Tabbladen

vrijdag 23 maart 2012

Jac.P. Thijsse

Op 29 mei 2011, ‘de dag van het park’, werd het in Amstelveen gelegen J.P. Thijssepark (samen met het park De Braak) op de rijksmonumentenlijst geplaatst.
Een unieke gebeurtenis omdat nooit eerder twee zogenaamde heemparken, parken met inheemse planten en kruiden, aangewezen waren als rijksmonument.

Aangezien ook ik daaraan een bescheiden bijdrage mocht leveren was de naam van Jacobus Pieter Thijsse (1865-1945), mij niet geheel onbekend.
Maar meer nog dan aan het park deed zijn naam mij, net als bij vele anderen, denken aan de bekende Verkade plaatjesalbums die op elke boekenmarkt en -beurs wel worden aangeboden. Daarvan ben ik overigens nooit een liefhebber of verzamelaar geweest.

Toen ik een week geleden weer eens in mijn lokale kringloopwinkel snuffelde vond ik daar het boekje van Sietzo Dijkhuizen: “Jac. P. Thijsse. Een biografie” (Amsterdam, 2005). Uit nieuwsgierigheid naar de historische figuur en wat hij tot stand heeft gebracht besloot ik het mee te nemen. Bovendien voor maar twee euro (elders minimaal zeven!) kon ik het toch niet laten liggen...

Het enige boekje van Thijsse in mijn bibliotheek is “In het Vondelpark” (Amsterdam, 1901) dat hij schreef samen met zijn vriend Eli Heimans (1861-1914). Thijsse, zo blijkt uit de biografie, heeft veel aan Heimans te danken gehad en kwam daar ook eerlijk voor uit. Toen Thijsse hem ontmoette ‘een klein, zwart joodje, met een gouden bril, ongelooflijk kwiek en wakker’, had Heimans al een dergelijke publicatie op zijn naam staan; “De levende natuur. Handleiding bij het onderwijs in kennis van planten en dieren op de lagere school, in het bijzonder voor grote steden” (Amsterdam, 1893). Het werd in de volksmond ‘het Sarphatipark boekje’, genoemd naar het Amsterdamse stadspark dat het werkterrein voor deze uitgave was. Thijsse en Heimans hebben samen diverse natuurpublicaties op hun naam staan maar de uitgave over het Vondelpark, met de smaakvolle art nouveau band ontworpen door W.F.H. Pothast (1877-1916), is hun laatste samenwerkingsproduct. Het boekje is, anders dan de populaire Verkade albums (waarvan enkele opnieuw zijn uitgegeven), antiquarisch schaars goed en bovendien prijzig (rond de honderd euro).


In de biografie van Dijkhuizen wordt het boekje slecht terloops genoemd (blz. 117) omdat het Thijsse destijds in contact bracht met het Algemeen Handelsblad waarvoor hij nadien een natuurrubriek zou schrijven. Toch heeft Dijkhuizen’s vlot geschreven biografie mij veel nieuwe informatie gegeven zoals over de innige band tussen Heimans en Thijsse, hun Amsterdamse uitgever W. Versluys (een contact via Heimans) en het feit dat beide onderwijzers en natuurvrienden vaak zelf hun publicaties illustreerden.
Dat laatste kon ik overigens al bladerend in het Vondelpark boekje zelf constateren. De vele bloem, plant en boomillustraties zijn meestal voorzien van de initialen van Heimans (EHs), een enkele is van Pothast (die ook de grote parkplattegrond maakte). Thijsse (JPT) tekende vooral vogels.

De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen schrijven dat ik het boekje over het Vondelpark destijds niet heb gekocht om zijn natuurhistorische beschouwingen.
Een fanatiek liefhebber van de natuurhistorie ben ik nooit geweest.
Wel van de historie.

Wat mij zes jaar geleden tot aanschaf verleidde waren vooral de twee getekende plattegronden van het park alsmede de korte historische schets achterin. Bovendien lag dit overbekende Amsterdamse park tot de annexatie van 1896 op het grondgebied van de gemeente Nieuwer-Amstel (sinds 1964 gemeente Amstelveen), de gemeente waar ik sinds vele jaren woon.
Kortom een stukje ‘lokale’ geschiedenis al moet ik daar direct aan toevoegen dat ik verder geen andere boeken bezit die specifiek over het Vondelpark gaan (en dat die er wel zijn!).

De oude kaartjes illustreren goed de getrapte ontwikkeling van het park (sinds 1996 een rijksmonument). Na een bescheiden begin op oude verkavelde weidegrond als ‘Rij- en Wandelpark’ (geopend in 1865), naar een volwaardig Vondelpark met aan de oostzijde een opening naar het aansluitende Willemspark.


Vanuit mijn woonplaats is deze groene long op de fiets (dat mag sinds 1893!) een ideale route richting stadscentrum. Natuurlijk is er sinds Heimans en Thijsse hun boekje schreven wel het een en ander veranderd.
Ik weet nog goed hoe ik in het Vondelpark met stomme verbazing naar een groep vrolijk kwetterende (halsband)parkieten en felgekleurde papegaaien heb staan kijken. Soorten die thans tot de gewone vogelpopulatie in de Amsterdam behoren!
Dat zouden Heimans en Thijsse vast en zeker nooit hebben geloofd!

donderdag 8 maart 2012

Druckfaelen


Belofte van beterschap, is de kortste weg, om vergeeving te ontvangen voor een begaanen misslag. Een misslag is door ons begaan, van welken wij geene reden kunnen geeven. De Leezer van het Vierentwintigste Deel, tot bladz. 208 gevorderd zijnde, ontmoet, op de volgende bladzijde, de zelfde woorden.
Zo dra ons dit in ’t oog liep, naa dat het Deel reeds in ’t licht gegeeven en verzonden was, stonden wij als voor ’t hoofd geslagen. De Uitgeever en de Verzamelaar keeken elkander aan met verwondering; de eerste was t’onvreden op den laatsten; en deeze was gemelijk op zich zelven. Verscheiden oorzaaken diens misslags liet hij in ’t hoofd omloopen; geene van allen voldeedt hem; ook niet die van onagtzaamheid: want hij stelt te veele waarde in zijn Werk, dat hij ‘er alle noodige aandagt niet aan zoude te koste leggen.

Verdrietig en vermoeid van gissen, wierdt hij, eindelijk, te raade, niet om schuld te bekennen: want hij is er nog niet van overtuigd dat ‘er schuld bij hem plaats heeft, - maar te belooven, een toeziend oog te zullen houden, dat in ’t toekomende niets van dien aart wederom gebeure. Op deeze voorwaarde vleit hij zich, bij den inschikkelijken Leezer, vergeeving te zullen vinden. Want met het ‘opere in longo fas est oprepere somnum’ van Horatius wil hij zich niet behelpen; hoewel het den onpartijdigen, en die kennis van zaaken draagen, niet vreemd kan voorkomen, dat in een Werk, welk reeds tot over de negenduizend bladzijden is uitgedijd, zulk een mislag, als nu beleeden wordt, althans éénmaal heeft plaats gehad.
Voor ’t overige herhaalt hij een verzoek, om aanwijzing van weezenlijke misstellingen, welke in een Werk van deezen aart bijkans onvermijdelijk zijn; met belofte van ter bekwaame plaatze van dezelve te zullen gebruik maaken. Dewijl het den Uitgeever, zo min als den Verzamelaar deezes Woordenboeks, niet om ’t even is, hoedanig hun Werk in de waereld verschijne, deedt hen de bescheidenheid, welke zij den Leezer toedraagen, het bovenstaande berigten
”.

Met de bovenstaande breedsprakige boetedoening start deel vijfentwintig van het “Vaderlandsch Woordenboek” (Amsterdam, 1791).


Wie boeken verzamelt uit de tijd dat boeken nog met de hand werden gezet, gedrukt en gebonden zal daarin regelmatig zet-, druk en bindfouten tegenkomen. Een verkeerde paginanummering is wel het meest voorkomend. Daarvan werd in de desbetreffende uitgaven zelden melding gemaakt maar in latere bibliografische overzichtswerken, antiquariaat- en veilingcatalogi worden ze wel vaak genoemd.
Bij het collationeren van een exemplaar c.q. het beoordelen of het boek compleet is, zijn die dan ook onmisbaar. Een berucht voorbeeld is de stadsbeschrijving van Amsterdam door Olfert Dapper (1636-1689) uit 1663. Wouter Nijhoff maakt daarover in zijn: “Bibliographie van Noord-Nederlandsche plaatsbeschrijvingen tot het einde der 18de eeuw” (Den Haag, 1953) de volgende opmerking: “Na blz. 48 volgen 8 ongen. blz. daarna 49-152 dan 145-152, nog eens 145-155, 148-149, 158-456, 449-456, nog eens 449-456 en ten slotte 449-552, dus tezamen 600 blz.” Een warboel dus.


Persoonlijk vind ik de zetfouten wel leuk, zeker als ze bij de auteur aanleiding geven tot breedsprakige opmerkingen, zoals hierboven, of regelrechte beschuldigingen zoals in de “Chronyck van Hollandt, Zeelandt, ende Westvrieslandt, door Johan Veldenaer” (Leiden, 1650). Onder het kopje ‘Druckfaelen’ heeft de enigszins verbolgen bewerker van deze kroniek het over fouten “ingeslopen door ons afwesen…” en erger, “door de setters plompheyt”.

Heel gebruikelijk was het wegwerken van fouten door strookjes papier met de juiste tekst. Een voorbeeld daarvan trof ik aan in de “Oude Hollandsche Geschiedenissen ofte, Corte Rym-Kronyck…” (Amsterdam, 1645) van Caspar Wachtendorp.
Hierin werden in de opdracht de voornamen van twee oud burgemeesters (Cornelis de Graaf en Wouter Valckenier) verwisseld en met een correctiestrookje verbeterd. Correctiestrookjes houden overigens lang stand.
Zo zien we onderaan de titelpagina van “De Suikerhandel van Amsterdam, van het begin der 17de eeuw tot 1813” (Den Haag, 1908) dat de oorspronkelijk uitgeverijnaam en plaats (J.L.E.I. Kleynenberg, Haarlem) zijn weggewerkt met een strookje waarop de Haagse uitgever (en antiquaar) Martinus Nijhoff staat.


Niet alleen bij teksten ging het wel eens fout.
In mijn exemplaar van Isaac le Long: "Historische beschryvinge van de Reformatie der stadt Amsterdam…” (Amsterdam, 1729) staat in het “Bericht voor den Boekbinder, waar de losse Plaaten moeten geplaatst worden” dat bij pagina 520 een blad moet komen met de ‘Processie der Lazarussen’ (boven) en ‘D’oude Kerk na Ao. 1566’ (onder). Op het betreffende blad echter treffen we de onderste afbeelding niet aan maar in plaats daarvan een afbeelding van de Nieuwezijds Kapel.
De fout werd echter tijdig bemerkt door de drukker die er voor koos om dan maar de afbeelding van de Oude Kerk onderaan op het blad te zetten waar volgens het ‘bericht’ de Nieuwezijds Kapel zou moeten staan. Alle afbeeldingen zitten zo compleet in het boek en de verwisseling valt niet direct op, tenzij je het ‘bericht’ achterin controleert….