Tabbladen

maandag 16 april 2012

(G)een boekenpers!


Laatst zag ik er een in de etalage van een antiquariaat staan.
Ik moet toegeven, ik vind een ‘boekenpers’ vooral tussen de boeken, of dat nou in een antiquariaat, boekhandel, bibliotheek of boekbinderij is, enorm decoratief.
Op Marktplaats worden diverse boekenpersen aangeboden. Die benaming is feitelijk onjuist, daarom dit korte exposé over de kopieerpers.

Sedert ik mij van eene kopieerpers bedien, ontvangt U de primeur der opstellen, die ik voor mijne Indische courant schrijf”, aldus Conrad Busken Huet (1826-1886) in zijn brief van 21 oktober 1879 aan de uitgever van het tijdschrift Nederland.
De kopieerpers waarnaar Busken Huet verwees was een voorloper van de stencilmachine, uitgevonden door David Gestetner (1854-1939), en het kopieerapparaat.
De uitvinding van de kopieerpers hebben we te danken aan de Schotse ingenieur James Watt (1736-1819) die we allemaal kennen door zijn andere uitvinding; de stoommachine.
Alhoewel het vroegste gebruik van de kopieerpers sporadisch eind 18de eeuw plaats vond, o.a. door de Amerikaanse presidenten Benjamin Franklin, George Washington en Thomas Jefferson, zou het tot het midden van de 19de eeuw duren alvorens het apparaat massaal zijn intrede deed in de Europese kantoorwereld.

De kopieerpers is meestal gemaakt van gietijzer. De zwaardere exemplaren hadden gaten aan de bodemplaat zodat ze konden worden vastgeschroefd aan een werkbank. De drukplaat werd vaak met een schroefhendel naar beneden gedraaid. De grote bolle knoppen aan de uiteinden van de hendel waren functioneel. Met één flinke zwiep kon de plaat zo op en neer worden gedraaid en dat scheelde werktijd!

Tussen de beide platen lagen brieven of nota’s, geschreven met kopieerinkt, geklemd tegen dun kopieerpapier, met aan de achterzijde vochtige lappen.
Dat was een nauwkeurig werkje want waren de lappen te droog, dan kwam er niet veel over op het kopieerpapier en waren ze te nat, dan vloeide de inkt uit en waren de brieven en nota's bijna niet te lezen.



Kopieerpersen bestonden in verschillende formaten en uitvoeringen. De 19de eeuwse modellen, waaronder het afgebeelde forse exemplaar (met A4 drukplaat) van rond 1860 dat ik een paar jaar geleden op de kop tikte, zijn vaak - soms overdadig - versierd met florale motieven en krullen.
In de loop der tijd werden ze steeds strakker vormgegeven. Begin 20ste eeuwse modellen zijn vaak geheel zonder versiering. Op een enkele staat de naam van de fabrikant. Op internet is maar weinig informatie te vinden over de geschiedenis van kantoorhulpstukken als de kopieerpers. Een prettige uitzondering is de informatieve site van het 'early office museum'.


Behalve de kopieerfunctie was het apparaat ook handig voor andere taken waarbij enige druk noodzakelijk was. Zo werden er tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) in verband met de brandstofschaarste papierbriketten mee geperst, gemaakt van oude in zout water geweekte kranten! Daarnaast bleek de kopieerpers ook nuttig in boekbindateliers als lijm-/boekenpers of om lino(leum)sneden mee af te drukken.
De oorspronkelijke functie is vrijwel in vergetelheid geraakt. Zoeken op Marktplaats naar een ‘kopieerpers’ geeft geen resultaat.

maandag 2 april 2012

Leerzaam wandelen

Een liefhebber van sport ben ik nooit geweest. Als kind las ik liever een boek dan dat ik buiten voetbalde. Alleen wandelen en fietsen deed doe ik graag. Vooral historische dorps- en stadswandelingen (in binnen- en buitenland) vind ik erg leuk.
Te voet en al dan niet gewapend met een gidsje is er geen betere manier om de lokale geschiedenis te ontdekken en je te realiseren hoe snel alles in de loop der tijd veranderd. 

In mijn bibliotheek staan verschillende oude wandelgidsjes waaronder de bekende serie van J. Craandijk (1834-1912): “Wandelingen door Nederland” (Haarlem, 3de druk, 1887-1888), totaal negen delen met een aparte atlas van wandelkaarten. Een ander is: “Wandelingen in en om Heerlen met geschiedkundige aanteekeningen” (Heerlen, 1919) van de P.J.M. Peeters (1865-1940). Zowel Craandijk als Peeters waren onderwijzer (geweest) al schreven zij hun boekjes niet specifiek voor schoolkinderen.
Wel specifiek voor deze doelgroep is de eind negentiende eeuw verschenen: “Gids voor schoolwandelingen door Amsterdam en omstreken” (Amsterdam, 1898).

Ik bemachtigde onlangs het eerste (en enige) deel dat over ‘de stad’ gaat. Het geplande tweede deel zou gaan over de omgeving van de stad en tevens de stadsparken en -plantsoenen behandelen. Eén van de medewerkers aan het eerste deel was Eli Heimans. Aan deel twee zou zijn vriend Jac. P.Thijse hebben meegewerkt ware het niet dat het, om onduidelijke redenen, nooit is verschenen.

Uit de inleiding blijkt dat deze gids is ontstaan dankzij een verzoek in 1894 van de ‘Vereeniging van Hoofden der Openbare Lagere Scholen’ aan het Amsterdamse stadsbestuur om met leerlingen ‘schoolwandelingen’ te mogen maken.
Het aanschouwelijk onderwijs middels een leerzame wandeling was iets nieuws en de gemeente ging akkoord, mits het maar één dagdeel in beslag nam, en alleen in het kader van de aardrijkskundeles (In 1901 werd de toestemming wat verruimd).

De uiteindelijk in 1898 verschenen gids bevat geen uitgewerkte stadswandelingen noch stadsplattegronden maar een beschrijving van de wetenswaardigheden in de volgende ‘afdelingen’.
  1. Amsterdam begrensd door Heerengracht en Prins Hendrikkade.
  2. Amsterdam begrensd door Heerengracht en Singelgracht met ‘de nieuwe stad’ (de vergroting van 1658 en daarna).
  3. De haveninrichtingen en het Centraal Station.
  4. De Noord-Westelijke en Noord-Oostelijke uithoeken der stad.
  5. Het Stedelijk- en Rijksmuseum en wat daar per zaal is te zien, en
  6. Aanhangsel met diverse interessante onderwerpen, anno 1898, zoals dierentuin Artis, de brandweer, bestratingswerken, de stadsreiniging, ‘de Amsterdamse Omnibus Maatschappij’ (A.O.M.) en de gemeentetelefoon. 

De opbouw van de eerste vier is systematisch. Eerst wordt een algemeen overzicht gegeven van de straten en grachten in het desbetreffende stadsdeel. Sommige daarvan zoals de ‘Verbindingsweg’, die toen de huidige Rustenburgerstraat verbond met de Van Baerlestraat zijn alweer onder bebouwing verdwenen, anderen namen zoals ‘De gracht’ (de Nieuwevaart) zijn in onbruik geraakt.
Van een aantal straten wordt zelfs de lengte vermeld, waarschijnlijk om de leraar een idee te geven van de afstand en dus tijd die voor een bepaald traject nodig was.
Veel historische informatie is overgenomen van de Amsterdamse onderwijzer Jan ter Gouw (1814-1894) die al eerder over de herkomst van talloze Amsterdamse straatnamen had gepubliceerd. Na het algemene gedeelte volgt een beschrijving van de voornaamste gebouwen en bezienswaardigheden in het stadsdeel. Gewapend met deze kennis moesten de onderwijzers vervolgens zelf hun wandelingen uitstippelen.

Van enkele instellingen komt de toegang ter sprake.
Zo weten we dat het Paleis op de Dam toegankelijk was met kaartjes die bij verschillende boekhandelaren konden worden gekocht; “Echter heeft H.M. (Hare Majesteit) herhaaldelijk aan scholen etc. vergunning verleend om het Paleis kosteloos te bezichtigen. Daartoe hadden belanghebbenden zich dan schriftelijk (niet per rekwest) tot H.M. gewend”.
Een bezoek aan het Stedelijk – en Rijksmuseum was gratis maar dierentuin Artis kostte toen tien cent per kind. Dat was voor de meeste ouders van toen een grotere hobbel dan de ruim vijftien euro die nu moet worden betaald!