbode mee te nemen. Bij de Rooms-katholieke Ziekenverpleging aan de Keizersgracht waren twee afdelingen: kosteloos verpleegden en betalende zieken.
De laatste betaalden minimaal anderhalve gulden per dag “het bewasschen en gebruik van wijnen zijn onder deze prijzen niet begrepen”. Kinderen werden daar natuurlijk ook verpleegd maar alleen “indien zij de eerste H. Kommunie ontvangen hebben”.

Slechts één tandarts staat in de gids en wel de “salon du chirurgiën-dentiste E. Stark, 96. Amsteldijk. Etablissement, style Américain: système complet d‘appareils, propres a attenuer conssiderablement et quelquefois annihiler la douleur causée par les opérations odontalgiques”. De hierbij opgenomen illustratie laat zijn praktijkruimte annex wachtkamer zien; een gezellig ingerichte huiskamer en suite, die in niets lijkt op de tegenwoordig bekende steriele omgeving. Tandarts Elias Stark (1849-1933) is de uitvinder van de tube tandpasta, die destijds alleen in potjes werd verkocht. Stark was tevens een bekend kunstschilder en de link tussen een tube verf en een tube tandpasta had hij al gauw gemaakt.


Een ander gidsje, een variant op de voorgaande, is een voor de Nederlandse markt gemaakte “Geïllustreerde gids van Amsterdam met platen en een plattegrond
(Amsterdam, 1892). De illustraties werden grotendeels overgenomen uit de eerdergenoemde boekjes.
Het geheel is in harde kaft gebonden en telt, exclusief de reclame, 140 pagina’s. De gehele opzet is duidelijk anders, uitvoerige informatie over hotels, overnachtingen, vervoersmogelijkheden, adressen en prijzen ontbreken (ook tandarts Stark is weggelaten). Duidelijk is dat de uitgever zich richt op de dagtoerist uit de provincie.

Om dat te illustreren staan in het gidsje een paar tweegesprekjes tussen Arie en zijn ‘meissie’ Aaf uit het Noord-Hollandse boerendorpje Wervershoof.
Zij bezoeken in Amsterdam onder andere het panopticum, feitelijk een voorloper van het wassenbeeldenmuseum Madame Tussauds.
Behalve de toenmalige Koninklijke families en buitenlandse wereldleiders was er ook een gruwelkamer met o.a. het beeld van de beruchte arsenicum gifmengster uit 1883: ‘vrouw Van der Linden’.
Het koppeltje raakt elkaar even kwijt omdat Aaf te lang stilstaat bij ‘mijnheer Conscience’ en Arie, “Ik voor mij, ik heb van mijn leven nooit zoveel gelezen; ‘k heb altijd wel wat anders te doen gehad”, doorloopt. Een typische plattelandstoerist dus en ook zijn taaltje verraad dat, als hij per ongeluk een wassen juffrouw aanspreekt: “Verekskezeer, juffrouw, als we u altemet verderangeerd hebben”.

Uit 1906 bezit ik een Duitstalige “Fuhrer durch Amsterdam und Umgegend. Mit 13 Ausichtspostkarten”. Uitgeverij Seyffardt op het Damrak nr. 99 pakte het handig aan. De paginagrote zwart/wit foto’s die als illustratie in het boekje zijn opgenomen kunnen dankzij de perforatierand gemakkelijk uit het boekje worden gescheurd om als ansichtkaart te worden verstuurd. Gelukkig is mijn exemplaar compleet gebleven en ook de “Tramkaart van Amsterdam” van juni 1906, die kennelijk ook los werd verkocht (prijs f 0.15 cent), zit nog achterin het gidsje.
Twaalf tramlijnen telde de hoofdstad toen. Lijn 2 en lijn 12 waren nog paardentram, de overige elektrisch. Plaatsbewijzen kostte 3, 5, 6, 7 ½ , 10 of 12 ½ cent.

De taxi’s van toen; koetsen (‘Droschken’), waren er natuurlijk ook nog. Voor zestig cent een half uur rijden.
Ze zijn thans weer terug in het Amsterdamse straatbeeld maar de hedendaags toerist betaalt zestig euro voor veertig minuten! Ach die goeie oude tijd…

zaterdag 14 november 2009

Ik ben een...


Pestweer, dat wel, maar wat geeft het als je van het ene antiquariaat naar het ander gaat? De vrijdagse boekenmarkt, gisteren op het Amsterdamse Spui, is vaste prik (als ik op die dag in de stad ben).


Weinig publiek, koukleumen maar de ochtendregen hield gelukkig op.
Bij een van de kramen het boekje van Audrey Wagtberg Hansen gekocht: “Gesloten boeken. De mooiste boekbanden van het Koninklijk Huis”(Den Haag, 2003). Verkoopprijs toen zestien euro vijftig, nu nog maar zevenenhalve euro. Beroemd ontwerper C.A. Lion Cachet (1864-1945) is in de collectie van Hare Majesteit goed vertegenwoordigd met meerdere prachtbanden waarvan er zeven in het boek worden getoond, waaronder de boekband die ik eerder beschreef in mijn blog van 18 oktober "een bijzonder vorstelijke vondst".

Vervolgens in de Staalstraat bij boekhandel Nijhof & Lee het boek: “Type. A visual history of typefaces and graphic styles”, deel 1 1628-1900, van uitgeverij Taschen gekocht. Een aanrader voor wie van typografie houdt.


Prachtig vormgegeven en een lust voor het bibliofiele oog. Ik kan niet wachten op het tweede deel dat in 2010 moet verschijnen. Ik hoef er niet lang over uit te wijden, dat heeft een collegablogger al gedaan!

Door naar het Waterlooplein even lunchen en bij de nieuwe boekenstal van Jos Albers aanwippen om onder het genot van een sigaartje, samen met Jos en Sander Kok (van antiquariaat A. Kok) die ook op jacht was, over de laatste nieuwtjes te lullen in het boekenwereldje.

Daar lag warempel een fraai exemplaar van “Maerlants wereld” (Amsterdam, 1996), geschreven door Frits van Oostrom. In 1996 winnaar van de AKO-literatuurprijs. Achterin zaten een aantal lovende recensies en daaruit bleek mij dat dit gebonden boek destijds vijfenzeventig gulden kostte. Middeleeuwse prijzen want nu bij Jos (‘Ik ben niet duur’) acht euro!


Vervolgens herinnerde ik mij dat mijn dochter maandag een spreekbeurt gaat houden over Walt Disney en dat ik nog op zoek zou gaan naar het boek van Christopher Finch: “Walt Disney. Van Mickey Mouse tot Disneyland” (Amsterdam, 1975). Geen zeldzaamheid dus eerst maar eens naar boekhandel De Slegte in de Kalverstraat, waar ik ’s ochtends ook al was geweest. Tussen de kinderboeken snuffelen dus… Niets, naks, noppes, tot mijn oog viel op een klein rood boekje.

Geen Finch, Walt Disney of kinderboek maar “Boekengek” van oud-journalist Hub Hubben. Verschenen in 1995 als Koppermaandag-uitgave van uitgeverij De Buitenkant, drukkerij Jan de Jong, zetterij Chang Chi Lan-Ying en Minotaurus Boekwinkel in een oplage van 425 exemplaren en achterin gesigneerd door de auteur, drukker en uitgever. Voor zes euro vijftig cent natuurlijk gekocht. Je bent boekengek of je bent het niet!


O ja, mijn dochter… Op weg naar de metro bij antiquariaat Kok gelukkig een exemplaar van Finch kunnen bemachtigen.
Zo, deze gek kon weer thuiskomen!

dinsdag 3 november 2009

Een lijstje volgens Umberto Eco

Veel schrijvers zijn dol op lijsten met boeken, van Cervantes en Huysmans tot Calvino, en het is bekend dat bibliofielen de catalogi van antiquaren (die zonder enige twijfel bedoeld zijn als doelmatige lijsten) beschouwen als een soort Luilekkerland en aan het lezen ervan even veel plezier beleven als de lezers van Jules Verne aan diens boeken, waarin ze oceanen exploreren en griezelige zeemonsters ontmoeten”, aldus Umberto Eco in zijn laatste boek ”De betovering van lijsten” (Amsterdam, 2009).

Eco heeft wat mij betreft gelijk.
Ik ben verzot op lijstjes. Alledaags voorbeeld; het boodschappenlijstje. Lijstjes geven me houvast, richting en vormen een realiteit op zich. Talloze verzamelaars zie ik op boekenmarkten met hun lijstje langs de boekenkramen schuifelen; vooral stripverzamelaars. Ik heb in mijn PC ook zo’n lijstje nog te vervullen boekenwensen naast een afgewerkt lijstje in de vorm van mijn collectie.

Een bijna 400 jaar oud lijstje kocht ik ruim twintig jaar geleden in de Amsterdamse Oudemanhuispoort.
Het is een: “Register van allen den Schouten/Burghermeesteren/ Schepenen/XXXvj. Raeden/ende allen anderen Regenten der Stede Amstelredamme” (Anno 1613, zonder vermelding van drukker en plaats). Een redelijk zeldzame uitgave, vermoed ik.
De ‘Short Title Catalogue Netherlands (STCN)’ geeft maar drie bekende exemplaren aan en laat zien dat er geen latere edities verschenen en slechts één eerdere uitgave in 1597 (gedrukt bij Barent Adriaensz. in Amsterdam).
Dit is, zo lees ik in het boek van Eco, een goed voorbeeld van een doelmatige lijst. Referentieel (verwijzend naar bestaande personen/zaken), eindig (een afgebakende periode) en onveranderbaar (alleen personen die één van de genoemde functies beklede werden opgenomen).

Een blik op de inhoud leert ons dat de samensteller destijds veel meer heeft gedaan dan een opsomming van de gezagdragers per jaar.
Er zijn her en der ook allerlei geschiedkundige aantekening opgenomen. Ongetwijfeld met als doel om de namen niet alleen aan de hand van de jaartallen maar ook aan de hand van enkele bekende historische gebeurtenissen te kunnen plaatsen.
Zoals bijvoorbeeld onder 1417: “Sterf Hertoch Willem van Beyeren” en bij 1601: “In dit jaer heeft men de muer rontom de stad beginnen af te breken en twee groote nieuwe sluysen gemaeckt / de eene op de S. Antheunis Dijck / ende de ander daer de oude Haerlemmer poort heeft ghestaen”. Ook historische zaken die de genoemde personen of hun ambt betreffen werden vermeld. Voorbeelden daarvan zijn de vermelding onder 1535 bij de burgemeesters: “Desen werden van den anabaptiste op de plaets deser Stede den x. May zeer deerlijck vermoort” en ook de Alteratie (1578) werd in het lijstje opgenomen. Uitvoerige vermelding treffen we aan over Pieter Boom die in dat jaar stadsraad werd in plaats van de 81 jarige Mr. Reijer Lamberts.
Deze hoogbejaarde raadsman, zo lees ik, had de stadssecretaris zelf om ontslag verzocht omdat hij “impotent was, in drie jaeren onder den blauwen hemel noyt gheweest was ende zijn memorie ende verstant verlooren hadde”.
Er zijn mij geen moderne politici bekend die op een dergelijke open wijze afscheid namen van hun politieke carrière...

In 1611 publiceerde Johannes Isacius Pontanus (1571-1639) zijn: “Rerum et urbis Amstelodamensium" dat drie jaar later, in 1614, verscheen in een Nederlandse vertaling:
Historische beschrijvinghe der seer wijt beroemde coop-stadt Amsterdam".
Wie deze laatste uitgave openslaat ziet aan het einde het “Register vande Schouten, Burgermeesteren, ende den heelen Magistraet naer het vervolch der jaeren” met uiteraard dezelfde namen maar ook soms letterlijk dezelfde historische aantekeningen.

Pontanus zou niet de laatste zijn, ook zijn navolgers namen dergelijke overzichten in hun werk op en zo werd dit oorspronkelijk apart uitgegeven doelmatige lijstje voortaan alleen nog maar gedrukt als onderdeel van een groter historisch geheel. (Stads)Geschiedenis is immers meer dan een lijstje, ook volgens Umberto Eco!

zondag 18 oktober 2009

Een bijzonder vorstelijke vondst

Afgelopen zaterdagmiddag bezocht ik weer eens antiquariaat Lectori Salutem in Weesp. Snuffelen, sneupen, je weet maar nooit. Na een half uurtje was ik eigenlijk wel klaar en verwachtte elk moment de verlossing in de vorm van een boze partner met een ongeduldige dochter...

Nog een laatste blik op het plankje ‘Oranjehuis’, waar mijn oog viel op een apart gekleurd boekruggetje zonder titel. Het bleek te gaan om de “Catalogus der tentoonstelling van portretten en voorwerpen betrekking hebbende op het Huis van Oranje Nassau te houden ter gelegenheid van de inhuldiging van Hare Majesteit Koningin Wilhelmina in het Fragmenten-gebouw van het Rijks-Museum te Amsterdam. 8 september-31 cotober 1898”. Ruim 120 pagina’s, grotendeels ongeopend, met achterin los bijgevoegd een kleine brochure met niet minder dan 21 bladzijden aanvullingen en verbeteringen!
De eerste verbetering betrof het titelblad "Cotober moet zijn: October”! Ai… dat moet de uitgever pijn gedaan hebben!


De inhoud bestaat uit een droge opsomming van meer dan 1300 objecten zonder ook maar één illustratie. Uitermate onaantrekkelijk dus, maar die boekband….
Die fraaie luxe band intrigeerde me enorm. Overduidelijk perkament maar bovendien op kunstzinnige wijze in Art Nouveau-/Jugendstilstijl bedrukt en met goud bewerkt.
Even apart leggen maar...
In hetzelfde boekenrijtje vond ik ook een publicatie van Marieke E. Spliethoff: “Feestelijke geschenken voor de jonge koningin 1898-1913” (Amsterdam, 1998). Tot mijn stomme verbazing trof ik daarin op bladzijde 44 een grote foto aan van dezelfde catalogus met als bijschrift: “Band van de Catalogus van de Oranje-Nassau tentoonstelling gehouden ter gelegenheid van de inhuldiging. Amsterdam 1898. Gebatikt perkament door C.A. Lion Cachet”.
Zijn bekendste ontwerp was ongetwijfeld het gebatikte Wilhelmina-bordje dat je op elke verzamelaarsbeurs ziet, een feestgave in 1898 aan de Amsterdamse schooljeugd (Petrus Regout & Co, Maastricht, in een oplage van 77.875 exemplaren!). Lion Cachet was de eerste kunstenaar die de batiktechniek op perkament toepaste.


Het zweet brak mij uit en koortsachtig las ik verder:

Lion Cachet heeft vele opdrachten gekregen voor de levering van prachtbanden, portefeuilles en dozen in verband met de inhuldiging van koningin Wilhelmina in 1898. De grootste opdracht hield verband met de Catalogus der tentoonstelling van portretten en voorwerpen betrekking hebbende op het Huis van Oranje Nassau, die van 8 september tot 31 oktober gehouden werd in het zogenaamde Fragmentengebouw van het Rijksmuseum. Aan de hand van meer dan 1300 voorwerpen werd de geschiedenis van het vorstenhuis vanaf de zestiende eeuw tot het moment van de troonsbestijging van Wilhelmina in beeld gebracht. 

De catalogus werd uitgegeven door de Amsterdamse firma van Holkema en Warendorf, waarvan de directeur tevens de directie voerde over de kunsthandel Van Wisselingh. Toch is dat niet de reden waarom de opdracht voor de prachtbanden naar Lion Cachet ging.
In een brief laat een der directeuren der uitgeverij aan de ondervoorzitter van het uitvoerend comité, J.F.M. Sterck op 17 juli 1898 weten: ‘Tegen de teekening van den omslag door den heer Lion Cachet bestaat mijnerzijds geen bezwaar, mits de uitnoodiging daartoe aan den heer L.C. van het comité uitgaat.
Bij ondervinding weet ik dat deze artist allerlei bezwaar maakt en zeer duur is, wanneer ik ’t hem zou vragen’.



De opdracht omvatte drie prachtbanden in gebatikt perkament voor koningin Wilhelmina, koningin Emma en prinses Marie von Wied, zes exemplaren voor de leden van het organiserend comité en nog eens dertig bestemd voor buitenlandse vertegenwoordigers. Als decoratie koos Lion Cachet voor een motief van rodekoolbladeren en varens. Midden op het voorplat bracht hij een gekroonde W aan, midden op het achterplat een gestileerde oranjeboom. Voor- en achterplat laten voorts horizontale banden zien die de constructie van het boek aangeven.
De exemplaren voor de Koninklijke familie zijn uitgevoerd in de kleuren rood en zwart op een naturel ondergrond. De door de binder aangebrachte goudstempeling zorgt voor een extra luxe aangezicht.
De andere banden vertonen soortgelijke decoratie, echter in een andere kleurstelling, waarin oranje en geel overheersen.
Op 7 september leverde Lion Cachet persoonlijk enkele exemplaren van de catalogus bij het Rijksmuseum af, zodat de Koninklijke gasten bij hun bezoek aan de tentoonstelling de volgende dag er ieder een in ontvangst konden nemen.
Voor enkele leden van het comité waren ook reeds exemplaren voorhanden. Het duurde echter nog tot het voorjaar van 1899 voor Lion Cachet de omvangrijke opdracht geheel had uitgevoerd
”.

Dit exemplaar was dus één van de genoemde zesendertig in een andere kleurstelling! Met potlood stond voorin het prijsje; veertien euro en een paar centen! Samen met het boekje van Marieke E. Spliethoff rekende ik af bij de kassa: zevenentwintig euri, vijftig cent! Inpakken en wegwezen...


zaterdag 17 oktober 2009

Nieuw maatpak voor Frederik Muller


Het ideale boek is als een mooie intelligente vrouw. Inhoud en verpakking zijn even belangrijk en van beiden moet ik kunnen genieten. Net als ieder ander heb ik inhoudelijk wel mijn voorkeuren. De muze Clio voert de boventoon. En wat uiterlijk betreft verkeren mijn boeken, oud (liefst in perkament!) of nieuw, zoveel mogelijk in onberispelijke staat. Het boek is voor mij ook een esthetisch object.

Geruime tijd terug kocht ik A.C. Kruseman's: “Frederik Muller 1817-1881. In memoriam. Voor vrienden overgedrukt uit de Levensberichten der afgestorven Leden van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde” (Haarlem, 1881).
Een boekje van 96 pagina’s, gedrukt op niet afgesneden geschept papier met een portret van Frederik Muller. Het is geen kostbare noch zeer schaarse publicatie. Via internet vond ik verschillende exemplaren voor prijzen rond de veertig euro.


Bij het noemen van Muller's naam hoort het hart van elke rechtgeaarde bibliofiel sneller te gaan kloppen. Zijn verdienste voor de wereld van het boek als boekhandelaar, uitgever, antiquaar, veilinghouder, bibliograaf, historicus, verzamelaar en bibliothecaris zijn immers groot.
Wie daarvan uitvoerig kennis wil nemen kan ik het boek aanbevelen van Marja Keyser en anderen: “Frederik Muller (1817-1881). Leven en werken” (Zutphen, 1996).
Het verscheen ter gelegenheid van het honderdvijftigjarig bestaan van de Bibliotheek van de Koninklijke Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels waarvan Frederik Muller medeoprichter was.
‘In memoriam’ is een inhoudelijk interessant boekje maar werd helaas gebonden in een zeer eenvoudig stofomslagje. Al een tijd liep ik rond met het plan het te laten binden in een mooie leren band en dan niet een moderne band die uiterlijk representatief is voor het einde van de 19de eeuw, maar een smaakvol, kunstzinnig en eigentijds ontwerp. Zeg maar Frederik Muller in een 21ste eeuws maatpak.


Sándor Schouten jr. van boekbinderij Bibliopegus in Amsterdam heeft deze klus op zich genomen en op bijzondere wijze geklaard. Allereerst werd het gebrocheerde boek losgehaald. Een schutbladconstructie met linnen binnenscharnier en handmarmerpapier van Eva Clifford Kocq van Breugel zijn vervaardigd en aangezet. Het boekblok is machinaal genaaid, gekapitaald overlijmd met een strook handmarmer. De originele omslag en stofomslag zijn meegebonden.


De boekband werd toegesneden, de inlegrug is voorzien van valse ribben, die kunstzinnig zijn doorgetrokken over de platten. De band is gerond, het boekblok bandgezet en ingehangen. Het boek werd omtrokken met heel, vol, geitenleer en tussen de inslagen opgevuld. Sluitlinten van chroom gelooid schapenleer zijn aangebracht aan de voorzijde van de boekband. Reepjes van dit leer zijn ook aangebracht over het scharnier van de boekband als valse spitsels. Het voorplat werd blind bestempeld met ‘Frederik Muller’ en ‘In Memoriam’ in het hetzelfde lettertype als gebruikt voor de titelpagina. Het resultaat, u ziet het, mag er wezen en ik ben erg tevreden met mijn eerste ‘custom made’ boekband. Dat smaakt naar meer!

zondag 11 oktober 2009

Jachtseizoen 2009

Het bibliofiele jachtseizoen is weer in volle gang. De start lag enige tijd terug met de jaarlijkse Amsterdam Antiquarian Book, Map & Print Fair georganiseerd door de NVVA in de Passenger Terminal Amsterdam (2 en 3 oktober jl.). Veel mooie boeken maar vaak ook prijzig. Wel leuk om ideeën op te doen, te praten en te leren, snuiven, snuffelen en genieten.
Ik was er op zaterdagochtend 3 oktober en stoof in de lunchtijd (op jacht vergeet ik altijd te eten en heb ik nooit trek!) te voet door hartje Amsterdam naar dierentuin Artis waar de eerste editie van 'Books at the Zoo' plaatsvond. Een mooie beurs met veel leuke dingen en veel bekende gezichten maar ik had helaas maar weinig tijd en heb op beide beurzen niets gekocht.

Gisteren heb ik dat ruimschoots goed gemaakt en wel op de jaarlijkse boekenbeurs van de BOB in de Pieterskerk in Leiden.
Mijn eerste aankoop was: “Hebben is houden. Wat iedere verzamelaar en boekenliefhebber over zichzelf moet weten” net verschenen bij uitgeverij Aspekt en geschreven door socioloog Jaco Berveling, die het boek op de beurs ten doop hield en mijn exemplaartje vriendelijk voorzag van zijn signatuur. Inmiddels heb ik de eerste vijf hoofdstukken uitgelezen en ik kan u verzekeren dat het een prettig leesbaar boek is met heel herkenbare verhalen en hoofdstukjes zoals, “Ik ben wat ik heb”, “Wat de gek ervoor geeft” en “Prettig gestoord”. Slechts twee tientjes en van harte aanbevolen dus.

Ook maar twee tientjes was mijn volgende aankoop bij antiquariaat Fokas Holthuis uit Den Haag. Het ging om een exemplaar (één van de 35!) van “De Bibliofiel” (Uitgave Bucheliuspers, Utrecht, december 2001).


Het is een kort gedicht dat werd aangetroffen in een nalatenschap en op twijfelachtige gronden werd toegeschreven aan Simon Carmiggelt.
Het slot luidt:

Soms overweegt hij ooit eens uit te zoeken
Waar al die fraaie letters toch voor stààn.
Maar snel klapt hij weer dicht. Geen denken aan.
Want lezen, dat is zonde van de boeken
”.

Vervolgens deed ik een aankoop in stijl bij de tafel van Antiquariaat De Vries & De Vries uit Haarlem in de vorm van een in perkament gebonden fraaie eerste druk van Daniel Willink's "Amsterdamsche buitensingel, nevens de omleggende dorpen opgeheldert door aanteekeningen, over veele voornaame geschiedeniszen" (Amsterdam, Andries van Damme, 1723).


Een topografisch werk, op rijm over Amsterdam en omgeving, voorzien van uitgebreide annotatie, vier fraaie uitslaande platen en twaalf platen met elk twee afbeeldingen van met name Amsterdamse gebouwen.
De originele tweede druk uit 1738 wordt wat vaker aangeboden maar vaak ontbreken er uitslaande platen. De eerste druk is overigens in 1970 in facsimile herdrukt door de Europese Bibliotheek en volop in het antiquariaat verkrijgbaar.

De absolute topper kocht ik aan het eind van de dag en is een apart blog ‘Het Hornboek Project’ waard.

Het Hornboek Project


Bij de stand van antiquariaat Dik Ramkema uit Overveen bereikte ik een bibliofiel orgasme met de kostbare aanschaf van een exemplaar van het adembenemende ‘Hornboek’.
Het werd uitgegeven in 2003 in een beperkte oplage van 135 exemplaren (waarvan 92 voor de verkoop, die al bij voorintekening verkocht waren). Het was een monsterproject van 26 (!) margedrukkers waarover Ronald Rijkse, conservator van de Zeeuwse bibliotheek, destijds het volgende schreef:
Als enige van de dertien bibliotheken met een wetenschappelijke steunfunctie heeft de Zeeuwse bibliotheek vanaf de oprichting van de Stichting Drukwerk in de Marge in 1975 een speciale band met margedrukkers en hun producten en streeft zij er naar een representatief beeld van het margedrukken te geven. Zo ontstond door aankoop of schenking een collectie die duizenden boeken en talloze efemere (eenmalige) druksels omvat. In deze verzameling zijn diverse bibliofiele persen nagenoeg compleet aanwezig.


Dit margedrukwerk vergt een bijzondere behandeling wat conserveren betreft. Het is kwetsbaar en bovendien kostbaar en het vergt een speciale manier van opbergen. De Zeeuwse Bibliotheek heeft daar momenteel echter geen middelen voor; de vele noodzakelijke restauraties van het Oud Bezit slokken de beschikbare gelden op. Om deze bijzondere collectie toch op een goede manier te kunnen conserveren is vanuit de wereld van de margedrukkers zelf het Hornbook-project tot stand gekomen.
Hornbooks zijn de voorlopers van het ons vertrouwde ABC-boek en werden vanaf de Middeleeuwen tot de 18de eeuw in het onderwijs gebruikt.
Een Hornbook is in feite een rechthoekig plankje (met een handgreep) met daarop een velletje papier met het alfabet. Dat papier is bedekt met een plaatje hoorn. In 2002 zijn er 26 drukkers aan het werk gegaan om gestalte te geven aan een Hornbook ten behoeve van het project.
Het project was gecompliceerd en het aantal betrokkenen zo groot - naast drukkers waren er ook boekbinders, houtbewerkers, cassettemakers, zeefdrukkers en clichémakers bij betrokken - dat het uiteindelijke resultaat een unicum is in de Nederlandse boekgeschiedenis.

Allereerst is er een rode cassette waarin het Hornbook gestoken is. Haalt men dit eruit, dan ziet men 2 eikenhouten platten die de vorm van het oude Hornbook hebben. Tussen de platten bevinden zich achtereenvolgens een katern met het voorwerk, een leporello en een katern met het nawerk.
Een leporello is een boek waarvan de bladen uit één lange, meermalen gevouwen strook bestaan. In dit geval gaat het om een leporello met een lengte van vier meter. Daartoe zijn 13 dubbelzijdig bedrukte bladen harmonicagewijs gevouwen en aan elkaar geplakt. Op de bladen zijn door 26 margedrukkers de 26 letters van het alfabet gedrukt, voorzien van een (literaire) uitweiding en/of afbeelding. Iedere drukker was vrij om zelf vorm te geven aan zijn door loting toegewezen letter, echter binnen het overkoepelend thema margedrukken. De drukkers werkten in koppels van twee: de voor- en achterzijde van een blad moesten in onderling overleg vervaardigd worden. 



Het voorwerk is getiteld
“Van Hornbook tot ABC-Prentenboek” en bevat geïllustreerde bijdragen van John Landwehr en Frits Booy over de ontwikkeling van het hornbook tot de bekende 20ste eeuwse ABC-boekjes. Het nawerk bestaat eveneens uit 2 bijdragen.
De eerste is van Ronald Rijkse, die de kwetsbaarheid van de collectie aan de orde stelt. De tweede bijdrage betreft de verantwoording van het gehele project
”.

Het is werkelijk een onbeschrijfelijk mooi voorbeeld van kunstzinnige vormgeving en typografie en ik prijs mij dan ook gelukkig dat ik op de BOB beurs in de Leidse Pieterskerk een exemplaar kon bemachtigen.
Mijn drie fotootjes geven slechts een indruk maar als u wilt smullen en alle letters A t/m Z zelf wilt zien dan zult u toch echt op jacht moeten gaan naar een eigen exemplaar!

donderdag 1 oktober 2009

Leesboek voor ter dood veroordeelden


In Nederland werd de doodstraf in vredestijd afgeschaft in 1870. De laatste die hier krachtens een doodvonnis werd opgehangen was Johannes Nathan uit Sittard. Hij was schuldig bevonden aan de moord met voorbedachten rade op zijn schoonmoeder en werd in Maastricht op 31 oktober 1860 in het openbaar opgehangen door de laatste officiële scherprechter in Nederland; de Amsterdammer Dirk Jansen.
Tijdens mijn laatste boekenjacht in Leiden trof ik bij boekhandel De Slegte in de vitrine een curieus boekje aan met de titel: “Leesboek voor GEVANGENEN, inzonderheid die ter dood veroordeeld zijn”. Het is de vierde druk uit 1842, een uitgave van (en gesigneerd door)
M. Wijt & Zonen te Rotterdam, “drukkers van het Nederlandsche Zendeling-Genootschap”. Een eenvoudig boekje in papieren omslag dat, blijkens de achterzijde - “de prijs is 45 Cents”- , destijds te koop was. Na 167 jaar was die prijs inmiddels naar 40,- euro gestegen maar ik heb er geen spijt van, want op het alleswetende internet ben ik dit curiosum (nog) niet tegengekomen.

Het Nederlandsch Zendeling Genootschap (NZG) werd in 1797 opgericht te Rotterdam, met als zinspreuk ‘Vrede door het bloed des Kruises’, zoals ook rond het titelvignet staat.
Het doel van het NZG was niet kerkstichting, maar het brengen van individuen tot een innerlijk doorleefd christendom, gekoppeld aan beschaving. De zending vormde zeker in de 19de eeuw een belangrijke pijler. In 1951 ging het NZG op in de Zending der Nederlands Hervormde kerk. 
Uit het voorbericht blijkt dat de uitgave niet voor Jan en alleman was bedoeld maar voor “geestelijken welke de gevangene misdadigers moeten bezoeken” en voor de gevangenen zelf. Het boekje telt 20 hoofdstukjes.


Hoofdstuk I: “Hartelijk woord aan de Gevangenen” en II: “De Gevangene, welke meent dat hij onschuldig of te zwaar gevonnisd is” zijn nog weinig spiritueel van aard.
Dat verandert met hoofdstuk drie als er overdenkingen of onderwerpen met betrekking tot de verhalen in de Bijbel worden besproken zoals de tweede overdenking ‘Die zijne overtredingen bedekt zal niet voorspoedig zijn’ of hoofdstuk XI ‘De twee moordenaars, welke met Jezus zijn gekruist. Luc. XXIII: 39-43’. Wat was de bedoeling van deze uitgave? Ik citeer: “Om maar ronduit te spreken: wij wenschten welmeenend iets toe te brengen tot verzachting van uw lot, tot uwe vertroosting, en opbeuring, tot teregtbrenging en behoudenis van uwe redelijken geest, welke overblijft na de ontbinding van uw ligchaam”. 


Geestelijken die tegenwoordig de ter dood veroordeelden bezoeken in bijvoorbeeld de ‘Death row’ van een Amerikaanse gevangenis raad ik aan een andere benadering te kiezen, maar in de 19de eeuw begon het eerder gemelde ‘hartelijk woord’ met de volgende bemoedigende openingszin: “Ongelukkige medereizigers naar de eeuwigheid. Met een deelnemend, ja, diep bewogen hart treden wij uwen kerker in, en brengen u, door dit geschrift een bezoek in uwe banden”. Zo! Dat moet al een hele troost geweest zijn…

Thans spelen zaken als forensisch onderzoek, dactyloscopie en DNA-onderzoek een grote rol in een veroordeling, zeker in die gevallen waarin de doodstraf wordt geëist, maar in 1842 bestond dat allemaal nog niet. Men vertrouwde op het goede in de mens, de beschaafde maatschappij en op een rechtvaardige God. Hoofdstuk II begint dan ook met de constatering : “Zeer zeldzaam, men mag wel zeggen, zedelijk onmogelijk zijn de voorbeelden, dat iemand in eene welgeregelde maatschappij, onder eene wijze en goede regering, onschuldig ter dood veroordeeld, en ter dood gebragt wordt: evenwel natuurkundig onmogelijk is het niet dat zulks eene enkele keer geschiede”.

En mocht dat zeldzame natuurkundige verschijnsel zich toch voordoen dan was het advies aan de betrokkene: “Hij onderwerpe zich (-). Hij overwege verder, of hij niet zulk een lot, van de zijde Gods, billijk heeft verdiend..(-) Hij denke eindelijk; wie weet, waartoe ik wel zoude gekomen zijn, indien ik niet op deze tijd, en op deze wijze het leven moest verliezen..(-).
Hij blijve vrij biddend hopen op redding. Op het laatste oogenblik zou God zijne onschuld aan den dag kunnen brengen door ongeziene en ongedachte wegen”.

Johannes Nathan werd destijds in zijn laatste uren bijgestaan door paters en op het schavot door een kapelaan. Zou hij dit boekje gelezen hebben?

zondag 20 september 2009

Paus en duivel


De spotprenten van de Islamitische profeet Mohammed die op 30 september 2005 verschenen in de Deense 'Jyllands-Posten' zorgden onder veel moslims voor ophef. Over cartoonist Lars Vilks werd zelfs een fatwa uitgesproken. Het afbeelden van de Profeet (vrede zij met hem) is op zich al omstreden, maar bovendien werd hij in de tekeningen als hond afgebeeld of in verband gebracht met terrorisme; de ultieme vijand in onze moderne tijd.

Spotten is van alle tijden, spotten met iemands geloof ook.
Een goed voorbeeld daarvan trof ik aan in “Histori der Nederlandsche Vorsten, uit de Huizen van Beijere, Borgonje en Oostenrijk…” (‘s-Gravenhage 1732-1735).
De boeken zijn geschreven door Frans van Mieris 'de Jonge', kunstschilder, verzamelaar van munten en penningen en auteur van diverse historische uitgaven.
Het zijn drie kloeke folianten, ruim 1500 bladzijden, waarin hij de geschiedenis vanaf het midden van de 14de eeuw tot het overlijden van Keizer Karel V in 1558 beschreef en illustreerde aan de hand van meer dan duizend penningen (geen munten!), uit zijn eigen en diverse andere particuliere collecties.

De talloze kleine en grote penningen zijn zeer gedetailleerd afgebeeld. Dat is goed te zien als we een vergelijk maken tussen een afbeelding uit het boek, de feitelijke penning en een schilderij uit de collectie van het museum het Catharijneconvent in Utrecht.
Het gaat het om een afbeeldingen van de Paus met Pontificale Tiara die tevens, als je het beeld op zijn kop zet, de duivel met horentjes is. Deze spotafbeeldingen stammen uit de 16de eeuw toen het protestantisme stormenderhand opkwam, met dank aan verschillende kerkhervormers als Ulrich Zwingli (1484-1531), Johannes Calvijn (1509-1564) en Martin Luther (1483-1546).


De afbeelding uit het derde deel van Van Mieris (blz. 112) laat ons de voor- en achterzijde van vier verschillende penningen zien (één boven, twee midden en één onder). Het halve maantje erboven geeft aan dat de penningen van zilver zijn. Niet bepaald bedoeld voor de massa van destijds maar er waren ook goedkopere penningen van onedel metaal in omloop, zoals blijkt uit een exemplaar in de collectie van de stichting religieus erfgoed. Om aan te geven van welke collectioneur de penning was gebruikte Van Mieris letters zoals hier de M. (collectie Van Mieris) en Syp. (collectie Mr. Cornelis Ascanius van Sypesteyn, Raad en President Schepen te Haarlem).


Het is wel duidelijk dat het schilderij de belangrijkste afbeelding van de penningen toont. De keerzijde lijkt gevarieerder maar in alle gevallen gaat het om een kardinaal en (omgekeerd) een nar met bellenkap.
Op de penningen staan (van boven naar beneden en van links naar rechts) verschillende Latijnse randteksten: “REDDE RATIONUM.DE LUC I” (Geef rekenschap van Lucas 16), “STULTI VA CORA” (Zij zijn zeer dwaas in hunne harten), “ECCLESIA PERVERSA TENET FACIEM DIABOLI” (De kerk omgekeerd heeft het aangezicht des duivels), “STULTI ALIQUANDO SAPIENTES” (De gekken zijn somtijds wijzen). Van deze penning ziet u hier links ook een echt zilveren exemplaar. Vervolgens, midden rechts: “MALA OVVA MALI CORVI” (Kwade eieren, kwade raven), “ET STULTI ALIQUANDO SAPITE PSALM 94” (En gij dwazen, wanneer zult gij verstandig worden? Psalm 94).

De onderste afgebeelde penning tot slot is een variant op de voorgaande uit het kamp van de Rooms-katholieke tegenpartij. Weliswaar zijn de afbeeldingen gelijk maar het randschrift rondom de Paus en duivelkop luidt: "IOAN.CALVINUS.HERESIARCH.
PESSIMUS” (Johannes Calvijn de snoodste aartsketter). Van Mieris vond deze afbeelding in “La Science des Médailles Antiques et Modernes…” (Paris, 1692) van L. Jobert).


Of deze spotpenningen destijds ernstige consequenties konden hebben voor de vervaardiger, zoals in het geval van Lars Vilks, de verspreider of bezitter weet ik niet. Ongetwijfeld zullen er nog steeds Christenen zijn die zich ongemakkelijk voelen bij dergelijke zaken. Excommunicatie, de brandstapel of een zelfmoordaanslag uit die hoek verwacht ik echter niet; dus ik waag het er maar op.