Tabbladen

vrijdag 11 februari 2011

Chronique scandaleuse

Vanaf 1843 verscheen in Nederland een reeks zogenaamde ‘Physiologiën’.
Deze ironische beschrijvingen van het maatschappelijk leven, beroepen en volkstypetjes riepen weliswaar gemengde gevoelens op maar waren nog kinderlijk onschuldig vergeleken met een andere uitgave in mijn collectie.

Het gaat om de compleet ingebonden serie van de: “Waarachtige physiologie van Amsterdam, en van de meest bekende van Amstels ingezetenen“ (Amsterdam, 1844).
Van dit niet geillustreerde 'lilliputterweek-
blaadje' (klein drukwerk dat door zijn formaat vrijgesteld was van belasting), zijn onregelmatig 32 losse afleveringen verschenen, in totaal 534 bladzijden.
De schrijver, redacteur en uitgever was P.J.W. de Vos (1805-1866). Het ‘waarachtige’ sloeg op het feit dat De Vos noch zijn eigen fantasie gebruikte noch die van anderen liet werken. Werkelijk bestaande personen en gebeurtenissen in Amsterdam werden kritisch besproken en op niet mis te verstane wijze aan de kaak gesteld. “Onze Physiologie zal niets dan waarheid, al is het dan ook soms eene onaangenaame waarheid, doen hooren…“.
Zijn ‘chronique scandaleuse’, ook al betwistte De Vos deze aanduiding, was feitelijk een voorloper van de tegenwoordige roddelbladen.


In de "naar de natuur" geschreven afleveringen werden de slachtoffers aangeduid met hun initialen.
Voor de betrokken persoon en diens directe omgeving was echter klip en klaar over wie en wat het ging, “doch zal dit onze schuld zijn? – Hoe meer dezelve herkend worden, hoe grooter bewijs dat wij echte Physiologisten zijn”.

De buurtverhaaltjes (zie kadertekstje over de Reguliersbreestraat en nabijgelegen Duivelshoek) en stadsschandaaltjes zijn nog steeds verrukkelijk leesvoer.
Heeft dat Kindermeisje hetwelk op de Heerengracht tusschen de S… en de V… straten, woont voor een jaar geleden op haren jeugdigen meisjes leeftijd van een’ Bakker niet genoeg Vrouwelijke ondervinding gehad? Zoo ja? Waarom dan ten tweede male zich aan zulke gevolgen bloot te stellen, door de Palfreniers in eerstgenoemde straat op hunne stallen niet met rust te laten; is het om eene eerlijke verkeering te zoeken? Ik hoor mij ten tweedemale (daar de kieschheid zulks toch eischt, hoewel het hart er mogelijk geen deel aan neemt,) antwoorden ja. Maar waarom zich dan bij Palfreniers (zoo zij zulk eenen persoon dan toch hebben wil) te vervoegen, welken al met meisjes geëngageerd zijn? Hetwelk zij weet, en waarom zich dan niet liever bij één persoon vervoegen dan bij drie, daar zij toch wel weet dat zij er geene drie beminden tegelijk op na kan houden, of zulks zoude de tegen haar opgevatte slechte gedachten nog meerder voedsel geven; dus sla deze waarschuwing niet in den wind, want dat moet gij maar onthouden, de manzieke meisjes zijn het minst gewild” (blz. 190/191).

De goedhartige Klerk op het kantoor van den Heer H…, op de Keizers-gracht, bij het Molenpad, heeft een klein salaris, en maintineert eene Jodin, die woont op de Prinsengracht, tusschen de Spiegelgracht en Leijdschestraat (-) … en daar zij niet genoeg van haren vriend krijgt, geeft zij ook gelegenheid aan andere Heeren, om bij haar visites te maken, die soms lang duren, en doorgaans heeft zij een vriendinnetje bij haar te huis, tot gezelschap, zoo zij zegt om te leeren hetgeen zij nog niet kent…” (blz. 476).

De heer D…, Boekhouder bij den heer G… en Co., wordt door de Redactie aangemaand, om zich niet zoo schandelijk en zedekwetsend, tot ergernis van vele bewoners der Keizers- gracht, bij de Beerenstraat, ten toon te stellen aan zekere lantarenpaal, daar hij, die voor een fatsoenlijk man wil doorgaan, zich dan ook in alle deele fatsoenlijk moet gedragen. – Geeft zijn Ed. aan deze raadgeving geen gehoor, zoo zal hij het zich zelven te wijten hebben, dat wij meer bepaalde nasporingen naar hem in het werk stellen, om het publiek, op eene volledige physiologie van hem, te vergasten.” (blz. 504).

Ook de talrijke lezers werden door De Vos opgeroepen om misstanden aan de kaak te stellen door hun ‘petit histoires’ anoniem voor publicatie in te sturen. Onder het kopje ‘Correspondentie’ waarmee elke aflevering werd besloten lazen de inzenders dan het commentaar van de uitgever, zoals bijvoorbeeld: “Het ingezondene stuk geteekend ‘Een dienstmeisje’, en klagten behelzende over de onzedelijke gedragingen harer Mevrouw, zal geplaatst worden, zoo zij ons met den naam van de daarbij bedoelde Dame bekend maakt…” (blz. 274) en “Het stuk van C.J.F. over den opgeblazenen Brandmeester, zal geplaatst worden. – Ten opzigte van het stuk van P. v. G. over den Man die twee Vrouwen te gelijk huwde, worden de noodige informatien bewerkstelligd. – Omtrent dien Schoenmaker en de Wagenmakers-Dochter, uit de Utrechtsche-Dwarsstraat, hebben wij nog niet genoeg zekerheid kunnen krijgen van het hem aangetijgde kwaad…” (blz. 533).

Niet alles werd door De Vos geschikt geacht voor publicatie: “Het stuk beginnende met de woorden ‘als vriend van orde’, kan niet geplaatst worden, daar de inzender alleen door het inzenden, laat staan door het schrijven, toont dat het op zijn zachtst uitgedrukt, met zijne hersens niet in orde is” (blz. 80) en “Het ingezonden stuk omtrent twee Dames, waarvan de eene bij gebrek van eenen Man, zich met een Hondje zou amuseren, wordt ter zijde gelegd; daar het bij eenige waarheden, te veel gewaagde vooronderstellingen behelst, om daaraan de reputatie van die Dames op te offeren” (blz. 433).


De stedelijke overheid was beducht voor dit soort opruiende blaadjes die natuurlijk gretig aftrek vonden onder het gewone volk en daar voor de nodige sociale onrust zorgden.
Niet ten onrechte want De Vos probeerde wel degelijk de arbeidersklasse te mobiliseren in wat hij de ‘besmettelijke negentiende eeuw’ noemde. De ophef en het schandaal waren inderdaad aanzienlijk. De Vos kreeg diverse processen aan zijn broek, werd ontslagen door zijn werkgever de gemeente Amsterdam en eind 1844 veroordeeld wegens laster.
Hij week vervolgens uit naar Duitsland om daar nog enige tijd zijn opruiende werk voort te zetten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten