Tabbladen

vrijdag 12 februari 2010

De student

In 1856 verscheen bij de Rijksuniversiteit Gent het eerste deel van: “Noord en Zuid; akademische mengelingen uitgegeven door het taal-minnend studenten-
genootschap onder kenspreuk: ’t zal wel gaan’, te Gent met de medewerking van studenten aan de verschillende Hollandsche en Belgische hoogescholen”.

Erg stichtelijk zal het wel niet geweest zijn… Volgens het Vaticaan ging ‘t in ieder geval niet en het boek belandde op de lijst van verboden boeken ( Index Librorum Prohibitorum, 1948, blz. 340/341).
Voor zover ik kan nagaan is dit de enige universiteit, inclusief studentengenootschap, die in de Index worden genoemd. Voorwaar, een hele eer! Toen ik dus, enige tijd terug, de stukjes las van mijn Belgische collegabloggers ‘Andebijk’ en 'Bibliotheca Studentica en Erotica' met betrekking tot een schandaaltje in het nabije verleden van alweer die Rijksuniversiteit van Gent schoot het mij onwillekeurig door het hoofd: amai! student en Gent…

In het boekje: “Nederlanders door Nederlanders geschetst” (Amsterdam, 1842) werd, naast ‘de aanspreker’, ‘de vischvrouw’, 'de kapper', ‘de kleedjesmaakster’ en ‘de bureaukraat’, ook een karakterschets gegeven van ‘de student’.
De anonieme auteur (‘een oud student’) beschreef eerst een aantal voorbeelden van studententypen die gevallen zijn voor één van de talloze gevaren waaraan deze groep bloot stond (en staat!) zoals “het sirenengelaat der verleiding”, “de holen der ontucht”, wellust, dronkenschap, spotternij en vleierij. Een citaat:
Nu bootst hij de Professor na: dat is sprekend; men meent te sterven van genoegen. Daar opent zich de deur; de professor treedt binnen; alles plaatst zich; waar is onze spotter? Daar zit hij, vlak onder de catheder. Met geopenden mond, als wilde hij de wijsheidslessen bij stroomen indrenken staart hij den hooggeleerden onbeweeglijk aan; zijne pen vliegt over het papier, om toch geen enkel woord van de gesprokene orakeltaal te verliezen; maar pas is de les geëindigd, of de spotlust keert weder, en de vloed zijner aardigheden is op nieuw onuitputtelijk aan het vloeijen. Dat neemt niet weg, dat hij ’s middags het eerste op de theevisite verschijnt; dat hij na de vacantie de eerste is, die zich van professors welvaren komt onderrigten. Hij wordt dan ook ‘praetor’, en doet zijn examen ‘summa cum laude” (blz.178).

En zo passeren er nog enkele voorbeelden van ongunstige studententypen. Maar niet gewanhoopt want uiteindelijk is daar de verlossing in de vorm van een “jongeling, wiens open gelaat, wiens denkend voorhoofd u dadelijk reeds voor hem innemen... Het ‘tempus ruit’ staat altijd voor zijn oog geschreven; hij bemint het gezellig verkeer en uitspanning, maar hij weet, dat wat het zwaarste is, ook het zwaarste wegen moet, en daarnaar handelt hij. Hij weet de schaal gelijk te doen hangen. Hij is een echte student. Zal hij niet de echte burger worden? God lof! Ook de zulken zijn er nog, en wij kennen ze. Hunne studie is niet de moeijelijkste!” (blz. 181). Het moge duidelijk zijn dat de paginagrote afbeelding bij deze karakterschets op dit laatste voorbeeldig studentspecimen slaat.

Studentengedrag is van alle tijden. Waar de grens toen lag (en feitelijk nog steeds ligt) wordt duidelijk uit een passage in het uiterst zeldzame schandaalblaadje: “Waarachtige Physiologie van Amsterdam en van de meest bekende van Amstels ingezetenen” (Amsterdam, 1844).
In deze uitgave (van Petrus Josephus Wilhemus de Vos) waarin het gedrag van bekende en minder bekende Amsterdamse inwoners openlijk aan de kaak werd gesteld trof ik de volgende passage aan:
Zeker Advokaat, wonende op eene roijale markt dezer stad, zou welvoegelijker handelen, wanneer hij zich niet ’s morgens tussen 9 en 10 ure ‘en profond négligé’, zegge in zijn hemd, vlak voor de ramen zijner kamers scheerde, waschte enz. enz.
Dergelijke vrijheden mogen den Leijdschen Student passen, als hij nog niet gekneld in de enge banden der Maatschappij, vrij en woest door het leven rolt, en zich niet in het minste om de hatelijke qu’en dira-t’on? bekommert, - wanneer hij eenmaal de Akademie meestal de plaats zijner woeste, dolzinnige genoegens verlaten heeft, houden deze vrijheden op, en staat hij gelijk met ieder ander burger
” (blz. 159/160).
Met een glimlach moest ik aan mijn eigen studietijd denken. Ik voel me eigenlijk nog steeds student…

2 opmerkingen:

  1. Het "T.S.G. 't Zal wel gaan" was (en is nog steeds) uitgesproken anti-klerikaal; in hun (lied)teksten werd op expliciete wijze gelachen en gespot met alles wat katholiek was en vooral met de paus; vandaar dat ze ongetwijfeld in zijn ban geslagen werden.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Waarde Akim,

    Dank voor deze toelichting. Ik vermoedde al dat jij, als 'studentenexpert', op de hoogte zou zijn.

    BeantwoordenVerwijderen