Tabbladen

woensdag 29 september 2010

Actie

Actie bij de supermarkt(en)... Smurfen en later voetbalplaatjes bij Albert Heijn, Voetbalhandjes bij Dirk van den Broek en Gogo's (thans Dungans) bij de C1000. Mijn dochter is er gek op en ontsnappen is onmogelijk. Het is wennen aan de telkens weer andere winkelindeling en natuurlijk vind je nooit wat je zoekt. Mijn favoriete jam? Helaas, verkopen wij niet... De vleeswaren zien er onsmakelijk uit, de wijn brand gaten in je verhemelte en de biefstukken zijn zo taai als het achterend van Sinterklaas. Maar ja.... onder zware druk van onze achtjarige directrice winkelen wij uitsluitend nog waar een actie is.

Acties zijn van alle tijden. Ruim zeventig jaar geleden, in de tijd dat je nog onbekommerd veel sigaretten rookte, kreeg je van de 'Cigaretten/Bilderdienst' in Hamburg ook al verzamelplaatjes. Niet van voetballers maar van beroemde personen of van een populaire figuur zoals verwerkt in deze collage. Zo maar wat plaatjes van iemand die mensen, jong en oud, wist te begeesteren; mensen- en dierenvriend. Iemand die wist te boeien, een oratorisch genie, die ook zelf schreef. Iemand die verstand had van kunst, tekentalent had en aanleg voor architectuur. Iemand die van wandelen hield in een prachtige natuur en daar zelf graag woonde. Iemand wiens huis en interieur burgerlijkheid en eenvoud uitstraalde... 


En? Weet u al wie? Nog steeds geen ‘AH-erlebnis’?

vrijdag 24 september 2010

Het universum op postzegelformaat

Samen met enkele andere leden van het Nederlands Genootschap van Bibliofielen (NGB) bezocht ik onlangs het Paleis op de Dam. Het deed me terugdenken aan mijn eerste echte kennismaking met het Paleis alweer zo’n dertig jaar geleden. Destijds kreeg ik een rondleiding van M.G. Emeis jr., een leraar geschiedenis aan mijn middelbare school.
Hij was hiervoor bij uitstek geschikt want na afloop verkocht hij de door hemzelf geschreven brochure over het Paleis.
Op mijn verzoek schreef hij op het schutblad: “Gesigneerd ten Paleize door de auteur Gerard Emeis, 1 februari 1980”. Met slechts 23 bladzijden zowel letterlijk als figuurlijk een uittreksel want een jaar later verscheen zijn; “Het Paleis op de Dam. De geschiedenis van het gebouw en zijn gebruikers” (Amsterdam, 1981).

Het Paleis, als stadhuis grotendeels gebouwd door Jacob van Campen (1596-1657) tussen 1648 en 1665, rust op 13.659 heipalen en werd al in de 17de eeuw gezien als het achtste wereldwonder. Het vormde het absolute bouwkundige hoogtepunt in de Hollandse Gouden Eeuw. Meest indrukwekkend onderdeel is de centraal gelegen Burgerzaal. Deze ruimte die een flatgebouw van tien verdiepingen zou kunnen overkoepelen symboliseerde de macht van de Amsterdamse burgerij. De zaal zit vol symboliek en allegorie in marmeren beelden en reliëfs. De vloer is ingelegd met marmeren kaarten van het oostelijk en westelijk halfrond met daar tussenin de noordelijke sterrenhemel. Voor de 17de eeuwse Amsterdamse burgers die hier vrij toegang hadden vormde de Burgerzaal als het ware het universum dat zij doorkruisten zoals Amsterdamse handelaren en zeelieden in werkelijkheid de wereld doorkruisten.

Terwijl ik met mijn bibliofiele soortgenoten dit universum bewandelde en foto’s maakte dacht ik na over een bavelaartje dat ik net had gezien. Het 18de eeuwse kijkkastje toonde de Burgerzaal in perspectief. En toch, hoe kunstig ook, van de werkelijkheid, de ruimtelijke beleving en weidsheid, zowel letterlijk als figuurlijk bleef niet veel over.
Dat geldt ook voor de foto die ik vanuit dezelfde positie maakte. Prima plaatje, maar te klein om indruk te maken, laat staan over te brengen wat je ziet en voelt als je er werkelijk staat.
Datzelfde probleem hadden ze vroeger natuurlijk ook. De kleinste afbeelding van de Burgerzaal die ik in mijn collectie vond staat in het boekje: “Gebouwen, gezichten en oudheden der stad Amsterdam", uitgegeven door Johannes Marshoorn (Haarlem, 1741). Een afbeelding op postzegelformaat, slechts 3,5 cm. breed en 4 cm. hoog. Om toch wat van de grootsheid en ruimtelijke beleving over te brengen heeft de graveur ook een aantal piepkleine figuurtjes in de zaal getekend.


Mijn grootste afbeelding is ruim tien keer groter. Nadat Prins Willem V en zijn gemalin in mei 1768 Amsterdam hadden bezocht verscheen: “’T verheugd Amsterdam ter gelegenheid van het plegtig bezoek hunner doorlugtige en koningklyke hoogheden Willem, prinse van Oranje en Nassau, erfstadhouder der vereenigde Nederlanden, enz. enz. enz. En zyne gemaalinne Fredrica Sophia Wilhelmina Prinsesse van Pruissen, op maandag, den 30 May, en eenige volgende dagen des jaars 1768. Door Jan Wagenaar, Historieschryver der gemelde stad” (Amsterdam,1768). Een geïllustreerde prachtuitgave in folioformaat. Alle illustraties zijn dus al royaal maar er is één grotere uitvouwbare gravure, maar liefst 36 cm. breed en 43 cm. hoog. Het is de afbeelding van het ‘bal soiree’, in de Burgerzaal, op donderdag 2 juni 1768. Het was een geslaagd feest voor een uitmuntend gezelschap, van meer dan 1100 fraai uitgedoste gasten in een betoverend universum, verlicht door 7000 lampen in vijf kleuren.
De grandeur ten top en die past nou eenmaal niet op postzegelformaat!

vrijdag 17 september 2010

Eén van de zes


Na geduldig zoeken eindelijk gevonden: “Tentoonstelling van hulpmiddelen voor den boekhandel 1881” (Amsterdam, 1881). Een catalogus uitgegeven ter gelegenheid van de eerste, zeer succesvolle, tentoonstelling van de Vereniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels (VBBB) in het Paleis voor Volksvlijt in Amsterdam. Het evenement dat, gedurende twee weken in augustus 1881, zo’n vierduizend geïnteresseerden uit binnen- en buitenland trok, was ook de eerste beroepsmatige tentoonstelling die in het Paleis werd gehouden.


De catalogus bevat één van de mooiste titelpagina’s die ik ken.
Speciaal ontworpen door P.J.H. (Pierre) Cuypers (1827-1921) en gedrukt op papier van de Haagse firma H.F. de Charro & Zonen.
De befaamde Pierre Cuypers is natuurlijk alom bekend als neogotisch (restauratie)architect en bouwheer van vele prachtige kerken, waaronder één in mijn woonplaats. Daarover is ook genoeg informatie te vinden op het internet. Een typografisch ontwerp, zoals deze titelpagina, was voor mij een verrassing. Zou hij dat vaker hebben gedaan of bleef het bij deze ene keer? Mocht u meer voorbeelden kennen dan hoor ik dat graag.
De titelpagina is Pierre ten voeten uit; de belettering, de engeltjes en symboliek. Vergelijk het maar eens met de binnen- en buitenversieringen van zijn twee bekendste creaties: het Centraal Station (1889) en het Rijksmuseum (1885) beiden in Amsterdam.


De firma H.F. Charro & Zonen leverde ook papier voor het tweede en grootste gedeelte van de catalogus (132 blz.) met advertenties van boekhandelaren, drukkerijen en toeleveranciers. Zondermeer het meest smaakmakende gedeelte met fraaie staaltjes typografie want de advertentietekst werd maar al te vaak in een afwisselend lettertype gezet.
Het eerste gedeelte (48 blz.) van de catalogus bevat een voorwoord, ledenlijsten (VBBB), deelnemers en inzenders.
Dit gedeelte werd gedrukt op handgeschept papier van de firma Van Gelder Zonen. Een luxe maar helaas ongelukkige keuze, zo blijkt na bijna 120 jaar. Dergelijk papier is namelijk zeer, zeer gevoelig voor vocht. Exemplaren zonder de bekende vochtplekjes en vlekken (‘foxing’) zijn dus vrijwel onvindbaar. Gelukkig beperkt dit euvel zich in mijn exemplaar tot de eerste dertig bladzijden.


Ook in de media destijds bleef de uitgave niet onopgemerkt. De catalogus “waarvoor men in het buitenland den hoed zal lichten” werd uitvoerig besproken in de krant ‘Het nieuws van den Dag’, van 18 augustus 1881. “(-) de grootste waarde van den catalogus is niet gelegen in die 48 eerste pagina’s, wel in de daarna volgende 132 bladzijden proefdruk, waaraan niet minder dan 28 verschillende firma's of personen hebben medegewerkt. In dit gedeelte hebben onze voornaamste papierhandelaars en boekdrukkers eenen geheel op zichzelf staanden wedstrijd aangegaan om het fraaiste en degelijkste wat zij in hun vak vermochten”.


Het meest interessante staat echter in de volgende passage:
Ook de binders hebben daartoe medegewerkt door ieder een gedeelte van de oplage van den catalogus op hunne wijze en naar hun smaak in te binden. Het denkbeeld daartoe was zeer gelukkig. Ieder, die een catalogus koopt, blijft daardoor in het bezit van een meesterwerk op het gebied der inheemsche boekdruk- en graveerkunst. In zekeren zin is hij daardoor in het bezit gekomen van een deel van de tentoonstelling, dat hij mee naar huis neemt, dat hij bewaart en op zijn gemak met zijne huisgenooten kan bezichtigen. Dat dit kunstwerk tot zulk een betrekkelijk lagen prijs als één gulden verkrijgbaar is moet daaraan toegeschreven worden, dat ieder zijn werk daaraan kosteloos schonk. Feitelijk heeft die catalogus drie, ja viermaal meer handelswaarde”.


Het bindwerk werd door zes firma’s uitgevoerd: J. Brandt & Zoon (Amsterdam) J. Giltay & Zoon (Dordrecht), C. Nederveen (Den Bosch), C. Oostenbroek & Zoon (Haarlem), F. J. V. van den Heuvel (Den Haag) en W.A.F. Koopman (Dordrecht).
Mijn exemplaar, in een blauwlinnen band met stempeldecoratie en vergulde letters, behoort tot het oplagegedeelte dat werd ingebonden door de firma J. Brandt & Zoon uit Amsterdam. Ik ben erg nieuwsgierig naar de andere vijf bandontwerpen waaronder de keuze van de krant: “Zij, die echter zoo gelukkig zijn een exemplaar te bekomen, gebonden door W. A. F. Koopman, te Dordrecht, behooren o. i. tot de gelukkigen”.

zaterdag 11 september 2010

Presentexemplaar

Op 11 augustus 1815 kwamen negentien boekhandelaren bij elkaar in het Amsterdamse logement De Zwaan. Zij ondertekenden de ‘Acte van Verbintenis van eenige Boekhandelaars in Nederland tot het tegengaan van het maken en verkoopen van Nadrukken’. Met deze daad werd feitelijk ‘de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels (VBBB)’, thans 'Koninklijke Vereniging van het Boekenvak' (KVB), geboren.

Toen ‘de vereniging met de lange naam’, zoals zij ook wel werd genoemd, een eeuw bestond verscheen het eerste gedenkboek geschreven door haar toenmalige voorzitter Vincent Loosjes (1869-1931) “Geschiedenis van de vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels 1815 – 1915” (Amsterdam, 1915). Het is lezenswaardig en antiquarisch goed verkrijgbaar voor redelijke prijzen. Voor een bodemprijs van slechts € 20,- euro vond ik het een aantal weken geleden op de Amsterdamse boekenmarkt op het Spui. Een fraai exemplaar in bruinlinnen band met de nog sprankelende goudopdruk. Zelfs het originele gedrukte aanbiedingsbriefje zat nog tussen de schutbladen. De illustraties zijn hoofdzakelijk portretten van bekende negentiende eeuwse boekhandelaren en uitgevers die een bestuursfunctie binnen de vereniging hadden vervuld.

Eén van hen was de bekende Haarlemse boekhandelaar en uitgever A.C. Kruseman (1818-1894). Tussen 1852-1858 en 1871-1874 was hij voorzitter en in 1878 werd hij erelid, gelijk met zijn bekende Haagse collega W.P. van Stockum. Net als Frederik Muller, met wie hij goed was bevriend en wiens ‘In Memoriam’ hij later zou schrijven, was boekenliefhebber Kruseman onder beroepsgenoten een gezaghebbende figuur met grote verdiensten. Met talloze auteurs, uitgevers en boekhandelaren onderhield hij contacten.
De weerslag daarvan vinden wij terug in zijn publicatie: “Bouwstoffen voor een Geschiedenis van den Nederlandschen Boekhandel gedurende de halve eeuw 1830-1880” (Amsterdam, 1886-1887). Voor wie zich verdiept in de geschiedenis van de Nederlandse boekenwereld in de 19de eeuw, zoals Loosjes deed voor zijn gedenkboek, is het een onmisbare en ware ‘Fundgrube’. Leukste onderdeel zijn de hoofdstukken ‘persoonlijke waardeering’. Het gaat om “eenige aanteekeningen, de meest bekende boekhandels-firma’s betreffende. Waar van overleden personen spraak is, kan de waardeering luider worden uitgesproken, dan van nog levende”.

Tot de laatste categorie behoorde ook de Leidse uitgever A.W. Sijthoff (1829-1913).
De goede vriendschap was wederzijds.
Toen, drie jaar na het overlijden van Kruseman, bij uitgeverij Sijthoff de (onder boekliefhebbers welbekende) publicatie verscheen van R. van der Meulen: “De boekenwereld…”(Leiden, 1897) werd deze expliciet opgedragen aan A.C. Kruseman: “voorganger en vriend van den uitgever”. Overigens heeft Sijthoff zelf slechts korte tijd een bestuursfunctie in de vereniging bekleed (1866-1869) maar ook hij trad in 1898 toe tot het selecte groepje ereleden.

Met de aanschaf van het gedenkboek 1815-1915 bezit ik nu alle vier de gedenkboeken van de vereniging (de andere verschenen in 1940, 1965 en 1990 en zijn ook antiquarisch ruim voorhanden).
Het werd tijd voor een moeilijker prooi. Ik besloot om op jacht te gaan naar Kruseman’s befaamde ‘Bouwstoffen’. Oorspronkelijk in vier ‘stukken’ verschenen waren ze jaren later, in 1914, nog steeds te koop bij de uitgever (de VBBB) voor zes gulden! Bijna een eeuw later is het echter schaars en duur goed. Ik vond via Marelibri.com slechts drie complete exemplaren, waarvan twee fraai ingebonden in twee delen.


Bij antiquariaat Charbo voor € 295,- euro (‘half marokijn, ruggen verguld, gemarmerde platten en schutbladen’) en bij antiquariaat Forum BV voor € 750,- euro (‘half calf, spines ribbed and gilt’). Een simpele keuze leek mij, maar toen deed ik een onverwachtse internetvondst op (jawel !) Boekwinkeltjes.nl. Daar werd warempel een complete set, de vier stukken apart gebonden in halfleer met goudbestempeling, aangeboden voor (ja, u leest het goed)…..€ 80,- euro! Kijk, daar wordt ik nou vrolijk van! De klap op de vuurpijl moest echter nog volgen….

Toen ik de felbegeerde boeken thuis uitpakte en ze vluchtig doorbladerde las ik in Kruseman’s voorwoord:
Ik zou zoo gaarne mijn vrienden een present-exemplaar hebben aangeboden, bij wijs van kaartje ten afscheid. Beter nochtans docht me, de opbrengst van deze uitgaaf te wijden aan ons ‘Ondersteuningsfonds’, dat wil zeggen aan de weduwen en weezen, die met ons aller bijdragen door de wereld moeten geholpen worden”.
Geen presentexemplaren? Jammer voor de bibliofiel, dacht ik nog.
Maar toen zag ik aan binnenzijde van het eerste deel een ingeplakt papiertje met in zwierig handschrift: “Den Heer A.W. Sijthoff met vriendelijke groet van A.C. Kruseman”. Hebbes!


zaterdag 4 september 2010

Provenance


Op de Summerschool ‘In de ban van het boek’, aan de Universiteit van Amsterdam (UvA), ontmoette ik na twintig jaar een oude kennis. Monique Peters, want zo heet ze, bleek aankomend studente boekwetenschap (ja, ik ben jaloers!). Behalve een cursus volgden wij samen ook een lezing van professor dr. J.M. (Johan) Koppenol over P.C. Hooft’s "Neederlandsche Histoorien...". Van te voren had ik hem al een e-mail gestuurd met de vraag of ik mijn eigen exemplaar mocht meenemen. Dat was geen probleem en zou – zo bleek later – een verrassend vervolg krijgen!
Daar lagen ze dan, op kussentjes, een aantal uitgaven van Hooft, waaronder twee exemplaren van de eerste druk van zijn "Neederlandsche Histoorien..." (Amsterdam, 1642). Laat ik meteen maar verklappen dat mijn exemplaar het mooiste was.
Het exemplaar van Bijzondere Collecties (OTM: KF 61-2472, de fraaiste van de drie in hun collectie!) was iets kleiner, evenals de koperen sloten. Zoals vrijwel altijd ontbrak daarin het portret van P.C. Hooft. De laatste pagina van de opdracht “Aan zyn hoogheit.” was in kopie toegevoegd. Vreemder was dat, vermoedelijk tijdens het restaureren (de rug was vernieuwd) en inbinden, de plaats van enkele onderdelen werd gewijzigd. Zo zit het register niet meer voorin maar achterin en ook de Franse titel is op een andere plek terechtgekomen.


Zoals ik al eerder op dit weblog schreef in ‘een gekleurd portret’ hebben een aantal bezitters van mijn exemplaar in het verleden hun naam op het schutblad geschreven. De eerste, op 18 november 1658, was ene Thomas Coenen. Monique, net als ik geïnteresseerd in de ‘provenance’ van oude boeken, stelde voor om na te gaan wat er van hem bekend was. 
Ik was sceptisch, had wel eens oppervlakkig hier en daar wat gezocht maar niks gevonden. Desondanks stuurde ik haar dezelfde avond een e-mail met een fotootje van de namen. Monique had slechts een half uurtje nodig (‘ja, het was een makkie…’) en stuurde me de volgende interessante informatie.


Thomas Coenen, zoon van de bakkersgezel Heindrick Coenen en Niesjen Thomas, werd op 24 februari 1633 gedoopt in de Amsterdamse Oude Kerk. In 1660 is hij predikant. In dat jaar wist Gerard Smits, eerste consul in Smyrna (thans Izmir in Turkije), hem te bewegen samen met hem naar de Levant te trekken. Smits betaalde zijn volle traktement (wat later regelmatig voor problemen zorgde tussen beiden). Het was zo een particuliere aangelegenheid maar de classis ging ermee akkoord. Tussen 1660 en 1672 woonde en predikte Thomas thuis bij de consul want pas na de aardbeving van 1688 zou er een kerkje in Smyrna worden gebouwd.

Waarschijnlijk zou hij net als talloze tijdgenoten allang vergeten zijn ware het niet dat hij in 1666 ooggetuige was van de gebeurtenissen rond de zelfverklaarde Joodse Messias Sabbatai Sevi (1626-1676), die zich tot de Islam bekeerde, en heel Joods Europa lange tijd in grote beroering bracht.
De brieven die hij hierover stuurden “Aen het Achtbare Collegie der Heeren Directeuren van de Levantschen Handel en Navigatie in de Middelandtsche Zee, haer verblijf-plaets hebbende tot AMSTERDAM. Ende de Eerwaerdige Broederen Gedeputeerden des Eerwaerdighen Classis der genoemde Stadt tot de saecken der Nederlandtsche Kercke tot Smyrna” werden later gedrukt bij Johannes van den Bergh. Het is een zeer zeldzaam boekje, waarvan slechts 24 exemplaren zijn uitgegeven: “Ydele verwachtinge der Joden getoont in den persoon van Sabethai Zevi, haren laetsten vermeynden Messias: ofte historisch verhael van ’t gene ten tijde sijner opwerpinge in ’t Ottomannisch rijck onder de Joden aldaer voorgevallen is, en sijn val. Door Thomas Coenen, bedienaer des H. Evangelii tot Smyrna. Verciert met de afbeeltsels van den Messias en sijn Propheet seer konstigh in koper gesneden” (Amsterdam, 1669). 


Dankzij betrouwbare Joodse informanten met wie Thomas in contact stond is het een uiterst belangrijke historische bron over Sevi en zijn Sabbatiaanse beweging. De foto’s zijn van het exemplaar dat berust bij Bijzondere Collecties van de UvA (OTM: ROK A-914).
In 1672 keerde predikant Thomas terug naar zijn vaderland waar hij in 1675 beroepen werd in Nieuwersluis (thans gemeente Loenen). Hij werd de eerste predikant in een nieuw kerkje binnen de vesting die, twee jaar daarvoor, in opdracht van Willem III, was gebouwd.
Zijn laatste jaren woonde hij in Amsterdam aan de Geldersekade, waar hij is overleden. Op 15 oktober 1688 werd hij in de Amsterdamse Nieuwe Kerk begraven.

Mooi verhaal zult u denken, maar bewijs maar eens dat de eigenaar van jouw boek dezelfde persoon is! Er zijn per slot van zaken meer hondjes die Fikkie heten! Met deze terechte opmerking in het achterhoofd toog ik afgelopen week naar het Stadsarchief Amsterdam. Thomas Coenen overleed ongehuwd dus er is geen trouwakte met handtekening.
Wel aanwezig en minstens zo interessant is het archief van de classis van Amsterdam van de Nederlandse Hervormde kerk (archiefnr. 370). Daarin bevindt zich een map met ingekomen stukken betreffende kerkelijke zaken in Smyrna 1662-1723 (inventarisnr. 235) waarin ook verschillende brieven zitten van predikant Thomas Coenen. Eén blik op zijn handtekening was voldoende! Oordeelt u zelf.


Eén laatste prangende vraag blijft nog over.
Had Thomas Coenen zijn boeken, waaronder zijn/mijn exemplaar van P.C. Hooft’s "Neederlandsche Histoorien...", in Smyrna bij zich? Och, als boeken konden praten…