Met enige trots toonde oud antiquaar en veilinghouder Bubb Kuyper zijn exemplaar van: “Beschryving der nieuwlyks uitgevonden en geoctrojeerde slang-brand-spuiten en haare wyze van brand-blussen, tegenwoordig binnen Amsterdam in gebruik zijnde…” (Amsterdam, 1735) door Jan van der Heide (Heyden).
Samen met enkele anderen die de workshop volgden: ‘De waarde van het boek, het handschrift en de prent’, tijdens de afgelopen Summerschool ‘In de ban van het boek’ aan de Universiteit van Amsterdam, boog ik mij over de tafel om het nader te bekijken.
De bedoeling was om te bepalen wat bij dit exemplaar bijzonder was en bepalend voor de waarde.
Van der Heide’s boek staat populair bekend als ‘het brandspuitenboek’. Het getoonde exemplaar was een tweede druk (de zeldzamere eerste druk is van 1690), waarvan de zes extra platen aan het einde ontbraken. Het was ingebonden in een latere halfperkamenten band en de schutbladen waren vernieuwd.
Het enorme ex-libris voorin was van de bibliofiele lekkerbek mr. F.C. Koch.
Gek, want je verwacht dan een uitzonderlijk fraai exemplaar zonder eerdergenoemde ‘defecten’. Wat dit boek echter zeldzaam, mogelijk uniek, maakte was dat alle platen oud (maar mogelijk niet contemporain!) ingekleurd waren. Waarschijnlijk alleen daarom belandde dit exemplaar in de collectie Koch.
In 2012 is het 300 jaar geleden dat Jan van der Heide 1637-1712) overleed. Mogelijk dat daaraan aandacht wordt besteed net zoals in 1937 toen zijn 300ste geboortejaar werd herdacht met een tentoonstelling in het Amsterdams Historisch Museum. De daarbij verschenen catalogus geeft een kort overzicht van tekeningen, prenten, schilderijen, documenten, boeken en voorwerpen, van deze 17de eeuwse schilder en uitvinder. Van de eerste druk van ‘het brandspuitenboek’ waren er destijds drie en van de tweede druk, twee exemplaren te bewonderen. Het is antiquarisch geen uitzonderlijk zeldzaam boek, wel kostbaar! In mijn boekenkast staat een mooie reprint van de tweede druk die in 1968 werd uitgegeven door antiquaar S. Emmering.
Van der Heide was niet, zoals velen denken, uitvinder van de brandspuit. Wat hij deed was de bestaande spuit verbeteren door een zuigpomp in combinatie met brandslangen. Veel steden en dorpen gingen vervolgens over op de invoering van de nieuwe slangbrandspuit.
Bij de nieuwe spuit leverde Van der Heide uiteraard instructies over de bediening ervan maar dat was niet voldoende. Voor een effectieve inzet bleek het van groot belang de plaatselijke brandbestrijding te reorganiseren. In 1688 verscheen daarom bij Willem de Jonge in Amsterdam: “Beschryving van de ordres en maniere van brandblussen, tegenwoordig binnen Amsterdam gebruikelijk. Door Jan van der Heide, en Jan van der Heyde de Jonge, generale Brandmeesters der zelver steede”. Een soort voorbeeldboekje voor andere steden en dorpen waarin de organisatie van brandbestrijding in Amsterdam kort werd besproken.
Niet uitvoerig omdat ”wy besig zijn met een geheele compleete Beschrijving van deze onze Slang-Brandspuiten en hare effect te maaken, daar in mede verhaal, van al de Branden die, seedert haar begin, in deze Stadt voorgevallen en daar meede geblust zijn, te pas komt, en daar af wy reeds de voornaamste in Prent hebben gebragt…”.
Het pamfletje, slechts 12 bladzijden, lag destijds niet op de tentoonstelling in 1937. Het is uiterst zeldzaam en ik ken, naast mijn exemplaar, maar één ander in de collectie van het Haagse Museum Meermanno.
Een antiquarius over verzamelen, bibliofilie, historische objecten & cultureel erfgoed
Tabbladen
▼
dinsdag 31 augustus 2010
vrijdag 20 augustus 2010
Antiquaar worden?
Waarom wordt je geen antiquaar?
Die vraag is mij al regelmatig gesteld, zeker nu ik op zoek ben naar werk in het cultureel erfgoed. Antiquaar worden is toch niet moeilijk? Je koopt goedkoop een partij boeken in en verkoopt ze vervolgens duurder via internet. Beschrijvingen kun je indien nodig kopiëren uit de online catalogi van erkende gerenommeerde antiquariaten en de prijs moet altijd net iets lager zijn dan bij de concurrent zodat je als eerste je handel verkoopt.
Ik acht het zeer waarschijnlijk dat dit de gedachte is bij 90 % van de verkopers die hun waren aanbieden via Marktplaats en Boekwinkeltjes. Wat mij betreft ben je hiermee op zijn best handelaar in boeken maar nog geen antiquaar.
Daar komt bij dat het vak feitelijk alleen maar in de praktijk valt te leren. Er bestaat helaas geen opleiding of cursus ‘antiquaar worden’. Een poging daartoe, vanuit de Nederlandse Vereniging van Antiquaren (NVVA), is er na de oorlog wel geweest maar helaas mislukt.
Zijn er dan wellicht nog lesboekjes? Als ik zo in mijn collectie grasduin kom ik er vier tegen die met dat doel zijn geschreven.
Ik acht het zeer waarschijnlijk dat dit de gedachte is bij 90 % van de verkopers die hun waren aanbieden via Marktplaats en Boekwinkeltjes. Wat mij betreft ben je hiermee op zijn best handelaar in boeken maar nog geen antiquaar.
Daar komt bij dat het vak feitelijk alleen maar in de praktijk valt te leren. Er bestaat helaas geen opleiding of cursus ‘antiquaar worden’. Een poging daartoe, vanuit de Nederlandse Vereniging van Antiquaren (NVVA), is er na de oorlog wel geweest maar helaas mislukt.
Zijn er dan wellicht nog lesboekjes? Als ik zo in mijn collectie grasduin kom ik er vier tegen die met dat doel zijn geschreven.
Twee Duitse boekjes, een van P. Schroers en B. Hack: “Das Antiquariat” (Söcking, 1949) en wat uitgebreider B. Wendt: “Der antiquariats-buchhandel: ein lehrbuch fur junge antiquare” (Hamburg, 1952) en twee Nederlandse boekjes, een van A.J. Roebert: “Antiquariaat en veilingwezen” (Amsterdam, 1959) en de ander van B. de Graaf: “Het Antiquariaat” (Amsterdam, 1968). Je zou zeggen dat er na ruim veertig jaar sinds de laatste publicatie weer eens wat nieuws moet verschijnen, maar ik zie dat (helaas) niet gauw gebeuren.
Daarnaast zijn er nog herinneringen en ervaringen van de antiquaren zelf maar Piet Buijnsters constateerde al in zijn “Geschiedenis van het Nederlandse antiquariaat” (Nijmegen, 2007) dat in Nederland jammer genoeg maar een enkeling zijn belevenissen heeft opgeschreven. Weliswaar van origine geen Nederlander, maar wel antiquaar in Nederland was W. Junk.
Hij schreef: “50 Jahre antiquar” (’s-Gravenhage, 1949); een boek dat tot de verplichte literatuur behoorde in de opleidingstijd van antiquaar A. Gerits (zie blz. 70, in zijn: “Op dubbelspoor en Pilatusbaan. Boeken als middel van bestaan” (Zutphen, 2000).
Daarnaast zijn er nog herinneringen en ervaringen van de antiquaren zelf maar Piet Buijnsters constateerde al in zijn “Geschiedenis van het Nederlandse antiquariaat” (Nijmegen, 2007) dat in Nederland jammer genoeg maar een enkeling zijn belevenissen heeft opgeschreven. Weliswaar van origine geen Nederlander, maar wel antiquaar in Nederland was W. Junk.
Onlangs kocht ik een exemplaar van Junk’s boek met het bekende ex-libris van Ger Brouwer (1919-2005), oud bibliothecaris van de Vereniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels te Amsterdam (thans de Bibliotheek van het Boekenvak). 'By the way' rookte Ger? Zijn boeken ruiken altijd naar tabak...
Wie Junks boek leest proeft nog iets van een leermeester die meer wil dan alleen maar zijn herinneringen opschrijven en zijn ervaringen doorgeven. Dat had ik al een stuk minder tijdens het lezen van het boek van Gerits maar ook bij het later verschenen boekje van Menno Hertzberger: “Boeken, veel boeken – en mensen” (Nijmegen, 2008). Dat neemt niet weg dat het uitermate plezierig en nuttig leesvoer is en de oproep van Junk aan het einde van zijn boek blijft dan ook onverkort van kracht: “Ich schliesse mit dem Ausdruck der Ueberzeugung, dass es nützlich wäre, wenn jeder alte Antiquar seine Erfahrungen, die er durch Jahrzehnte gesammelt hat, nicht mit sich in das Grab nehmen würde”.
Volgende week begint de Summerschool ‘In de ban van het boek’ bij de Universiteit van Amsterdam. Ik volg een cursus, een workshop en een lezing. Samen met eerdergenoemde boekjes moet ik het daarmee voorlopig doen. Nu nog een werkplek bij een ‘echte’ antiquaar!
Wie Junks boek leest proeft nog iets van een leermeester die meer wil dan alleen maar zijn herinneringen opschrijven en zijn ervaringen doorgeven. Dat had ik al een stuk minder tijdens het lezen van het boek van Gerits maar ook bij het later verschenen boekje van Menno Hertzberger: “Boeken, veel boeken – en mensen” (Nijmegen, 2008). Dat neemt niet weg dat het uitermate plezierig en nuttig leesvoer is en de oproep van Junk aan het einde van zijn boek blijft dan ook onverkort van kracht: “Ich schliesse mit dem Ausdruck der Ueberzeugung, dass es nützlich wäre, wenn jeder alte Antiquar seine Erfahrungen, die er durch Jahrzehnte gesammelt hat, nicht mit sich in das Grab nehmen würde”.
woensdag 11 augustus 2010
Fré Cohen compleet
Wat dreef mij ertoe om tien jaar geleden bij boekhandel De Slegte in Amsterdam het “Verslag van de herdenking van het derde eeuwfeest van de universiteit van Amsterdam” (Amsterdam, 1933) te kopen en niet het daarbij behorende “Gedenkboek van het athenaeum en de universiteit van Amsterdam 1632-1932” (Amsterdam, 1932)?
Welnu, destijds interesseerde ik mij uitsluitend voor bladzijde 46 (tot 48) van het verslag van de herdenking. Daar stond de tekst van de feestrede uitgesproken door de toenmalige Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, mr. J. Terpstra, waarin hij bekendmaakte dat het Hare Majesteit Koningin Wilhelmina had behaagd een aantal medewerkers koninklijk te onderscheiden. Tussen de namen staat ook die van mijn overgrootvader Johan Marie Redeker (1874-1959), destijds amanuensis in het laboratorium voor gezondheidsleer en instituut voor tropische hygiëne onder leiding van professor dr. J.J. van Loghem (voorheen professor R.H. Saltet). Passend bij zijn stand en beroep ontving hij de zilveren medaille in de orde van Oranje Nassau.
Waarom kocht ik pas vorig jaar ook het lijvige, 720 pagina’s tellende, gedenkboek?
Omdat ik sinds de aanschaf van het verslag van de herdenking met een knagend gevoel van incompleetheid liep. De typografische verzorging, bandstempel en initialen van deze dubbele uitgave zijn van de hand van mejuffrouw Fré Cohen (1903-1943).
Zij maakte van gedenkboek en verslag een prachtige eenheid; “een uitzondering op de dure gruwelen die doorgaans bij zulke gelegenheden verschenen” schreef Charles Nypels (1895-1952). Dat knagende gevoel ben ik nu eindelijk kwijt.
Fré Cohen is weer compleet.
Welnu, destijds interesseerde ik mij uitsluitend voor bladzijde 46 (tot 48) van het verslag van de herdenking. Daar stond de tekst van de feestrede uitgesproken door de toenmalige Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, mr. J. Terpstra, waarin hij bekendmaakte dat het Hare Majesteit Koningin Wilhelmina had behaagd een aantal medewerkers koninklijk te onderscheiden. Tussen de namen staat ook die van mijn overgrootvader Johan Marie Redeker (1874-1959), destijds amanuensis in het laboratorium voor gezondheidsleer en instituut voor tropische hygiëne onder leiding van professor dr. J.J. van Loghem (voorheen professor R.H. Saltet). Passend bij zijn stand en beroep ontving hij de zilveren medaille in de orde van Oranje Nassau.
Waarom kocht ik pas vorig jaar ook het lijvige, 720 pagina’s tellende, gedenkboek?
Omdat ik sinds de aanschaf van het verslag van de herdenking met een knagend gevoel van incompleetheid liep. De typografische verzorging, bandstempel en initialen van deze dubbele uitgave zijn van de hand van mejuffrouw Fré Cohen (1903-1943).
Zij maakte van gedenkboek en verslag een prachtige eenheid; “een uitzondering op de dure gruwelen die doorgaans bij zulke gelegenheden verschenen” schreef Charles Nypels (1895-1952). Dat knagende gevoel ben ik nu eindelijk kwijt.
Fré Cohen is weer compleet.