Tabbladen

vrijdag 23 februari 2018

Verborgenheden van Amsterdam


Eind 2014 trof ik in mijn kringloopwinkel “De verborgenheden van Parijs” aan; een geïllustreerde vertaling van het bekende Franse werk van Eugène Sue (1804-1857), in drie banden uitgegeven in 1912 door de firma D. Bolle in Rotterdam. Voor enkele euro's meteen gekocht natuurlijk, want vroege Nederlandse vertalingen van deze roemruchte roman zijn vrij schaars (en deze editie vond ik niet terug in Worldcat!).

De verschijning van Sue’s werk in Frankrijk, onder de titel: “Les Mysteres de Paris” (1842/1843), veroorzaakte destijds grote opschudding. Men vond het werk, de realistische schrijfstijl waarin de strijd van goed tegen kwaad in de grote stad expliciet met al haar misdaden, schandalen en sociale ellende werd beschreven van een hoogst bedenkelijk zedelijk niveau. Onnodig te zeggen dat het grote publiek ervan smulde en Sue’s sociaal geëngageerde roman verkocht als een trein.
Het duurde dan ook niet lang of er doken diverse varianten op die speelden in verschillende Europese steden (zoals Berlijn, Londen en Wenen). Amsterdam kon natuurlijk niet uitblijven!
In 1844 verscheen bij uitgever S.H. Spree: “De verborgenheden van Amsterdam” geschreven door L. van Eikenhorst, een pseudoniem van de radicale journalist en politiek pamflettist Jan David de Vries (1819-1855).

De ‘Vaderlandsche Letteroefeningen’ besprak het boek in 1847 en schreef: “Even als in de Mystères toch wordt men beurtelings verplaatst in de prachtige zalen van rijkdom en weelde en in de gemeenste kroegen en holen der ondeugd. Even als daar, treft men de eigene taal van dieven en moordenaars aan. Even als daar, heeft men alle aandacht noodig, om den ingewikkelden draad der geschiedenis niet te verliezen. Even als daar, wordt het verhaal nu en dan afgewisseld met bedenkingen en voorslagen ten aanzien van misdadigers, gevangenen, en verbeteringen van het lot des gemeenen mans. Even als daar, is het doel niet zoozeer, het volksleven in onderscheidene standen, zoo als de Schrijver zegt, voor te stellen, want dan zou dit nog alleen de beide uitersten van het maatschappelijk leven gelden, maar meer de verborgene misdrijven bloot te leggen”.

De verschijning van de uitgave van De Vries (in vier delen) zorgde voor een even grote algemene opschudding en verontwaardiging als twee jaar eerder bij de verschijning van het oorspronkelijke werk van Sue.
De bekende katholieke schrijver en dichter J. Alberdingk Thijm (1829-1889) typeerde de roman in een lange bespreking in zijn literaire tijdschrift De Spekator (1845) als “een der kadavreuze nakomelingen van het beruchte boek van Sue”.
Het zal u niet verbazen dat ook de “De verborgenheden van Amsterdam” zich mocht verheugen in een enorme populariteit. Uit diverse krantenadvertenties blijkt dat het boek nog voor het einde van de negentiende eeuw tenminste vijf herdrukken beleefde (waarvan de laatste geïllustreerd).

Curieus in dit verband is de snelle verschijning van een Duitse vertaling!
Amsterdams Geheimnisse. Von L. van Eikenhorst”, vertaald door Eugen Zoller verscheen in drie banden (1-4/5-8/9-12) in de serie: “Das bellettristische Ausland, herausgegeben von Carl Spindler. Kabinetsbibliothek der Classischen Romane aller Nationen” (Stuttgart, 1845). Een zeer schaarse pocketuitgave (8.5 cm. x 12.5 cm.), waarvan ik de eerste acht delen kortgeleden via een Duits antiquariaat aan mijn collectie kon toevoegen gebonden in een halfleren band beplakt met wortelnoot-handmarmer (NB. De ontbrekende laatste vier delen staan inmiddels ook in mijn bibliotheek. Zie het maandoverzicht juni 2021, aanwinst nr. 5). In Nederland beschikt alleen de bibliotheek van het Amsterdamse Stadsarchief over een exemplaar.

De populariteit van dergelijke sensatielectuur blijkt ook uit het niet lang daarna opduiken van andere 'verborgenheden'. Zo verscheen: “Ernst van Degensteijn of de onnatuurlijke broeder. Eene bladzijde uit de geheimen van Amsterdam” (Amsterdam 1875), geschreven door G.W.H. Panchaud (1824-1899), heruitgegeven in 1877 onder de titel: “Ernst van Degestein, of nieuwe verborgenheden van Amsterdam”. Vermoedelijk is dit de reden dat aan Panchaud ook de oorspronkelijke uitgave werd toegeschreven omdat de werkelijke auteur (J.D. de Vries) pas later algemeen bekend werd. Een andere, meer bekende uitgave, is: "De Nieuwste Verborgenheden van Amsterdam” (1896), geschreven door de van oorsprong Duitse acteur Benjamin Bonefang alias Alex Benno (1872-1952).


Wie nu denkt dat het bemachtigen van een van deze titels een fluitje van een cent is komt bedrogen uit! Allen zijn antiquarisch uiterst schaars tot zeldzaam.
Zelf was ik al een aantal jaren op zoek naar “De verborgenheden van Amsterdam”.
Ik weet wel dat de moderne heruitgave van uitgeverij Beckers in Antwerpen (1982) goed verkrijgbaar is maar ik zocht natuurlijk naar een origineel negentiende eeuws exemplaar!

Tot mijn grote vreugde vond ik eind vorig jaar op Marktplaats een exemplaar uit 1891, gebonden in een groenlinnen uitgeversband (er bestaan ook exemplaren gebonden in roodlinnen), dat ik voor slechts tien euro kon bemachtigen.
Deze editie (19 cm. x 27 cm. 562 blz. 96 hoofdstukken) verscheen bij ‘Het Bureel van Goedkoope Geïllustreerde Boekwerken’ (Warmoestraat 109, Amsterdam) onder de titel: “Geillustreerde romantische werken van J. De Vries. De verborgenheden van Amsterdam”.
Wat deze uitgave zo bijzonder maakt zijn de paginagrote illustraties, bij elke aflevering één (totaal tweeëntwintig), van de Leidse schilder Willem Hendrik van der Nat (1864-1929). Daarnaast worden op sommige bladzijden in het verhaal gebruikte woorden uit het Bargoens, de boeven- of gabbertaal, onderaan de bladzijde verklaard.
Dat laatste roept de vraag op hoe de Duitse vertaler daarmee omging?

Welnu, die liet de Nederlandse woorden staan en gaf daarvan een Duitse omschrijving in de voetnoten. Als voorbeeld laat ik hier een afbeelding zien van pagina 198/199 uit de Nederlandse uitgave (hoofdstuk XXXIX, 'De terugkomst' en XL, 'De gevangenis te Hoorn') en de Duitse uitgave met dezelfde tekstgedeelten.

De vertaler deed echter meer.
Zo vinden we in het eerdergenoemde hoofdstuk "Das Gefängnis zu Hoorn" ("De gevangenis te Hoorn") uitgebreide voetnoten afkomstig uit: "Beknopt overzigt van het gevangenisstelsel in Nederland, in verband met dat van afzonderlijke opsluiting" (Amsterdam, 1843) geschreven door 'een gerehabiliteerd gevangene' maar ook uit het: "Weekblad van het Regt: verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk" ('s Gravenhage, 1844, nrs. 486/487). En uit eigen ervaring weet hij zelfs te vermelden wat men in de gevangenis zoal las: “Bei unserem Besuche in den Gefängnissen bestand die Lectüre der Tuchthäusler aus Werken wie: ‘De geest van Jan Tamboer’, ‘Laura of het opgehaalt gordijn’, ‘De portefeuille van Pieter Boddaert’ und dergleichen schändlichen Schriften…”.
Schunnige blaadjes dus; en ook al wekt dat geen verbazing, het is toch aardige informatie die we in de Nederlandse uitgave niet terugvinden!

vrijdag 9 februari 2018

Over vaginakogels, zaadslingeren en Atakos

In mijn eerste blog van 2017 "Vrouwenbeschutting" besprak ik drie zeldzame 'prijscouranten' uit mijn collectie van rond 1900 met anticonceptiereclame en beloofde ik ook de brochures die ik op dat gebied bezit in een toekomstig blog te bespreken.
Belofte maakt schuld en daaraan werd ik herinnerd toen ik in de eerste week van dit jaar een vrij zeldzame aanvulling op mijn collectie ontving getiteld: "Beperking van het kindertal, hare noodzakelijkheid en de middelen om haar toe te passen" (Amsterdam, 3de druk, 1896), geschreven door mevrouw de weduwe van Ham-De Raadt, verloskundige te Amsterdam.

Het is de oudste van mijn kleine collectie voorlichtingsbrochures die ik in de loop der tijd bijeenbracht. De andere zijn, in chronologische volgorde; "De ware oorzaak en genezing van armoede of de onzedelijkheid van groote gezinnen met de nieuwste middelen ter voorkoming van groote gezinnen" (Zierikzee, 7de druk, 1902), van S. ten Kate; "De voorbehoedmiddelen tegen zwangerschap" (Amsterdam, 16de druk, 1908), van Prof. dr. J. Schoondermark jr.; "De toepassing der voorbehoedmiddelen met afbeeldingen ter voorkoming v. zwangerschap, overbevolking en hoe haar te voorkomen" (Amsterdam, 12de druk, z.j. [1929]) van dr. Edw. Smithson; "De toepassing der voorbehoedmiddelen tegen zwangerschap" (Amsterdam-Soerabaja, 14de druk, z.j. [1929]) van dr. H.J. Rouget en tot slot: "Middelen ter bewuste regeling van het kindertal. Vertrouwelijke inlichtingen van een dokter" (z.p., 272ste duizendtal, 1933) van dr. J. Rutgers.
Ik heb expres de druk vermeld (vaak enkele duizenden per keer) om een idee te geven van de enorme hoeveelheid brochures die in omloop moet zijn geweest. Weliswaar komen de meeste uit de hoek van de Nieuw-Malthusianistische Bond, die in 1881 werd opgericht, maar er waren ook anderen die profiteerden van de enorme en lucratieve vraag naar dergelijke uitgaven. Veel van deze brochures zijn thans schaars tot zeldzaam en dat heeft natuurlijk alles te maken met het voor die tijd ongemakkelijke onderwerp. Dat blijkt mede uit de omzichtigheid waarmee verzending van artikelen en levering van diensten plaatsvond.

Mijn laatste aanwinst bevindt zich ondanks de ruim honderdtwintig jaar die inmiddels zijn verstreken in onberispelijke staat en bevat bovendien iets wat vermoedelijk ontbreekt bij het enige andere exemplaar (mij bekend) in de collectie van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG). Het is een los inliggende dubbelzijdig bedrukte prijscourant (ca. 13.5 cm. breed, 19.5 cm. hoog) van de 'Speciale inrichting Nieuw-Malthusianisme, mevr. de wed. Van Ham, Leijdsche kade 85A, Amsterdam'. Het IISG heeft overigens op haar website een digitale tentoonstelling over dit onderwerp staan ('Nieuw Malthusianisme. Geboorteregeling in Nederland') met diverse gedigitaliseerde brochures die u hier kunt bekijken. Zo vullen wij elkaar mooi aan!


Wat voor middelen werden er besproken en aangeboden?
Naast de overal bekende periodieke onthouding passeren in deze brochures nog tal van andere methoden die elders ter wereld in gebruik waren (geweest). Bijvoorbeeld de manuele verschuiving van de baarmoeder (Oost-Indië /Indische eilanden) die kon worden bereikt door het uitwendige drukken, wrijven en kneden van de buikwand. Het hurken direct na de daad, om door krachtig te hoesten en te persen het zaad uit de schede te laten lopen (Italië). Daarop bestond ook een Australische en Oosterse variant; "onmiddelijk na den bijslaap staat de vrouw op, zet haar beenen van elkander en met een slingerende beweging van het onderlijf werpt zij met een heftige ruk naar voren een massa wit slijm voor zich op den grond". Zaadslingeren dus!
Bij de boerenstand in Siebengebirge (Zevengebergte) en in Frankrijk was er de manonvriendelijk gewoonte om "op het oogenblik dat de uitstorting van het zaad in de scheede zou plaats vinden, dit te verhinderen door met krachtigen vingerdruk het mannelijk geslachtsorgaan aan den wortel zaam te drukken". Het zaad werd zo naar de blaas afgevoerd.
Verder konden vrouwen ook nog bevruchting trachten te voorkomen door het lang zogen van kinderen of zich (volgens dr. Alex Maijer) snel te vetmesten. Volgens de Hongaarse dr. Lindner hielp het inhouden van de adem op het moment supreme en weer een andere 'medicus' kon het snel naar binnen draaien van de voeten aanbevelen.
Last but not least was er nog de - vooral in aristocratische kringen - populaire 'surprise' methode, "een voor de vrouw minder krenkend middel". Het ontbreken van een meer innige lichaamsaanraking en de afleiding der zinnen - zo dacht men - voorkwam een bevruchting! Kortom, gewoon de vrouw bij verrassing bespringen voordat ze er erg in had en vooral niet denken aan de daad maar aan minder plezante zaken zoals de 'maatschappelijke werkkring'!

De diversiteit en hoeveelheid aan vaginapillen, pasta's, poeders en huismiddeltjes die destijds werd aangeboden en verkocht was bepaald ontzagwekkend. Bijvoorbeeld de Japanse wonderpillen van oud scheepsdokter J. Koessira en vaginaballen, gemaakt van cacaoboter en zoutzure Chinine die een half uur voor de bijslaap moesten worden ingebracht.
Gouden vaginakogels, afkomstig uit het midden oosten maar ook via de Levant in Venetië bekend geraakt, werden reeds door Casanova (1725-1798) genoemd en dienden een tweeledig doel. Enerzijds als anti-conceptiemiddel; gedrenkt in een zaaddodende chemische substantie en vlak voor de daad ingebracht.  Anderzijds als genotsmiddel vooral bij de Mohammedaanse, Japanse en Chinese vrouw (die volgens de Franse arts J.P. Dartigues door het warme klimaat doorlopend hitsig was). "De eene kogel is ledig, in den anderen daarentegen bevindt zich nog een tweede iets kleinere kogel, die den naam 'mannekogel' draagt, en bij de minste beweging aanhoudend trillen vertoont, wat zich bij elke nog zoo zwakke beweging herhaalt. En juist deze zacht en langhoudende beweging is het, welke aan die vrouwen zulk een groot genot bereidt".

Een professor- of dokterstitel, veelvuldig gebruikt bij reclames en producten, verhoogde ongetwijfeld de lucratieve verkoop maar gaf totaal geen medische garantie. De hooggeleerde heren in kwestie bestonden vaak niet of waren op zijn best moderne kwakzalvers met een gefantaseerde academische graad die de gezondheid ernstige schade konden toebrengen, zoals ene dr. Polis met zijn 'Methode double'; "bestaande in een, vóór de cohabiatie, inspuiten in de scheede van eene vloeistof, gepaard met het inbrengen van eenige 'granules' in de mannelijke urethra". Het leidde bij mannen veelvuldig tot ontsteking van de pisbuis of erger nog; een druiper...

Een andere middel was Atakos, de 'Mutterkanalbläser' van de chemicus dr. Justus von Liebig (1803-1873). "Een van een klep voorzienen elastieken bal, uit een evenals het moederbuisje gebogen middenbuis, de tevens een poederreservoir bevat, dat door een schuif afgesloten kan worden, eindelijk uit een aan het vooreind van de buis aangeschroefd, klokvormig aanzetstuk, dat aan de zijden meermalen doorboord en van voren open is. Het doel van de laatste inrichting moet zijn, dat daardoor de wanden der scheede uit elkander gespannen worden en dat bovendien door de gaatjes in zijn wanden een rustig ontwijken van de mede ingeblazen lucht uit de scheede mogelijk wordt. In dezen zoo gevormden blazer wordt dan een kleine hoeveelheid van het boven beschreven poeder gestort (een mix van boorzuur, citroenzuur, looizuur wat arabische gom en tarwezetmeel) en volgens de in de brochure precies voorgeschreven wijze ongeveer een half uur voor den bijslaap ingeblazen". Onfeilbaar, zo verzekerde de uitvinder. Maar prof. dr. J. Schoondermark jr. (1849-1915) dacht daar iets anders over: "Ik zag van het gebruik van atakos niets dan ellende; het eind na kortere of langere toepassing van dit 'conceptiewerend' middel was immer... zwangerschap".

Van alle aangeboden middelen werden naast de aloude condooms (van gummi, zijde of visblaas), de baarmoederkrans, het sponsje en de vrouwendouche vermoedelijk het meest gebruikt.

Het sponsje was destijds een zeer gebruikelijk voorbehoedsmiddel. Het bestond uit een stukje fijne spons ter grootte van een kindervuist aan een (ongekleurde!) zijden draad of band van ca. 15 cm. Het werd vochtig ingebracht in de schede en sloot de baarmoedermond. Na de daad kon het sponsje met zeep worden gespoeld of enige tijd in chloor- of carbolwater worden gedesinfecteerd.

De vrouwendouche of irrigator was er in vele soorten en maten. Het apparaat bestond uit een cilindervormig vat van zink, glas of porselein (inhoud ca. 2 liter), dat aan de muur kon worden opgehangen, met een slang van caoutchouc (rubber) waarop een kraantje zat om de watertoevoer aan- of uit te zetten en een spuit of sproeikop aan het uiteinde. Het lauwwarme water werd soms vermengd met een chemisch zuur). "Het zal wel niet noodig zijn er hier op te wijzen, dat de vrouw, die van eene spuit of een irrigator gebruik maakt, zulks het geschiktst boven eenig vat, (kamerpot, bidet), en wel in zittende, of half gebukte houding kan doen, teneinde het afvloeiende water op te vangen. Een krachtige waterstraal door de centraalopening van eene baarmoeder-(scheede)canule, die steeds diep en onmiddellijk na den bijslaap ingebracht moet worden, werkt gewoonlijk voldoende om dezen onvruchtbaar te doen zijn".

Kleiner, handzamer en demontabel was het spoel-apparaat (irrigator) van dr. Marie Steinbaum (over wie verder niets bekend is!). Het was een balvormig reservoir aan een gebogen kanaal met een spuitkop. Op de kop zat een spleet rondom waardoor water (aan alle zijden) kon worden opgenomen of uitgespoten.

Maar het voorbehoedmiddel van de toekomst - zo dacht - men was ongetwijfeld de gesloten baarmoederkrans ofwel het pessarium. Een halfrond rubber kapje, op maat gemaakt en ingebracht door de arts of vroedvrouw. dat de baarmoeder afsloot. Behalve het gewone model bestonden ook nog het duplex pessarium en het 'uterus-schutz-pessarium'. Het eerste model had een dubbele bodem waarvan de binnenste doorboord was dat diende om de boorzuurtabletten, die door de vagina-afscheiding werden opgelost op te nemen "zoodat de baarmoedermond voortdurend omgeven is van het anti-conceptioneel en antiseptische werkende boorzuur".
De laatste had de vorm van een paddenstoel. De bol-holronde zijde sloot de baarmoedermond af. De kegelvormige steel in de baarmoeder zorgde voor een voortdurende zuiging naar binnen waardoor de ligging van het pessarium werd verzekerd.

U ziet en leest, er werd wat afgemarteld in (over)grootmoeders tijd.
Het pessarium behoort nog steeds tot de gebruikelijke voorbehoedsmiddelen en dat geldt ook voor condooms. De rest verdween min of meer van het toneel. Letterlijk!
Originele antieke anti-conceptiespuiten en vrouwendouches zijn erg zeldzaam geworden. Ook het grote assortiment aan wonderpillen, drankjes, poeders en smeersels is opgelost. Vanaf 1964 was er voor de moderne vrouw nog maar één pil, en wel de pil!