Tabbladen

maandag 28 november 2011

Vuur!

Het was er uit voor ik het wist…

Op 28 februari 2011 bespraken we in de monumentencommissie de reconstructie van Post 12. Deze aarden wal is een van de weinig overgebleven verdedigingswerken van de zogenaamde ‘Posten van Krayenhoff’.
De post maakte ooit deel uit van een oude linie rond Amsterdam, een directe voorganger van de Stelling van Amsterdam die sinds 1996 op de wereld erfgoedlijst van UNESCO staat. De aanleg van de oude linie vond begin 19de eeuw plaats onder leiding van C.R.T. baron Krayenhoff (1758-1840).


De verzakte aarden wal zou weer op de juiste hoogte worden gebracht. De sloot ervoor werd aangepast en uitgediept en erachter – op het bedrijventerrein - kwam een soort halfrond theater met zitplaatsen. Het leek  architect P.A.M. Hersbach leuk als er ook een informatiebord met enige uitleg zou komen. De inhoudelijke informatie konden wij wel verstrekken, geen probleem.
‘Maar eh’… zei ik, nog leuker zou het zijn als er ook een origineel 19de eeuws kanon wordt geplaatst, “zal ik eens op zoek gaan naar een kanon?”. Het was er uit voor ik het wist.

Er werd naar mij gekeken en vriendelijk geglimlacht en ik wist wel ongeveer wat ze dachten; ‘doe je best’ en ‘dat lukt ‘m nooit’. Toegegeven ook ik had mijn twijfels maar na enig heen en weer gebel vond ik via de Bataviawerf in Lelystad toch een echte negentiende eeuwse voorlader bij Stichting Herstelling.
Toen ik op het bedrijventerrein in Amsterdam-Zuidoost ging kijken schrok ik. Dit was geen kleintje, maar een gietijzeren bakbeest van ruim drie duizend kilo. Optimistisch gaf ik door aan de gemeente Amstelveen dat ze het gevaarte met een ‘bakkie en knijper’ konden ophalen, maar dat bleek een misvatting. Er moest speciaal vervoer worden geregeld.


En toen was het mijn beurt om te glimlachen. Oeps! We hebben een kanon! Maar nu?
Er moest nog wel even een rolpaard worden gebouwd waarop het gevaarte kon rusten. Bovendien moest de locatie worden gefundeerd. Het is gelukkig allemaal goed gekomen.

Op vrijdag 25 november jl. is ‘mijn’ kanon met rolpaard door de Amstelveense wethouder drs. J.W. Groot op zijn plek gehesen. Samen met het informatiebord is weer een prachtig stukje geschiedenis en cultuur tastbaar gemaakt.

VUUR!

maandag 21 november 2011

De verzamelaar(s)

De verzamelaar anno 2011 heeft het maar makkelijk.
Jong en oud kan zich aansluiten bij verenigingen.
Op haast elk gebied zijn er interessante handleidingen en/of specifieke publicaties en het regent het hele jaar door kleine en grote verzamel(aars)beurzen.
De meeste verzamelaars beschikken over voldoende vrije tijd en geld en dankzij internet is de hele wereld jachtterrein geworden en kan een collectie snel worden opgebouwd en uitgebreid.

Dat alles schoot door mijn hoofd bij het doorbladeren en lezen van het “Handboek voor den verzamelaar. Een praktisch boek, leerende het aanleggen, in orde maken en onderhouden van alle soorten van verzamelingen” (Leiden, 1880), geschreven door Tiberius Cornelius Winkler (1822-1897), die vanaf 1864 conservator was van Nederlands eerste en oudste museum; het Teylers museum in Haarlem.

Het boekje verscheen destijds bij de gerenommeerde Leidse uitgever A.W. Sijthoff in afleveringen en omvat zeven delen; (I) De kever-, vlinder- en rupsenverzameling, (II) De planten-, varens-, mos-, korstmos-, paddestoel- en bladerverzameling, (III)
De mineralenverzameling, (IV) De schelpenverzameling, (V) De schedelverzameling, (VI) De eierenverzameling en (VII) Het aquarium, terrarium en insectarium.
Allemaal traditionele verzamelgebieden waarvan de objecten tot in de 18de eeuw vaak werden opgeborgen in het naturaliënkabinet om mee te pronken.


Feitelijk was dit de eerste verzamelaars handleiding voor jongens jongeren die in Nederland is verschenen. Winkler’s handboek is thans gezocht maar zeker in goede staat, schaars en duur goed. Op de afgelopen Dordtse boekenmarkt zag ik voor het laatst een exemplaar liggen in originele uitgeversband. Het was duidelijk intensief gebruikt en dat is niet zo verwonderlijk want ik vermoed dat veel jonge verzamelaars van toen met het boek in de hand de natuur introkken om hun collectie te starten. Goed voor de verzameling, niet zo goed voor het boek. Desondanks werd voor dit exemplaar toch nog honderd vijftig euro gevraagd.

Winkler’s handboek was geen uitgesproken kinderboek ook al richt hij zich in zijn voorwoord tot ‘de jonge lezers van dit boek’. In zijn biografie over uitgever Sijthoff noemt, de in de boekenwereld bekende, R. van der Meulen het: “een eigenaardige uitgaaf, die, hoewel voornamelijk voor de jeugd bestemd, toch ook personen van elke leeftijd goede diensten kan bewijzen”. Mogelijk daarom werd het geen bestseller. Er verscheen maar één editie en het restant daarvan lag een paar jaar later voor spotprijzen in de ramsj zoals blijkt uit diverse krantenadvertenties.

Helemaal begrijpen doe ik dat niet, want Winkler’s boek is boeiend geschreven en bevat sfeervolle en instructieve illustraties. Deze waren overigens, samen met het idee voor deze uitgave, overgenomen van de Duitse uitgeverij Velhagen & Klasing. Bij hen verscheen enkele jaren eerder: “Das Buch der Sammlungen. Praktische Anleitung zum Anlegen, Ordnen und Erhalten aller Arten von Sammlungen, überhaupt zur Unterstützung naturwissenschaftlicher und geschichtswissen-schaftlicher Liebhabereien.
Für die deutsche Jugend
” (Bielefeld/Lpz., 1873).
In Duitsland kende het boek wél een redelijke mate van populariteit gezien de verschillende bijgewerkte edities die tot 1890 verschenen. Er verscheen ook een Engelse vertaling: “The Home Naturalist; With Practical Instructions for Collecting, Arranging and Preserving Natural Objects” (Londen, ca. 1880).


Van alle illustraties geniet die van ‘de verzamelaar’ tegenover de titelpagina wellicht de meeste bekendheid.
De zonderlinge wat verstrooide figuur met zijn insectenhoed doet ons meer denken aan Mijnheer Prikkebeen dan aan een adolescent uit de beoogde doelgroep. Dat was toen ook al zo en daarom gaf de schrijver in zijn voorwoord een uitvoerige verklaring, typisch voor zijn tijd: “Wat ’n rare vent! Zult gij misschien zeggen. Raar, ja zeker, raar wil zeggen zeldzaam, het is het fransche woord rare, dat wij in onze taal hebben overgenomen, maar daaraan de betekenis hebben gegeven van wonderlijk. Raar of zeldzaam is het zeker dat een oude heer zich zóó wil opschikken. En toch….. ik wensch u toe dat gij eens zulk een ‘rare oude heer’ moogt worden. Immers als gij zóó wordt, zijt gij ten 1sten oud, en dus niet jong gestorven, wat een geluk is. Ten 2den hebt gij nog krachten genoeg om tochtjes naar buiten te maken, en zijt gij dus niet zwak of gebrekkig, maar gezond, wat ook een geluk is. Ten 3den hebt gij lust om de natuurlijke historie van dieren en planten te bestudeeren, en hebt gij dus uwen geest geoefend in aangenamer en zielverheffender bezigheden, dan, bij voorbeeld, coupon-knippen. Ten 4den hebt gij tijd om verzamelingen aan te leggen en te onderhouden, en dus geen zorgen voor het dagelijksche brood, en dat alles is ook een geluk. Als ik u dus toewensch eenmaal zulk een rare oude heer te worden, wensch ik u geluk, en dat zult gij mij zeker niet kwalijk nemen.”.

De titelprent wordt voorafgegaan door een paginagrote vooraankondiging van de uitgever dat er al een vervolg op de pers lag.
Het ging om een deel geschreven door de Amsterdamse stadsarchivaris Mr. N. de Roever Az. (1850-1893): “Het verzamelen van Handschriften. Handboek voor het aanleggen van eene verzameling van handschriften” (Leiden, z,j,). Het zou evenals dat van Winkler een ‘praktisch boek’ worden ‘voor jongelui bewerkt’.
Uiteindelijk verscheen het samen met: “Het verzamelen van zegels. Handboek voor het aanleggen van eene zegelverzameling” (Leiden, z.j.). Bovendien verscheen vrijwel gelijktijdig het door zijn Leidse collega Mr. Ch. M. Dozy (1852-1901) geschreven: “Het verzamelen van munten en penningen. Handboek tot het aanleggen van eene munt- en penningverzameling” (Leiden, z.j.).

Hoe interessant ook, men kan toch nauwelijks volhouden dat deze verzamelgebieden voor Nederlandse jongens jongeren van toen makkelijk toegankelijk waren. De door Sijthoff geformuleerde termen ‘praktisch’ en ‘voor jongelui bewerkt’ komen in de titel niet meer terug en terecht want de inhoud is, anders dan Winkler’s boek, nog maar weinig op deze doelgroep gericht.

Het zal dan ook geen verwondering wekken dat ook van deze verzamelaars handboeken maar één editie verscheen die al spoedig in de ramsj lag, naast het boekje van Winkler. De delen van De Roever worden antiquarisch nog wel eens aangeboden maar dat van Dozy’s moet vrij zeldzaam zijn (er verscheen een herdruk in 2005) en daarom ontbreekt het nog in mijn collectie. Tips aan deze verzamelaar zijn welkom!

maandag 14 november 2011

Het 'volkomen gelijkende' portret

Na lange tijd werd mij onlangs weer een gravure aangeboden gemaakt door mijn verre voorvader Jan Willem Caspari (1779-1822), naar een tekening van zijn broer Hendrik Willem Caspari (1770-1829). Het gaat om een portret (aquatint) uit een serie door hem vervaardige zogenaamde protestantse portretten en stelt de Nederlandse predikant Hermannus Pauw (1770-1856) voor. Er onder staat een zwierig gedicht door ene ‘H’. Tevens staat er rechtsonder (in de plaat) ‘proefdruk’, wat zou betekenen dat dit een (af)druk is door de kunstenaar gemaakt vóór de voltooiing van de plaat, ter controle van zijn werkzaamheden. Maar enige argwaan dienaangaande is op zijn plaats, want ik ken van deze prent geen exemplaren zonder deze aanduiding.


Wat mij opviel toen ik het blad ontving (octavoformaat met een gedeelte van een watermerk linksboven) was dat de royale marges rond de afdruk nu eens niet afgesneden waren. Vermoedelijk is het blad afkomstig uit een negentiende eeuwse portrettencollectie want het is aan de voor- en achterzijde voorzien van wat biografische aantekeningen betreffende Pauw.
Altijd leuk om eens uit te pluizen en dit onderzoekje zou mij al gauw leiden naar interessante informatie over de afbeelding zelf .

Aan de voorzijde onderaan staat gekrabbeld: “n. 1765 (65 doorgestreept) 71/70. April 1792 Pred. te Renkum…. 1814 te Brussel. Emer. 1830 te Breda + 1856. 23 feb.
Deze aantekeningen, een aantal hoogtepunten uit het leven van Pauw, behoeven geen bijzondere toelichting. Op een aangeplakt strookje aan de achterzijde staat: “12 apr. (2e Paaschdag) 52 Ds. Pauw, nu te Kampen woonachtig vierde heden gedachtenis van zijn, vóór 60 jaren, aanvaard leeraars ambt. Hoe?
De berigtgever noemt het ‘eene hoogst zeldzame plegtigheid’ dus denkelijk openlijk, in eene Godsdienstoefening’". Ook dit is wel duidelijk en Pauw's jubileumviering in 1852 in Kampen is ook terug te vinden in biografische naslagwerken.


Vervolgens staat daaronder in een andere hand: ”Navorscher VII vraag 50 vraagt naar een portret van hem.” Het is deze, voor velen wellicht wat cryptische opmerking, die interessante informatie zou opleveren.
Hiermee werd verwezen naar het bekende genealogische blad ‘De Navorscher’, jaargang VII (1857), waarin ene heer ‘T’ de volgende vraag (nr. 50) stelde:
Bestaat er ook een portret in plaat van den Hervormden Leeraar H. Paauw (onlangs te Breda overleden), den voornamen bewerker van de bevrijding van den Briel van de Franschen in 1818?”.
Nog in dezelfde jaargang vinden we het antwoord van een zoon van Hermannus Pauw.
Volgaarne beantwoorde ik de vraag van T. en berigt hem: Dat er onderscheidene portretten in plaat van wijlen mijn geliefden vader, den Wel-Eerw. heer Hermannus Pauw, overleden te Breda, 23 Febr. 1856, bestaan. Daaronder herinner ik er mij althans één dat mijns inziens, afschuwelijk leelijk, - in gelijkenis en gravure, - heeten mag. Maar het laatste (behalve het wel bekende gesteendrukte silhouët door wijlen den heer Barbiers, dat ook zeer gelijkt, en mijn vader voorstelt op 75 of 76 jarigen leeftijd) en, zoo veel mij heugt en anderen verzekerden, volkomen gelijkende, is dat geteekend door H.W. Caspari, gegraveerd door J.W. Caspari, en uitgegeven bij J.v. Ledden Hulsebosch, Amsterdam, 1809. Mijn vader was toen 39 jaren oud. Onder dat laatste staat het volgend bij schrift door H.

"Dit’s Pauw, die zwier van taal, die roerende gebaaren
Met Godgeleerdheid , smaak, en oordeel weet te paaren
Breda. vereert dit beeld, om zijn vertrek benard
Op dat hij in haar oog steeds blijve, als in haar hart."

‘t welk ik ook dáárom mededeel, omdat, gelijk mijn vader mij dikwerf heeft verteld, die H. niemand anders was dan de, als Latijnsch, dichter zeer bekende (ik meen zelfs beroemde) nu wijlen heer Hoefft, tot zijn dood toe vriend mijns vaders, en, vroeger, insgelijks te Breda overleden. Ook herinner ik mij, uit den mond mijn vaders, dat genoemd bijschrift het éénige Hollandsche vers was, ooit door den heer Hoefft vervaardigd, en dat de nederige geleerde dáárom alleen er zijn’ naam niet voluit onder plaatste. Die bijzonderheden mij ooit onder geheimhouding verteld zijnde, en nu tot de geschiedenis behoorende, meende ik ze openbaar te mogen maken, of ze iemand belang inboezemden. Is T. welligt een geacht verzamelaar van portretten, en stelt hij er prijs op ‘t bovenbedoelde van mijn geliefden vader te bezitten, hij gelieve zich tot mij te wenden, die misschien in de gelegenheid ben er hem een exemplaar van te schenken, en zulks dan gaarne doen zal.
De thans éénige zoon des overleden Evangelie-Predikers,

J.M. Zwanenbeek Pauw.
gepd. le Kapn. der Genie.


Dankzij deze ingezonden brief werd de identiteit van geheimzinnige ‘H’ onthuld.
Het ging om de letterkundige en Latijns dichter Jacob Hendrik Hoeufft (1756-1843). Persoonlijk nog leuker vind ik de lovende woorden over de graveerkunsten van mijn genealogische oud-grootvader. Door deze postume 'veer in zijn kont' weet ik nu zeker dat hij een uitstekend vakman was!

maandag 7 november 2011

Geduld, toeval en snuffelen


De afgelopen maanden was het een vast ritueel. Even naar de bekende antiquariatensites om daar in het zoekscherm telkens dezelfde twee titelwoorden te typen. Tot voor kort was het resultaat een blanco scherm, ‘er zijn geen titels gevonden met…’ of een ander - ongewenst - resultaat.

Internet is handig als je een specifieke titel zoekt, maar die moet dan wel net aangeboden worden en dat is bij mij meestal niet het geval. Vaak heeft dat te maken met twee factoren; mijn dure exclusieve smaak en/of mijn excentrieke onderwerpskeuze.
In dit geval was het een combinatie van beiden want het ging om een boekje geschreven door Ed Schilders en uitgegeven voor vrienden en kennissen, in een beperkte oplage van tweehonderd exemplaren, getiteld “De Pelle Humana. Boeken gebonden in mensenhuid” (Tilburg, 1994). Het is een verzameling citaten met betrekking tot dit bizarre onderwerp, zoals het volgende voorbeeldje duidelijk maakt:


"65    Er zijn bibliomanen - tegelijk erotomanen - die een bepaald soort boeken hebben laten binden in vrouwenhuid, in het bijzonder die welke ontleend is aan de borsten, en wel zo dat de tepels op de platten karakteristieke kussentjes vormden. De uitgever Isidore Liseux bevestigde dat hij ooit een op deze wijze gebonden exemplaar in de handen heeft gehouden van het beroemde Justine van de markies de Sade, en wel de eerste druk in één deel in-octavo (1793). dr. G. Witkowski".

Voor de liefhebbers is de tekst hier integraal te lezen. Degenen die zich afvragen waarom ik dan toch per se deze uitgave zocht en kocht (voor elf euro en een paar centen) zijn beslist géén bibliofielen!
Boeken in mensenhuid zijn zeldzaam maar bestaan werkelijk zoals hier en hier is te lezen en zien.

Ongezocht en toevallig gevonden bij de opening van antiquariaat Don Quichot, is een vergelijkbare bibliofiele uitgave van de journalist, dichter en schrijver Hans van Straten (1923-2004): “Met het mes tussen de ribben” (Utrecht, 1987). Deze werd uitgegeven in een oplage van slechts zestig exemplaren voor familie en kennissen.
Ook dit is een verzameling citaten maar dan van ‘moordenaarskritieken’.
Kritieken waarin, zoals Van Straten schreef, “met één sabelhouw, met één goedgerichte messteek, met één revolverschot straight-from-the-hip een boek of een komplete schrijverspersoonlijkheid wordt afgeslacht”.


De aller-kortste (volgens Van Straten vaak de beste) trof hij aan in het boek “Schrijvers op de rand van ‘80” (Amsterdam, 1979) van Frank van Dijl:

Humbüch.

Ondanks de kleine oplage vreemd genoeg goed verkrijgbaar bij Boekwinkeltjes voor bedragen tussen de tien en vijftien euro. In mijn exemplaar staat een uitvoerige opdracht:

Natuur heeft al haar kinderen een levenstaak toegekend:
Wie als schrijver mislukt kan zich nog verhuren als recensent.
(vrij naar James Russell Lowell).

Voor Lucas Ligtenberg, groot voorvechter van klein drukwerk.
Hans van Straten.
Utrecht, 15 april 1988
”.

Bij het doorsnuffelen van klein drukwerk bij antiquariaat Kok vond ik voor een paar euro: “Priaap ontknoopt” (Oosterbeek 1984), uitgegeven in een oplage van honderd vijftig exemplaren.
Het is nummer 69 (hoe toepasselijk!) in de ‘Privaat-Domein’ serie. Een verzameling onverbloemde erotische poëzie ‘van eigentijdse gerenommeerde auteurs’, zoals deze limerick van A. Roland Holst (1888-1976):

Ik zag professor Van Moerkerken
Meer dan een uur op een hoer werken.
’t Was een oud lijk weliswaar
Maar toch kwam hij klaar.
Je kon het aan de vlek op de vloer merken.


Zo maar een paar bibliofiele verzamelbundels. De moraal van dit verhaal?
Het is een misverstand dat leuke bibliofiele uitgaven in een beperkte oplage per definitie duur zijn. Toegegeven, een grote portemonnee is soms handig maar zeker niet noodzakelijk.
Verzamelen is vooral een mix van geduld, een beetje toeval en veel snuffelen.