Tabbladen

vrijdag 21 december 2012

Naamsverwarring

De antiquair, een handelaar in oude kunst, sier- of gebruiksvoorwerpen, wordt menigmaal verward met de antiquaar wiens handel zich beperkt tot min of meer oud drukwerk, vooral boeken.

De verwarring is begrijpelijk.
Zeker als je bedenkt dat menig antiquair ook wel eens een oud prentje of boekje verhandeld. Andersom, een antiquaar die bijvoorbeeld antiek zilver of meubels verkoopt, komt vrijwel niet voor.
Als antiquair lid worden van de ‘Nederlandse Vereeniging van Antiquaren’ (NVvA) is niet mogelijk maar antiquaren kunnen wel lid zijn van de club van antiquairs; ‘De Vereeniging van Handelaren in Oude Kunst’ (VHOK).
Zowel de VHOK als de NVvA bestaan al geruime tijd, de eerste sinds 1911 en de tweede sinds 1935. Van beide bezit ik het (van harte aanbevolen) jubileumboek met een overzicht van de geschiedenis en de ontwikkeling van de desbetreffende ‘vereeniging’.


Als het gaat om boeken over deze beroepsgroepen, hun handel en klanten, dan heeft de bibliofiel meer geluk dan de liefhebber van oude kunst en antieke voorwerpen. Over boekhandel en antiquariaat zijn namelijk – hoe kan het ook anders - meer boeken verschenen dan over de wereld van de antiquair. Alleen als het gaat het om verhalen over het persoonlijke wel en wee van deze figuren is er een overeenkomst te bespeuren. Noch de antiquaar noch de antiquair geven graag hun memoires prijs aan het papier. Van de eerste ken ik maar een handvol uitgaven en van de laatste slechts één, het boekje van Saam Nijstad (1922-2011): “Van antiquair tot kunsthandelaar. Leven en werk van Saam Nijstad en zijn ontmoeting met de Nieuwe Wereld” (Zwolle, 2004).


De antiquair en antiquaar zijn familie van elkaar. Aan beide woorden ligt het Latijnse antiquarius ten grondslag. Een oude term waarmee de liefhebber van oudheden wordt bedoeld, zoals ikzelf.
Tot de ‘antiquariï’ behoorden veel bekende bibliofielen. Naast boeken en manuscripten ging hun interesse ook uit naar de vaderlandse geschiedenis, archeologie, sfragistiek en numismatiek. Ze verzamelden antieke (gebruiks)voorwerpen, munten en penningen en publiceerden daarover zoals mr. Gerard van Loon (1683-1758). Met hem maakten we al eerder kennis. Anderen, zoals Cornelis van Alkemade (1654-1737) en zijn schoonzoon mr. Pieter van der Schelling (1691-1750), waren vooral geïnteresseerd in oude gebruiken en gewoonten.


Zowel de handel in antiek als oud drukwerk kent een lange traditie. Van beiden zijn al vroeg de ‘pareltjes’ verhandeld en verzameld. In de loop der tijd zijn de meeste topstukken wel in een museum of bibliotheek terechtgekomen. Een schilderij van Rembrandt of de Gutenbergbijbel worden nog maar zeer zelden op de open markt aangeboden.
Veel antiek, zoals deze lege wijnfles en roemer uit de achttiende eeuw, was vroeger gewoon veelvoorkomend gebruiksgoed en werd niet bewaard maar weggegooid. Archeologen vinden daarvan veel terug. Met papier is dat anders. Juist van het in grote hoeveelheden uitgegeven populair drukwerk, zoals almanakjes, nieuwstijdingen en liedjes is vaak bar weinig overgebleven.

De antiquaar en antiquair kennen een select publiek van liefhebbers. Zowel boeken (oud of nieuw) als antiek (kunst of gebruiksvoorwerp) zijn tegenwoordig niet echt ‘hot’, te oordelen naar de wooninrichting- en huisstylingprogramma’s op TV.
Ik vermoed dat er desondanks meer (winkel)antiquariaten verdwijnen dan antiquairs. Ik ken ook (nog) geen verzendantiquairs, wel verzendantiquariaten.

Een wezenlijk verschil tussen antieke voorwerpen en boeken is dat het bij de eerste vooral draait om esthetische waarden en bij de laatste vooral om de informatieve waarde. Het boek is in de eerste plaats informatiedrager. Maar om alleen kennis te nemen van de tekst hoef je tegenwoordig veel boeken niet meer te kopen en heb je dus ook geen antiquaar meer nodig.

Een ander verschil is dat vooral antiek last heeft van moderne vervalsingen die veel op internet worden aangeboden. Geknoei met oude boeken kom je daar ook wel tegen maar een moderne vervalsingen van een zeventiende of achttiende eeuws boek nooit. Het zal wel niet lonend zijn en lijkt mij ook een stuk moeilijker al was het maar omdat elke rechtgeaarde bibliofiel zijn neus gebruikt!

Want of ik nou mijn middeleeuwse Pingsdorf beker of vroeg negentiende eeuws koperen scheerbekken besnuffel (en beide zijn echt!).
Ik ruikt helemaal niks. Maar de geur van boeken, (lompen)papier, drukinkt, oud leer of perkament is onmiskenbaar en onvervalsbaar.




Waar ben ik met mijn pijl en boog
Op uit? Is het de boekengeur?
Ik ruik aan stapels, torenhoog,
Tot ik daartussen iets bespeur
Wat ruikt naar poeder, eeuwenoud,
Door boekenwurmen opgewoeld,
Of naar een bordje havermout –
Er is geen geur die me bekoelt.
Al stinkt een boek naar zalf of teer,
Er is nog altijd plaats voor meer. 

(Gerrit Komrij: “Ballade van de boekenjager”, Eindhoven 2008)

maandag 10 december 2012

Echt egt-reglement


Op Marktplaats werd voor slechts drie tientjes aangeboden het: “Echt-Reglement. Over de Steden, ende ten Platten Lande, in de Heerlijckheden, ende Dorpen staende onder de Generaliteyt” (Den Haag, 1664). Ruim driehonderd jaar oud drukwerk verkrijgbaar voor de prijs van een modern boek vind ik nog altijd iets verbazingwekkends.
Natuurlijk weet ik ook wel dat dergelijk drukwerk antiquarisch goed verkrijgbaar is. Er zijn in de 17de eeuw talloze overheidsbepalingen gedrukt en slechts enkele zijn bijzonder. Ook dit reglement is volop terug te vinden in de Short Title Catalogue Netherlands (STCN), zowel onder ‘Egt-‘ als ‘Echt-Reglement’. Wat het ‘Echt-Reglement’ speciaal maakt is dat, eeuwen later, de weerslag ervan nog steeds belangrijk is voor iedereen die onderzoek doet naar zijn familiegeschiedenis in het Limburgse gebied voor 1800.


Dat uitpluizen van je familiegeschiedenis, ‘stamboomonderzoek’ oftewel genealogie lijkt typisch een bezigheid voor na je pensionering (als je die tenminste haalt!) maar voor mij ligt het alweer enig tijd achter me.Vooral tussen 1989 en 2002 was ik erg actief en wist ik al gauw door te dringen tot het midden van de 17de eeuw alwaar ik belandde in het Limburgse dorp Schinveld (thans gemeente Onderbanken).
Ter illustratie van al die dorre geboorte-, doop-, huwelijk- en overlijdensdata was ik ook een verwoed verzamelaar van ‘Limburgensia', boeken over de geschiedenis van Limburg, m.n. de oostelijke mijnstreek (Heerlen, Brunssum, Nieuwenhagen, Schinveld) en het grensgebied met Duitsland (Heinsberg, Gangelt, Aken). Onmisbaar was het door Régis de La Haye geschreven boek: “Limburgse voorouders. Handleiding voor genealogisch onderzoek in Limburg” (Maastricht 2005). Uiteraard komt daarin (blz. 121 t/m 125) ook dit ‘Echt-Reglement’ ter sprake maar waar ging dat nou precies over?


De huidige provincie Limburg bestaat pas sinds 1839. Voor die tijd was het Limburgse land lange tijd een politieke lappendeken. In de zeventiende eeuw behoorde bepaalde gedeelten dankzij veroveringen in de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) tot de ‘Generaliteitslanden', viel onder ‘Staats’ bestuur, omdat ze direct werden geregeerd door de Staten-Generaal van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Het Katholieke geloof werd daar onderdrukt en vele pastoors moesten zelfs uitwijken of onderduiken.

In deze delen gold sinds 18 maart 1656 het ‘Echt-Reglement’ waarbij bepaald werd dat eenieder wettelijk moest trouwen, ofwel ten overstaan van de gereformeerde predikant, ofwel te overstaan van de schepenbank (-). Deze verordening leidde ertoe dat veel huwelijken in die periode tweemaal zijn geregistreerd. Illegaal voor ‘mijnheer pastoor’ en legaal, want verplicht, voor de predikant. Juist die laatste inschrijvingen zijn genealogisch heel interessant. Ze bevatten vaak (veel) meer informatie om de eenvoudige reden dat ‘Hollandse’ predikant, anders dan de lokale pastoor, zijn trouwlustigen niet kende. Kortom elke familievorser checkt in deze periode zowel de Rooms-katholieke als Protestantse huwelijksregisters.


In de vijfennegentig artikelen van dit reglement wordt verder tot in detail uitgelegd hoe de formaliteiten rond het huwelijk moesten plaatsvinden. Verder lezen we over het verbod van huwelijken tussen familieleden, met minderjarigen of ongedoopten.
Over het verbod om te trouwen met ‘Melaetsche’, Joden, heidenen en ‘Mahumetanen’. Over valse huwelijksgeloften, scheiding van tafel en bed en hertrouwen, over het ontvoeren van bruiden, het defloreren van ‘eerbare’ dochters, bijslaap, concubinaat, koppelarij, overspel en het weren van ‘Bordeelen, Hoer-huysen Mot-ende Ravot-huysen’. En hoe zat het met hertrouwen omdat je echtgenoot, op zakenreis, wat al te lang wegbleef? Lees artikel negentig.

maandag 3 december 2012

Drama achter een boek

Het oude boek bevat meerdere verhalen. De gedrukte tekst is er één van. Daarnaast vertellen zaken als bindwijze, band en herkomstkenmerken zoals een ex-libris of handgeschreven aantekeningen hun eigen verhaal.
Veel blijft desondanks verborgen zoals de relatie tussen de auteur en de drukker, kosten, oplage, verspreiding, ontvangst bij het publiek. Het verhaal achter het boek is vaak minstens zo spannend of, zoals in dit geval, dramatisch.

Isaac le Long (1683-1762) is bij de liefhebbers van het oude boek een bekende bibliofiel. Hij bouwde een formidabele collectie op, maar hoe hij die betaalde en waar hij zijn schatten vandaan peuterde is vrij duister.
Nog bij leven en welzijn liet hij zijn collectie veilen. Uniek drukwerk werd voor dubbeltjes verkocht en de hele collectie (385 manuscripten en ongeveer 6500 incunabelen, postincunabelen e.d.) bracht amper 5.000 gulden op.

 
Als Le Long ter sprake komt, zoals bij P.J. Buijnsters in zijn boeken over het Nederlands antiquariaat en de Nederlandse bibliofilie, wordt steevast gerefereerd aan de “Boek-Zaal der Nederduytsche Bybels” (Amsterdam, 1732), dat nog steeds bruikbaar is. Le Long’s andere publicaties worden niet vaak genoemd of het moet gaan om zijn ‘getrouwelyk uytgegeven’ ”Spiegel Historiaal of Rym-Spiegel; zynde de Nederlandsche Rym-Chronyk van Lodewyk van Velthem” (Amsterdam, 1727). Een uitgave extra interessant door de bijgevoegde naamlijst ‘der heeren inteekenaars van dit werk’, waaronder twee vrouwen: Susanna Lups en Juffrouw Radys.


Een paar jaar geleden kon ik een exemplaar bemachtigen van zijn: “Historische beschryvinge van de reformatie der stadt Amsterdam…(Amsterdam, 1729). Een boek waar eenentwintig jaar later door de stadshistoricus Jan Wagenaar (1709-1773), in zijn inleiding op de driedelige geschiedenis van Amsterdam, weinig vleiend over werd geschreven. De uitgave was volgens Wagenaar min of meer een uitvloeisel geweest van een mislukt project om een nieuwe beschrijving van Amsterdam uit te geven waarbij Le Long betrokken was geweest. Het boek vond hij geen vlees en geen vis. Het droeg weinig bij aan de in 1694 verschenen tweedelige stadsbeschrijving door Caspar Commelin (1636-1693) en voor wat betreft de geschiedenis van de reformatie was het werk van Gerard Brand (1626-1685) veel beter.
Dat er een bijzonder verhaal achter deze uitgave van Le Long zat was me al gebleken uit zijn eigen enigszins raadselachtige woorden in het ‘Bericht aan den leeser’: Hadden andere, die ik altydt voor myne goede Vrienden heb gehouden, in de plaats van my wat honing om den mondt te smeeren, sonder misleydinge te werk gegaan, soo soude ik dese stoffe tot een ander Werk gebruykt hebben.. ”. Met dat andere werk werd natuurlijk dat mislukte project bedoeld, maar wat was er precies gebeurd?
Na geduldig zoeken in mijn bibliotheek vond ik een uitvoerig antwoord in het onvolprezen standaardwerk van mejuffrouw I.H. van Eeghen (1913-1996): “De Amsterdamse boekhandel 1680-1725” (Amsterdam 1960-1978, deel IV, blz. 121 t/m 124).
 
In 1723 verwierven een viertal boekhandelaren (Andries van Damme, Johannes Ratelband, Antony van Aaltwijk en Hermanus Uytwerf) de rechten op de eerdergenoemde Amsterdamse stadsbeschrijving door Caspar Commelin. Hun bedoeling was om te zijner tijd een derde aanvullend deel uit te geven. Om de bezitters van de eerste druk niet te benadelen verscheen daarom (ruim dertig jaar later!) in 1726 de tweede druk van Commelin’s uitgave ongewijzigd, maar met ‘verbeeterde figuren’.
Ondertussen werd er druk documentatie- en illustratiemateriaal verzameld waaronder afbeeldingen uit de atlas van Andries Schoemaker (1660-1735). Le Long die bij dit proces betrokken was en contacten onderhield met de boekhandelaren Van Damme en Ratelband moet enige tijd in de veronderstelling zijn geweest dat hij het vervolgstuk zou schrijven.
Groot was zijn teleurstelling toen bleek dat de advocaat Pieter Vlaming (1686-1733) zich hiermee bezig hield. Daarop besloot Le Long om met zijn documentatie-materiaal ‘over te lopen’ naar de uitgeverij van Johannes van Septeren, waarvoor hij veel vertaalwerk deed. Van Septeren rook een buitenkansje en kondigde eind 1728 de verschijning aan van Le Long’s boek dat het jaar daarop uitkwam onder de titel: Historische beschryvinge van de reformatie der stadt Amsterdam…”.

 
Ondertussen lieten de vier boekhandelaren het er echter niet bij zitten en waarschuwden zij in advertenties potentiële kopers en lezers voor het  zoogenaamde fraeije werk” van Le Long dat op een “baetzuchtige en malitieuse wijze in ’t licht is gekomen, dat so’er al iets in mocht zijn van waerde, ’t zelve onder een veel grooter verzameling van gedenkstukken tot de geestelijke gestigten van Amsterdam specteerende, binnen den jare 1729, het licht zal zien, in ongelijk schooner luyster en order, door de heer Pieter Vlaming…”.
 
Bovendien ondernamen zij juridische stappen en met succes. Van Septeren werd gedwongen om met hen een zeer nadelige overeenkomst aan te gaan die inhield dat hij: “alle de platen behorende tot dat werk mitsgaders ’t regt van copij aen deselve heeft moeten overgeven en daerenboven volgens contract belooft te betalen ƒ 750,- zijnde het selve boek daardoor en door de tegen advertissementen in sodanig dicredit gebragt dat genoegsaam alle die hem bestelt waren zijn afgeschreven en de exemplaren die eers voor ƒ 10,- zijn verkogt naderhand in publicque verkoping niet meer als ƒ 3.5,- hebben mogen gelden, waerdoor hij groote schade heeft geleden als hebbende den req. ’t selve werk gekost aen den schrijver ƒ 1425,-, aen drukloon van groot en klijn papier ƒ 1100,-, aen drukloon van de platen ƒ 420,-, aen drie plaatsnijders voor de platen ƒ 1400,-, aen bourdeaux drukpapier ƒ 875,-, aen mediaen schrijfpapier ƒ 350,- aen de vergaerder ƒ 40,-, (tezamen) ƒ 5600,-, waertegens hij van de verkogte exemplaren heeft ontvangen ƒ 1350,- en zulx aen schade ƒ 4250,-“. 
 
Voor Van Septeren was het de druppel die de emmer deed overlopen. Hij ging failliet en dat betekende het einde van zijn uitgeverij. En de uitgave van Pieter Vlaming?
Die is nooit verschenen; hij overleed een paar jaar later.