Tabbladen

vrijdag 21 december 2012

Naamsverwarring

De antiquair, een handelaar in oude kunst, sier- of gebruiksvoorwerpen, wordt menigmaal verward met de antiquaar wiens handel zich beperkt tot min of meer oud drukwerk, vooral boeken.

De verwarring is begrijpelijk.
Zeker als je bedenkt dat menig antiquair ook wel eens een oud prentje of boekje verhandeld. Andersom, een antiquaar die bijvoorbeeld antiek zilver of meubels verkoopt, komt vrijwel niet voor.
Als antiquair lid worden van de ‘Nederlandse Vereeniging van Antiquaren’ (NVvA) is niet mogelijk maar antiquaren kunnen wel lid zijn van de club van antiquairs; ‘De Vereeniging van Handelaren in Oude Kunst’ (VHOK).
Zowel de VHOK als de NVvA bestaan al geruime tijd, de eerste sinds 1911 en de tweede sinds 1935. Van beide bezit ik het (van harte aanbevolen) jubileumboek met een overzicht van de geschiedenis en de ontwikkeling van de desbetreffende ‘vereeniging’.


Als het gaat om boeken over deze beroepsgroepen, hun handel en klanten, dan heeft de bibliofiel meer geluk dan de liefhebber van oude kunst en antieke voorwerpen. Over boekhandel en antiquariaat zijn namelijk – hoe kan het ook anders - meer boeken verschenen dan over de wereld van de antiquair. Alleen als het gaat het om verhalen over het persoonlijke wel en wee van deze figuren is er een overeenkomst te bespeuren. Noch de antiquaar noch de antiquair geven graag hun memoires prijs aan het papier. Van de eerste ken ik maar een handvol uitgaven en van de laatste slechts één, het boekje van Saam Nijstad (1922-2011): “Van antiquair tot kunsthandelaar. Leven en werk van Saam Nijstad en zijn ontmoeting met de Nieuwe Wereld” (Zwolle, 2004).


De antiquair en antiquaar zijn familie van elkaar. Aan beide woorden ligt het Latijnse antiquarius ten grondslag. Een oude term waarmee de liefhebber van oudheden wordt bedoeld, zoals ikzelf.
Tot de ‘antiquariï’ behoorden veel bekende bibliofielen. Naast boeken en manuscripten ging hun interesse ook uit naar de vaderlandse geschiedenis, archeologie, sfragistiek en numismatiek. Ze verzamelden antieke (gebruiks)voorwerpen, munten en penningen en publiceerden daarover zoals mr. Gerard van Loon (1683-1758). Met hem maakten we al eerder kennis. Anderen, zoals Cornelis van Alkemade (1654-1737) en zijn schoonzoon mr. Pieter van der Schelling (1691-1750), waren vooral geïnteresseerd in oude gebruiken en gewoonten.


Zowel de handel in antiek als oud drukwerk kent een lange traditie. Van beiden zijn al vroeg de ‘pareltjes’ verhandeld en verzameld. In de loop der tijd zijn de meeste topstukken wel in een museum of bibliotheek terechtgekomen. Een schilderij van Rembrandt of de Gutenbergbijbel worden nog maar zeer zelden op de open markt aangeboden.
Veel antiek, zoals deze lege wijnfles en roemer uit de achttiende eeuw, was vroeger gewoon veelvoorkomend gebruiksgoed en werd niet bewaard maar weggegooid. Archeologen vinden daarvan veel terug. Met papier is dat anders. Juist van het in grote hoeveelheden uitgegeven populair drukwerk, zoals almanakjes, nieuwstijdingen en liedjes is vaak bar weinig overgebleven.

De antiquaar en antiquair kennen een select publiek van liefhebbers. Zowel boeken (oud of nieuw) als antiek (kunst of gebruiksvoorwerp) zijn tegenwoordig niet echt ‘hot’, te oordelen naar de wooninrichting- en huisstylingprogramma’s op TV.
Ik vermoed dat er desondanks meer (winkel)antiquariaten verdwijnen dan antiquairs. Ik ken ook (nog) geen verzendantiquairs, wel verzendantiquariaten.

Een wezenlijk verschil tussen antieke voorwerpen en boeken is dat het bij de eerste vooral draait om esthetische waarden en bij de laatste vooral om de informatieve waarde. Het boek is in de eerste plaats informatiedrager. Maar om alleen kennis te nemen van de tekst hoef je tegenwoordig veel boeken niet meer te kopen en heb je dus ook geen antiquaar meer nodig.

Een ander verschil is dat vooral antiek last heeft van moderne vervalsingen die veel op internet worden aangeboden. Geknoei met oude boeken kom je daar ook wel tegen maar een moderne vervalsingen van een zeventiende of achttiende eeuws boek nooit. Het zal wel niet lonend zijn en lijkt mij ook een stuk moeilijker al was het maar omdat elke rechtgeaarde bibliofiel zijn neus gebruikt!

Want of ik nou mijn middeleeuwse Pingsdorf beker of vroeg negentiende eeuws koperen scheerbekken besnuffel (en beide zijn echt!).
Ik ruikt helemaal niks. Maar de geur van boeken, (lompen)papier, drukinkt, oud leer of perkament is onmiskenbaar en onvervalsbaar.




Waar ben ik met mijn pijl en boog
Op uit? Is het de boekengeur?
Ik ruik aan stapels, torenhoog,
Tot ik daartussen iets bespeur
Wat ruikt naar poeder, eeuwenoud,
Door boekenwurmen opgewoeld,
Of naar een bordje havermout –
Er is geen geur die me bekoelt.
Al stinkt een boek naar zalf of teer,
Er is nog altijd plaats voor meer. 

(Gerrit Komrij: “Ballade van de boekenjager”, Eindhoven 2008)

maandag 10 december 2012

Echt egt-reglement


Op Marktplaats werd voor slechts drie tientjes aangeboden het: “Echt-Reglement. Over de Steden, ende ten Platten Lande, in de Heerlijckheden, ende Dorpen staende onder de Generaliteyt” (Den Haag, 1664). Ruim driehonderd jaar oud drukwerk verkrijgbaar voor de prijs van een modern boek vind ik nog altijd iets verbazingwekkends.
Natuurlijk weet ik ook wel dat dergelijk drukwerk antiquarisch goed verkrijgbaar is. Er zijn in de 17de eeuw talloze overheidsbepalingen gedrukt en slechts enkele zijn bijzonder. Ook dit reglement is volop terug te vinden in de Short Title Catalogue Netherlands (STCN), zowel onder ‘Egt-‘ als ‘Echt-Reglement’. Wat het ‘Echt-Reglement’ speciaal maakt is dat, eeuwen later, de weerslag ervan nog steeds belangrijk is voor iedereen die onderzoek doet naar zijn familiegeschiedenis in het Limburgse gebied voor 1800.


Dat uitpluizen van je familiegeschiedenis, ‘stamboomonderzoek’ oftewel genealogie lijkt typisch een bezigheid voor na je pensionering (als je die tenminste haalt!) maar voor mij ligt het alweer enig tijd achter me.Vooral tussen 1989 en 2002 was ik erg actief en wist ik al gauw door te dringen tot het midden van de 17de eeuw alwaar ik belandde in het Limburgse dorp Schinveld (thans gemeente Onderbanken).
Ter illustratie van al die dorre geboorte-, doop-, huwelijk- en overlijdensdata was ik ook een verwoed verzamelaar van ‘Limburgensia', boeken over de geschiedenis van Limburg, m.n. de oostelijke mijnstreek (Heerlen, Brunssum, Nieuwenhagen, Schinveld) en het grensgebied met Duitsland (Heinsberg, Gangelt, Aken). Onmisbaar was het door Régis de La Haye geschreven boek: “Limburgse voorouders. Handleiding voor genealogisch onderzoek in Limburg” (Maastricht 2005). Uiteraard komt daarin (blz. 121 t/m 125) ook dit ‘Echt-Reglement’ ter sprake maar waar ging dat nou precies over?


De huidige provincie Limburg bestaat pas sinds 1839. Voor die tijd was het Limburgse land lange tijd een politieke lappendeken. In de zeventiende eeuw behoorde bepaalde gedeelten dankzij veroveringen in de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) tot de ‘Generaliteitslanden', viel onder ‘Staats’ bestuur, omdat ze direct werden geregeerd door de Staten-Generaal van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Het Katholieke geloof werd daar onderdrukt en vele pastoors moesten zelfs uitwijken of onderduiken.

In deze delen gold sinds 18 maart 1656 het ‘Echt-Reglement’ waarbij bepaald werd dat eenieder wettelijk moest trouwen, ofwel ten overstaan van de gereformeerde predikant, ofwel te overstaan van de schepenbank (-). Deze verordening leidde ertoe dat veel huwelijken in die periode tweemaal zijn geregistreerd. Illegaal voor ‘mijnheer pastoor’ en legaal, want verplicht, voor de predikant. Juist die laatste inschrijvingen zijn genealogisch heel interessant. Ze bevatten vaak (veel) meer informatie om de eenvoudige reden dat ‘Hollandse’ predikant, anders dan de lokale pastoor, zijn trouwlustigen niet kende. Kortom elke familievorser checkt in deze periode zowel de Rooms-katholieke als Protestantse huwelijksregisters.


In de vijfennegentig artikelen van dit reglement wordt verder tot in detail uitgelegd hoe de formaliteiten rond het huwelijk moesten plaatsvinden. Verder lezen we over het verbod van huwelijken tussen familieleden, met minderjarigen of ongedoopten.
Over het verbod om te trouwen met ‘Melaetsche’, Joden, heidenen en ‘Mahumetanen’. Over valse huwelijksgeloften, scheiding van tafel en bed en hertrouwen, over het ontvoeren van bruiden, het defloreren van ‘eerbare’ dochters, bijslaap, concubinaat, koppelarij, overspel en het weren van ‘Bordeelen, Hoer-huysen Mot-ende Ravot-huysen’. En hoe zat het met hertrouwen omdat je echtgenoot, op zakenreis, wat al te lang wegbleef? Lees artikel negentig.

maandag 3 december 2012

Drama achter een boek

Het oude boek bevat meerdere verhalen. De gedrukte tekst is er één van. Daarnaast vertellen zaken als bindwijze, band en herkomstkenmerken zoals een ex-libris of handgeschreven aantekeningen hun eigen verhaal.
Veel blijft desondanks verborgen zoals de relatie tussen de auteur en de drukker, kosten, oplage, verspreiding, ontvangst bij het publiek. Het verhaal achter het boek is vaak minstens zo spannend of, zoals in dit geval, dramatisch.

Isaac le Long (1683-1762) is bij de liefhebbers van het oude boek een bekende bibliofiel. Hij bouwde een formidabele collectie op, maar hoe hij die betaalde en waar hij zijn schatten vandaan peuterde is vrij duister.
Nog bij leven en welzijn liet hij zijn collectie veilen. Uniek drukwerk werd voor dubbeltjes verkocht en de hele collectie (385 manuscripten en ongeveer 6500 incunabelen, postincunabelen e.d.) bracht amper 5.000 gulden op.

 
Als Le Long ter sprake komt, zoals bij P.J. Buijnsters in zijn boeken over het Nederlands antiquariaat en de Nederlandse bibliofilie, wordt steevast gerefereerd aan de “Boek-Zaal der Nederduytsche Bybels” (Amsterdam, 1732), dat nog steeds bruikbaar is. Le Long’s andere publicaties worden niet vaak genoemd of het moet gaan om zijn ‘getrouwelyk uytgegeven’ ”Spiegel Historiaal of Rym-Spiegel; zynde de Nederlandsche Rym-Chronyk van Lodewyk van Velthem” (Amsterdam, 1727). Een uitgave extra interessant door de bijgevoegde naamlijst ‘der heeren inteekenaars van dit werk’, waaronder twee vrouwen: Susanna Lups en Juffrouw Radys.


Een paar jaar geleden kon ik een exemplaar bemachtigen van zijn: “Historische beschryvinge van de reformatie der stadt Amsterdam…(Amsterdam, 1729). Een boek waar eenentwintig jaar later door de stadshistoricus Jan Wagenaar (1709-1773), in zijn inleiding op de driedelige geschiedenis van Amsterdam, weinig vleiend over werd geschreven. De uitgave was volgens Wagenaar min of meer een uitvloeisel geweest van een mislukt project om een nieuwe beschrijving van Amsterdam uit te geven waarbij Le Long betrokken was geweest. Het boek vond hij geen vlees en geen vis. Het droeg weinig bij aan de in 1694 verschenen tweedelige stadsbeschrijving door Caspar Commelin (1636-1693) en voor wat betreft de geschiedenis van de reformatie was het werk van Gerard Brand (1626-1685) veel beter.
Dat er een bijzonder verhaal achter deze uitgave van Le Long zat was me al gebleken uit zijn eigen enigszins raadselachtige woorden in het ‘Bericht aan den leeser’: Hadden andere, die ik altydt voor myne goede Vrienden heb gehouden, in de plaats van my wat honing om den mondt te smeeren, sonder misleydinge te werk gegaan, soo soude ik dese stoffe tot een ander Werk gebruykt hebben.. ”. Met dat andere werk werd natuurlijk dat mislukte project bedoeld, maar wat was er precies gebeurd?
Na geduldig zoeken in mijn bibliotheek vond ik een uitvoerig antwoord in het onvolprezen standaardwerk van mejuffrouw I.H. van Eeghen (1913-1996): “De Amsterdamse boekhandel 1680-1725” (Amsterdam 1960-1978, deel IV, blz. 121 t/m 124).
 
In 1723 verwierven een viertal boekhandelaren (Andries van Damme, Johannes Ratelband, Antony van Aaltwijk en Hermanus Uytwerf) de rechten op de eerdergenoemde Amsterdamse stadsbeschrijving door Caspar Commelin. Hun bedoeling was om te zijner tijd een derde aanvullend deel uit te geven. Om de bezitters van de eerste druk niet te benadelen verscheen daarom (ruim dertig jaar later!) in 1726 de tweede druk van Commelin’s uitgave ongewijzigd, maar met ‘verbeeterde figuren’.
Ondertussen werd er druk documentatie- en illustratiemateriaal verzameld waaronder afbeeldingen uit de atlas van Andries Schoemaker (1660-1735). Le Long die bij dit proces betrokken was en contacten onderhield met de boekhandelaren Van Damme en Ratelband moet enige tijd in de veronderstelling zijn geweest dat hij het vervolgstuk zou schrijven.
Groot was zijn teleurstelling toen bleek dat de advocaat Pieter Vlaming (1686-1733) zich hiermee bezig hield. Daarop besloot Le Long om met zijn documentatie-materiaal ‘over te lopen’ naar de uitgeverij van Johannes van Septeren, waarvoor hij veel vertaalwerk deed. Van Septeren rook een buitenkansje en kondigde eind 1728 de verschijning aan van Le Long’s boek dat het jaar daarop uitkwam onder de titel: Historische beschryvinge van de reformatie der stadt Amsterdam…”.

 
Ondertussen lieten de vier boekhandelaren het er echter niet bij zitten en waarschuwden zij in advertenties potentiële kopers en lezers voor het  zoogenaamde fraeije werk” van Le Long dat op een “baetzuchtige en malitieuse wijze in ’t licht is gekomen, dat so’er al iets in mocht zijn van waerde, ’t zelve onder een veel grooter verzameling van gedenkstukken tot de geestelijke gestigten van Amsterdam specteerende, binnen den jare 1729, het licht zal zien, in ongelijk schooner luyster en order, door de heer Pieter Vlaming…”.
 
Bovendien ondernamen zij juridische stappen en met succes. Van Septeren werd gedwongen om met hen een zeer nadelige overeenkomst aan te gaan die inhield dat hij: “alle de platen behorende tot dat werk mitsgaders ’t regt van copij aen deselve heeft moeten overgeven en daerenboven volgens contract belooft te betalen ƒ 750,- zijnde het selve boek daardoor en door de tegen advertissementen in sodanig dicredit gebragt dat genoegsaam alle die hem bestelt waren zijn afgeschreven en de exemplaren die eers voor ƒ 10,- zijn verkogt naderhand in publicque verkoping niet meer als ƒ 3.5,- hebben mogen gelden, waerdoor hij groote schade heeft geleden als hebbende den req. ’t selve werk gekost aen den schrijver ƒ 1425,-, aen drukloon van groot en klijn papier ƒ 1100,-, aen drukloon van de platen ƒ 420,-, aen drie plaatsnijders voor de platen ƒ 1400,-, aen bourdeaux drukpapier ƒ 875,-, aen mediaen schrijfpapier ƒ 350,- aen de vergaerder ƒ 40,-, (tezamen) ƒ 5600,-, waertegens hij van de verkogte exemplaren heeft ontvangen ƒ 1350,- en zulx aen schade ƒ 4250,-“. 
 
Voor Van Septeren was het de druppel die de emmer deed overlopen. Hij ging failliet en dat betekende het einde van zijn uitgeverij. En de uitgave van Pieter Vlaming?
Die is nooit verschenen; hij overleed een paar jaar later.


vrijdag 16 november 2012

Verlegen door onanie?

De titel trok mijn aandacht: “Verlegenheid, beschroomdheid, Vrees, Verwarring en de middelen tot radicale genezing” (Amsterdam, 1931).
Oorspronkelijk rond 1907 verschenen in Duitsland en geschreven door ene dr. G.H. Berndt. Ik ben niet verlegen maar wel erg nieuwsgierig. Wat waren de oorzaken van verlegenheid die dr. Berndt met ons wil bespreken? Legio…

Er zijn hoofdstukjes over verlegenheid uit zuiver maatschappelijke oorzaken, verlegenheid tengevolge van belachelijke en slechte gewoonten zoals nagelbijten, zonderlingheden (het verzamelen van lichaamshaar en nagelstukjes!) en verkeerdheden (smakken, snuiven en “het uitpeuteren der tanden”). Het openhouden van de mond en andere ‘tics’, zoals het vertrekken van gezicht en ledematen.
Verlegenheid ten gevolge van het bewustzijn van lichaamsgebreken. Nerveuze stoornissen zoals bovenmatig zweten, kwalijk riekende adem, ontsiering van het gelaat, stotteren, blozen en mensschuwheid.
Verlegenheid en angst ten gevolge van dwanggevoelens en dwanggedachten, geestelijke radeloosheid, examenvrees, openbaar optreden, ‘spreek- en lampenkoorts’ enz., enz., enz.


Maarliefst een heel hoofdstuk (III) is gewijd aan de verlegenheid ten gevolge van onanie. Onawie?
Mocht het woord bij u geen blos van herkenning maar opgetrokken wenkbrauwen oproepen, kijk dan even in het woordenboek. “(1) zaaduitstorting buiten de vagina, bij de geslachtelijke gemeenschap en (2) zelfbevrediging”. Verlegenheid door masturberen; aftrekken (en vingeren) dus. In de moderne zelfhulpboekjes over verlegenheid zult u dit onderwerp wel niet meer aantreffen, vermoed ik.
Tegenwoordig is “Onanie, der ganz normale Spass“, maar daar dacht onze dr. Berndt, ruim honderd jaar geleden, nog anders over. Toen herkende men de onanist(e!) van mijlenver aan zijn matte onzekere houding, knikkende knieën en zwetende slap afhangende handen. Aan zijn bleek ingevallen gezicht met twee diepliggende roodomrande ogen.
Het bij onanisten overheerschend en wel gerechtvaardigd gevoel dat zij iets gemeens doen, de voortdurende strijd tusschen die oppermachtigen hartstocht en de zedelijke plicht werkt zeer aangrijpend en uitputtend“.
En dat, beste lezers, zorgde voor een heel scala aan klachten. Last van matheid, krachteloosheid, prikkelbaarheid, psychisch lijden, moedeloosheid, angst, schrikachtigheid of onverschilligheid? Bent u mensenschuw, hoogmoedig, eigenzinnig, zwaarmoedig, gedrukt of verlegen? Bemerkt u karakterveranderingen, koudhartigheid, driftbuien, geheugenverlies of zwaarte van het hoofd?
Allemaal door de onanie.


Gelukkig kent onze dr. Berndt daarvoor de juiste oplossing en middelen.
Zoo heeft men doelmatige belettingswerktuigen voor armen en voeten en beschermingsgordels voor de schaamdelen uitgevonden. Zeer doelmatig zijn de pantsers, broeken zonder opening, hemden die op verschillende wijze worden toegebonden, enz. Men hecht groot gewicht aan een strenge, voortdurende contrôle en men gaat daarin terecht zoover dat men den onanist een bewaker geeft, die hem onder geen voorwaarde verlaat, hem zelfs op ‘zekere plaats’ volgt en al zijn bewegingen observeert”.
De onanist moet verder de eenzaamheid vermijden, een voedzaam maar vet- en prikkelloos dieet (geen scherpe kruiden) volgen en zeer weinig alcohol nuttigen (absoluut geen bier!). Een warm verenbed is de goden verzoeken. Een matras van paardenhaar en een wollen deken zijn absoluut veel beter. Verder vooral niet op de rug liggen want dat bevordert de zaaduitstorting! Bovendien zijn dagelijkse zee- en koudwaterbaden aan te raden.
Natuurlijk zijn er altijd ‘troostelooze gevallen’ bij wie dat alles niet helpt. Als laatste redmiddel valt dan te denken aan een hypnotische behandeling waarbij afkeer van onanistische manipulaties en de neiging tot coïtus (en volkomen vertrouwen op het lukken daarvan) moeten worden ingeprent.

Op deze manier, schrijft dr. Berndt, werd een twintigjarige student door hem van zijn nare kwaal verlost. Na een eerste sessie liet deze dankbare patiënt met blijdschap weten dat hij voor het eerst in een bordeel was geweest en de daad goed was gelukt. Na de tweede sessie volgde een hartverwarmende bedankbrief:
Ik ben nu op den besten weg het knappe kamermeisje in mijn hotel tot mijn wenschen over te halen. Wij kussen elkaar reeds enz. Wat mijn vroeger kwaad betreft, kan ik u verzekeren, dat ik, sedert ik de eer had door u behandeld te worden, nooit meer geonaneerd heb en ook nooit meer de behoefte daaraan gevoelde”.
Applaus voor dr. Berndt!

vrijdag 2 november 2012

Verzonken boeken

"Het boekenkerkhof kent veel vergeten en verwaarloosde graven, maar het is het enige kerkhof waar de opstanding tot de mogelijkheden behoort.
Wie – al is het maar in één alinea, al is het maar in een obscuur werk – op papier is vereeuwigd loopt kans dat iemand, honderden jaren na zijn dood, nog eens een seconde aan hem wordt herinnerd.
Het kan bij toeval gebeuren, wanneer de lezer het boek alleen maar heeft gekocht om de band of om een grappige gravure die zijn aandacht trok, het kan gebeuren omdat iemand een onderzoek zou willen doen naar – zeg – het weversgilde van Zavegem: zo’n omweg is maar een schrale troost, toegegeven, maar het is toch de kans die onze geluksvogel definitief in een andere categorie heeft doen belanden dan de miljoenen naamlozen die onder de grond liggen zonder dat ze ooit in één regel werden vermeld
”.
Elke bibliofiel herkent dit citaat uit “Verzonken boeken” (Amsterdam, 1986) van Gerrit Komrij (1944-2012) en zal, net als ik, een (gesigneerd) exemplaar van dit heerlijke boek in zijn bibliotheek hebben staan.

Het ‘boekenkerkhof’ is voor mij vooral een kerkhof uit de negentiende, begin twintigste eeuw. De toegang was lange tijd moeilijk. Wie lagen er, wat lag er en waar?
Slechts enkele goed ingevoerde en ervaren bibliofielen als Komrij kenden de verborgen ingangen en vonden er moeizaam hun weg.
Daarin kwam voor mij pas verandering eind 2006 toen de Koninklijke Bibliotheek startte met het project Databank Digitale Dagbladen. Sindsdien zijn miljoenen krantenpagina’s gescand.
Tussen de illustraties en nieuwsberichten uit binnen- en buitenland treffen we ze aan, de vele duizenden vergeten auteurs, titels en spoorloos verdwenen grote en kleine uitgaven in de vorm van krantenadvertenties van drukkers, uitgevers en boekhandelaren.

In een nostalgische bui lees ik af en toe een paar van die dagbladen door, op zoek naar interessante informatie. Talloze advertenties passeren dan mijn vermoeide ogen. Obscure titels, onbekende auteurs, intrigerende boekbesprekingen en spotgoedkope aanbiedingen doen me watertanden. Een aantal gegevens schrijf ik op en gewapend met een lijstje ‘rariora’ doorzoek ik vervolgens hebzuchtig diverse antiquarensites. Jammer, helaas, tevergeefs, ze worden vrijwel nooit aangeboden. Alleen dankzij een site als WorldCat is hun bestaan in meervoud, zij het vaak minder dan vijf exemplaren, aantoonbaar in diverse bibliotheken.

Bij vrijwel geen andere categorie boeken spelen factoren als geduld, toeval en geluk een zo grote rol. En natuurlijk Magere Hein, die ervoor zorgt dat talloze aardse laatste rustplaatsen langzaam maar zeker vollopen. Als huizen en flatjes worden ontruimd en kasten en zolders vol ‘ouwe troep’ van opa en oma vlug moeten worden weggewerkt.
Om het tafelzilver wordt gevochten, familievetes worden geboren en kasten vol boekverschoppelingen wacht de onverbiddelijke ondergang in de papiercontainer. Slechts een enkel boekje wordt haastig door een nazaat ter herinnering uit de kast geplukt om na verloop van tijd, zoals deze, alsnog te worden verpatst via sites als Marktplaats. Een ander belandt verdwaald tussen kasten en kleding in de kringloop.
Mijn kringloop...
Met een onderdrukt hoerageroep trof ik vorige week maarliefst twee exemplaren aan op de planken gevuld met 'oude boeken'. Beide verschoppelingetjes, gebonden in hun oorspronkelijke negentiende eeuwse linnen uitgeversband met titels in goudopdruk, verkeren in onberispelijke staat. Zonder aarzeling nam ik ze mee. Welke boekenliefhebber laat ze, voor slechts twee euro per stuk, liggen?

Opvallend genoeg werden beide boekjes door onderwijzers geschreven. Het oudste exemplaar, in zwarte band, is een boekje van H. Mohrmann: “Amsterdams worstelstrijd tegen Spanje” (Amsterdam, 1878). Het ander, in fraai gestempelde paarse band, is van A.W.N. Hinrichs: “Een Paedagogische les. Teekeningen en schetsen naar huis en school” (Rotterdam, 1885).

Mohrmann’s uitgave, “mijn doel is dus alleen in smakelijken vorm het volk bekend te maken met de geschiedenis der Amsterdamschen voorvaderen van vóór drie eeuwen”, was met het oog op de 3de eeuwviering van de Amsterdamse reformatie, op 26 mei 1878, in zekere zin een gelegenheidgeschrift. Het bevat twaalf verschillende geromantiseerde historische verhaaltjes (79 blz., zonder illustraties) over onze hoofdstad in die roerige zestiende eeuw.
Bijzonder aardig, voor ons boekenliefhebbers, is het eerste hoofdstuk: “Een boekdrukkerij” dat verhaalt over de belangrijkste Amsterdamse drukker destijds; Doen Pietersz. (ca. 1479- voor 1546) en zijn winkel ‘De Eng(h)elenburch’. Het boekje besluit men een literatuuropgave per hoofdstuk.


Hinrichs’ boekje (176 blz.), opgedragen aan de nu geheel vergeten onderwijspionier G.B. Lalleman (1820-1901), is zoals de auteur in zijn voorwoord schrijft “proeve eener Paedagogische novelle”. Ik vond een exemplaar in de collectie van het onderwijsmuseum dat digitaal doorbladerbaar is. Zijn uitgave had, zo schreef Hinrichs, ondanks de vele handboeken die er over opvoeding door onderwijs waren drie redenen. “De aspiranten (d.w.z. aankomende onderwijzers) vinden, zoo zeggen ze, die boeken stijf en saai, de letterrok bevalt hun niet; reden waarom ik deze ‘novelle’ ’t licht laat zien, om bij de kweekelingen den lust voor de studie der opvoedkunde op te wekken. Dàn, omdat de ouders de opvoeding liever in novellistischen vorm lezen, dan uit leerboeken.
Eindelijk zijn in deze ‘Paedagogische les’ alleen die theoriën op ’t tapijt gebracht, die in huis en school behartigd kunnen en moeten worden tot heil van onze kinderen; daartoe is de opvoeding van p’tit Alexander ten voorbeeld gesteld
”.


Met een voldaan gevoel besluit ik deze laatste alinea's in de wetenschap dat ik twee naamlozen tot geluksvogels heb gemaakt. Miljoenen anderen smachten naar hun opstanding. Ze wachten lijdzaam in hun tijdloze graf op hem of haar, op de bibliofiel, "een slokop, een veelvraat, een ordinaire stapelaar". Zijn boekenhonger is onstilbaar en het avontuur lokt telkens weer. Alleen de tijd dringt, want “van papier zijt ge en tot papier zult ge wederkeren”.

dinsdag 16 oktober 2012

Over mijn bibliotheek


Ik zou graag wat foto’s van je bibliotheek zien en/of lezen over de kasten, inrichting etc.” was het antwoord op mijn Twitter-vraag over welk onderwerp mijn volgende blog post moest gaan.

Een voor de hand liggend antwoord en onderwerp. Talloze bibliofielen hebben al eens over hun bibliotheek geschreven, zoals Alberto Manguel in zijn “De bibliotheek bij nacht” (Amsterdam, 2007) en Jacques Bonnet met: “Een boekenkast vol geesten” (Amsterdam, 2009). Maak u geen illusies, op een dergelijke literaire wijze lukt mij dat niet. Daar leent dit medium zich niet voor en bovendien beschik ik niet over het enorme aantal boeken waarover beide auteurs beschikken. Ik vermoed dat er maar één overeenkomst bestaat tussen onze bibliotheken; lid worden en (uit)lenen is helaas niet mogelijk.


Op prachtplaatjes a la ‘Bookshelf Porn’ of  Beautiful-Libraries’ hoeft u bij mij ook niet te rekenen. Het pijpenlaatje dat ik ‘mijn’ kamer mag noemen is 3.83 meter lang en 2.24 meter breed en ik moet zodoende woekeren met de beschikbare ruimte. Ruimtegebrek (naast geld!) voorkomt dat ik beschik over een showbibliotheek die zich leent voor fotogenieke plaatjes maar bovendien verhindert het een al te strikte indeling van de kasten. Weliswaar probeer ik mijn dierbare vrienden zoveel mogelijk op onderwerp bij elkaar te plaatsen maar vaak lukt dat gewoonweg niet. Mijn bibliotheek draagt daarom meer het karakter van een studie- en werkbibliotheek waarin constant enige wanorde heerst. Dat neemt niet weg dat ik precies weet waar ik een bepaald boek moet zoeken. Slechts eenmaal kocht ik, na een vruchteloos speuren in mijn kasten, een boekje dat ik naderhand toch bleek te hebben. Een fulltime ondeugende 'sexy librarian' is dus geen noodzaak al droom ik er graag van!


U ziet op de foto’s zes Ikea Billy boekenkasten. Ik ben toe aan mijn achtste. Hoezo? Lijkt me duidelijk. Boeken liggen op de boekenrijen, boeken staan op de boekenkasten en op mijn bureau (buiten zicht) staan nog enkele stapels. Kast nummer zeven is zo gevuld, vandaar dat ik toe ben aan nummer acht.
Dat ik nog geen jaar na het schrijven van ‘crisismanagement’ opnieuw kasten nodig heb (die er voorlopig niet komen omdat ik niet zou weten waar ik ze moet plaatsen) zegt iets over mijn aankoopgedrag.
Waarom Billy's? Gewoon, omdat je ze makkelijk in en uit elkaar haalt, ze goedkoop verkrijgbaar zijn (op Marktplaats soms gratis!) en omdat de planken onder de boekenlast niet te ver doorbuigen. Ze zijn saai maar functioneel.

Drie Billy’s (met o.a. ruim dertig seriewerken) staan in de woonkamer en drie kasten in mijn eigen kamer. Verder staat er in de hoek van mijn kamer nog een metalen archiefkast met ‘old & rare’. Ook deze kast is overvol maar gelukkig breed genoeg om alle planken met dubbele rijen te bezetten. Dat is niet praktisch maar wel noodzakelijk! In de dozen rechts onderin ligt al mijn kleine drukwerk, zoals bibliofiele brochures en dergelijke. Op de kast staan en liggen nog wat zware groot formaat boeken (meest atlassen). Ook een broodnodige tweede archiefkast komt er voorlopig niet. U weet wel, geen plek...


Dan de antwoorden op wat klassieke vragen.
Nee, ik weet niet hoeveel boeken er in mijn bibliotheek staan want ik heb ze nooit geteld. Is circa 2000 exemplaren een te hoge schatting? Wel weet ik dat mijn collectie ‘old & rare’ zeventig boeken bevat gebonden in perkament, de meesten van voor 1800.
Nee, ik heb ze beslist niet allemaal van A tot Z gelezen. Veel naslagwerken lenen zich daar sowieso niet voor.
Een favoriete lees- en bladerplek heb ik niet al zit ik meestal in mijn kamer omdat ik daar ook de beschikking heb over mijn computer en dus het een en ander online kan op- en uitzoeken (en bloggen!). Ja, ik lees ook graag in bed en ja ik lees ook op het toilet!

Er staat vrijwel geen fictie in mijn kasten. De best vertegenwoordigde onderwerpen zijn: (lokale) geschiedenis (naslagwerken), Tweede Wereldoorlog, topografie (atlassen), boeken over boeken, wat Limburgensia en genealogie. In de kast ‘old & rare’ gaat het om 17de, 18de en 19de eeuwse boeken, vooral geschiedenis (over Amsterdam maar m.n. heruitgaven van kronieken waarover Piet Buijnsters heeft geschreven in dit artikel). Ook bewaar ik in deze kast wat gesigneerde boeken (m.n. Komrij en Büch) en het bibliofiel margedrukwerk (private press).
Een collectie 18de eeuwse topografische kaarten en prenten, deels ingelijst, staat naast mijn bureau (gedeeltelijk zichtbaar op de tweede foto geheel rechts) en een doos voornamelijk 18de en 19de eeuwse archivalia betreffende Nieuwer-Amstel ligt elders.


Voor liefhebbers van een 'close view' heb ik een nieuwe collagefoto gemaakt van enkele willekeurige kastgedeelten (hier staat nog een oude). Dergelijke boekenkastplaatjes wekken bij liefhebbers vaak warme gevoelens op. Vooral begeerte naar een nadere kennismaking met de inhoud. "Laat me uw boekenkast zien en ik zeg u wie u bent", is bij mij echt niet zo moeilijk. Zo schreef ik al over mijn kleinste, mijn grootste boek, mijn oudste tekst, wat voor type verzamelaar Perkamentus antiquarius is, enz., enz.
Kortom duik eens in mijn bijna 200 blog posts en meer dan 1000 foto's en lees die grote - en kleine boekavonturen.

Oh! En voor mijn Engelstalige fans staat hier een ‘summary’!

Naschrift

Het vervolg lezen? Zie: "Over mijn bibliotheek, vijf jaar later". 

woensdag 10 oktober 2012

Mijn andere favoriete winkel

Anders dan menige vrouw (en precies zoals menige man) ben ik geen liefhebber van winkelen. Uitzondering zijn de boekwinkel en de museumwinkel. De laatste is bij mij altijd een vast onderdeel van een museumbezoek in het binnen- of buitenland.
Tegenwoordig beschikken dergelijke verkooplocaties niet alleen over ansichtkaarten, dia’s, posters en boeken maar ook over replica’s van objecten en een enkele keer worden zelfs echte ‘museumstukken’ verkocht.


Dat was ruim dertig jaar geleden in Nederland, met een enkele uitzondering zoals het Rijksmuseum in Amsterdam, nog niet echt gebruikelijk. Ik was daarom aangenaam verrast toen ik destijds op vakantie in Engeland het British Museum in Londen bezocht en daar, na enkele uren door de zalen te hebben gedwaald, een goed voorziene museumshop binnenwandelde.
Haast vanzelfsprekend kocht ik een kleine kunststof replica van de steen van Rosetta, in een lelijke rode cassette, met een boekje van C. Andrews. De sleutel tot de ontcijfering van Egyptische hiërogliefen door de fransman Jean-François Champollion (1790-1832) heeft altijd al tot mijn verbeelding gesproken. Nog steeds is deze replica, voor vijfendertig pond, verkrijgbaar en er zullen inmiddels wel duizenden exemplaren over de hele wereld zijn verspreid. In een Nederlands antiquariaat ben ik ze overigens nog niet tegengekomen.


Een ander voorbeeld van zo’n museumobject ligt hier op de vensterbank. Het is een replica (van klei) van de schijf van Phaistos. Alweer dertig jaar geleden meegebracht uit Kreta na een bezoekje aan het archeologisch museum van Herakleion. Los daarbij kocht ik meteen een boekje met een wetenschappelijke beschrijving van de aan beide zijden met pictogrammen bestempelde schijf en een andere uitgave waarin twee Grieken beweerden dat ze de boodschap hadden ontcijferd (“The mystery of thousands of years finally solved”). Volgens hen ging het om een soort brief geschreven door de mythische Daedalus! Volslagen onzin natuurlijk maar er zijn in de loop der jaren wel meer van dergelijke fantastische verklaringen voor de inscriptie verschenen. Tot op heden blijft de werkelijke betekenis echter een mysterie.


Mijn belangstelling voor dit soort replica’s zit in het feit dat, ook al zijn het geen boeken, ze wel een bepaalde band hebben met het gesproken, geschreven of gedrukte woord. Dergelijke objecten vind je meestal niet in de boekenkast en wellicht daarom ben ik ze nog niet vaak bij anderen tegengekomen. Wél aanwezig bij menige bibliofiel zijn facsimile uitgaven van boeken, handschriften of oude kaarten. Die staan – ook bij mij - in diverse soorten, maten en prijzen (zoals hier en hier is te lezen).


Weliswaar niet in een museumwinkel gekocht maar wel een bijzonder fraaie combinatie van replica’s mét een facsimile is; “History of the Horn-Book” (Amsterdam, 1971) van Andrew W. Tuer. Het is een uitgave van antiquaar Simon Emmering (1914-1999) en bestaat uit een ongewijzigde herdruk van de originele tweedelige uitgave uit 1896 en een cassette met daarin verschillende typen hornboekjes, waarvan drie uitgevoerd op houten plankjes met metaalbeslag.

maandag 24 september 2012

Boeken. Sigaartje erbij?

Sir Winston Churchill (1874-1965) zag je zelden zonder sigaar.
Toen de bekende Britse ijdeltuit veldmaarschalk Bernard Montgomery (1887-1976) eens opmerkte: “Ik drink niet, ik rook niet, ik slaap veel, daarom ben ik voor 100% in vorm”, antwoordde Churchill: “Ik drink veel, ik slaap weinig en ik rook sigaar op sigaar. Daarom ben ik 200% in vorm”.

Ik zou niet willen beweren dat sigaren mij in vorm houden, maar sinds mijn studietijd rook ik graag (en regelmatig) een sigaartje (nee, ik ben niet de ‘trouwe vriend’ in dit toepasselijke stukje).
Zoals elke beginner rookte ik aanvankelijk van alles, verschillende merken, formaten, rijp en groen door elkaar. Pas na enige tijd ontwikkel je een eigen smaak (want daarom draait het bij sigaren) en voorkeur.
Voor mij geen grote Cubaanse sigaren (longfillers), want die vind ik persoonlijk niet zo lekker, maar sigaren als ‘La Paz Wilde (shortfillers). Soms veroorloof ik mij een wat luxer type zoals ‘Olifant Panatella Vintage’, wat mij betreft nog steeds de lekkerste sigaar, en een doodenkele keer koop ik een extra luxe sigaar zoals de ‘Hajenius Corona Sumatra’. Voor die laatste moet je echt gaan zitten en even de tijd nemen!

Binnenshuis rook ik eigenlijk nooit. Meestal zit ik buiten in de tuin met een boekje, koffie en een sigaar maar ook op de boekenmarkt slenter ik graag van stalletje naar stalletje met een sigaartje. Soms tot irritatie van medesnuffelaars die mopperend plaatsmaken (en dat is precies mijn bedoeling), soms tot genoegen van iemand die zelf sigaren rookt of die daar herinneringen aan heeft (‘Ooooh mijnheer, zo rook het altijd bij mijn grootvader…’).
Een grootverbruiker als Koning Faroek I van Egypte (1920-1965), die regelmatig in Genève nooit minder dan 5.000 sigaren per bezoek kocht, ben ik niet. Gemiddeld één sigaar per drie dagen en zelden meer dan twee sigaren op één dag. Ik kan ook heel goed zonder, soms wekenlang niets en dan opeens begint het weer te kriebelen.
Vaak is daar een aanleiding voor zoals laatst toen ik bij mijn favoriete kringloopwinkel het boekje “De Nederlandse Sigaar. De wereld van puur genieten” (Eindhoven, 1998) tegenkwam voor € 1,25.
Een dag later kocht ik een doosje Hajenius Corona Sumatra, stak er een op en bladerde naar de beschrijving op bladzijde 131. Behalve wat objectieve gegevens zoals formaat en samenstelling staat er, net als in wijngidsen, ook een beschrijving van de ‘Geur’, ‘Smaak’, ‘Balans’ en ‘Nasmaak’. Zó nadrukkelijk herken ik dat allemaal niet maar net als bij wijn ben ik ook geen echte sigarenkenner.


Ik bezit een klein aantal boekjes over sigaren (roken). Eén ervan, “De kunst van het sigaren roken. Vier fanaten geven hun geheimen prijs” (‘s-Gravenhage, 2005) ontving ik een aantal jaren geleden tijdens de cursus ‘Genietend Roken’ bij het bekende Amsterdamse sigarenhuis Hajenius. Een leerzame en bijzonder leuke ervaring die ik iedere liefhebber kan aanraden.
De andere uitgaven kwamen in de loop der jaren tot mij zoals dat van de beroemde Zino Davidoff (1906-1993): “Het boek van de sigaar” (Amsterdam, 1989).

Als antiquarius heb ik ook een tijdje antieke objecten verzameld die bij mijn sigaren roken pasten. Zo kocht ik jaren terug in Den Haag twee fraaie eind negentiende eeuws gefineerde houten kistjes. Een kleine (‘cigares’) waarin ik mijn La Paz - en Olifantsigaren bewaar en een grotere (‘tabac’) voor mijn Hajenius sigaren.
Beiden staan overigens regelmatig leeg, want boeken kosten ook geld en als ik moet kiezen, kies ik voor boeken!
Daarnaast bemachtigde ik via Marktplaats een prachtige gestoken Engelse Sterling zilveren sigarendoos voor onderweg (gemaakt door Samuel M. Levi in 1900 in Birmingham) waarin vier tot vijf sigaren passen (De letter B liet ik er later ingraveren). Alleen voor bijzondere gelegenheden natuurlijk en om indruk te maken, meestal neem ik mijn lelijke stalen sigarenkoker mee waarin twee sigaren passen.


Ook in de boekenwereld behoort het nuttigen van tabak tot de vaste rituelen.
De fameuze Joodse boekhandelaar Barend Boekman (1869-1942) rookte sigaren. De oude (Henk) Brinkman van het gelijknamige Amsterdamse antiquariaat rookte pijp en vond het niet erg als ik met een sigaartje door zijn voorraad snuffelde. Om de hoek, in de Rosmarijnsteeg, bij antiquariaat Straat en De Friedesche Molen houden ze ook van tabak en is het roken van een sigaar geen probleem. Vaak kan ik aan boeken ruiken of de laatste eigenaar een roker was.
Overigens is het wel handig om je handen vrij te hebben bij het bladeren in de oude en nieuwe boekjes. Thuis heb ik daar een waardige oplossing voor. Om mijn rokertje tussen twee trekjes door te laten rusten gebruik ik een fraaie Engelse Sterling zilveren sigarenstandaard uit 1905 (gemaakt door Deakin & Francis).

En nu weer rustig een trekje nemen en bladeren… Boeken en sigaren combineren prima!

maandag 10 september 2012

Tien geboden bij de partnerkeuze


Na ruim vijf uur rijden, zonder een speciaal doel voor ogen, bereikten we het Duitse Goslar aan de noordrand van de bosrijke Harz. Een onvoorziene rit door het gezellige centrum, op zoek naar een hotel, overtuigde ons er van dat we het daar wel een paar dagen zouden uithouden.
Anders dan talrijke andere Duitse steden is Goslar gespaard gebleven van grootschalig oorlogsgeweld tijdens de Tweede Wereldoorlog en staat met zijn talrijke oude gebouwen en bezienswaardigheden terecht op de werelderfgoedlijst van UNESCO.

Als echte toeristen maakten we een stadswandeling, rondritjes met het stadstreintje en de paardenkoets, bezochten we het raadhuis met de unieke ‘huldigungssaal’ en waren we natuurlijk ook in de befaamde Keizerpalts.
Tussen al dat culturele geweld, gelardeerd met smakelijk eten en ‘gose’ bleef er gelukkig ook een verloren uurtje over voor Perkamentus om het Altstadt Antiquariat Goslar te bezoeken naast de St.-Stephani-Kirche. U ziet mij daar aandachtig turen door de voordeur.


Behalve lekker kletsen met de eigenaar vond ik na enig gesnuffel voor tien euro een boekje van mijn gading. Het “Hausbuch für die deutsche Familie. Deutscher-denk an deine und deiner kinder Gesundheit” (Stuttgart, z.j.) leek, met zijn reclamepagina’s en oranje -bladwijzer, een boek uit de vijftiger jaren. Een mededeling voorin dat een herziening van de tekst noodzakelijk was na de Duitse Nationaalsocialistische Revolutie (d.w.z. het aan de macht komen van de NSDAP in 1933) alsmede een blik op de inhoudsopgave maakte duidelijk dat het jaar van uitgave rond 1936 ligt.
De tekst werd verzorgd door de “Reichsbund der Standesbeamten Deutschland in Zusammenarbeit mit dem Reichsausschuss für Volksgesundheit en (naast ‘Mein Kampf’) aan pas gehuwden stellen uitgereikt. Het was een landelijke uitgave die per plaats werd aangepast met advertenties van de lokale middenstand. Mijn exemplaar vermeldt dat de oplage minstens 600 exemplaren groot was en gedrukt voor de stad Meerane. Het ‘hausbuch’ kent een lange traditie en was wijd verbreid want op internet trof ik talrijke exemplaren aan uit de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw en enkele uit de vooroorlogse periode.


De uitgave was specifiek bedoeld voor de Duitse (huis)vrouw en onderverdeeld in twee delen. Het eerste deel (blz. 1 t/m 131) bevat hoofdstukken over het huwelijk, de familie, moeder en kind, huis, huishouden en voeding. Het tweede deel (blz. 132 t/m 282) is een kookboek met recepten uit de Duitse burgerlijke keuken.
Het nationaalsocialistische karakter van mijn uitgave blijkt duidelijk uit de inleidende hoofdstukken: “Über das Gesetz zum Schutz der Erbgesundheit des deutschen Volkes” en “Zehn Gebote für die Gattenwahl”. Daarnaast is er een uitvoerig hoofdstuk: “Über das Gesetz zum Schutze des deutschen Blutes und der deutschen Ehre”, de beruchte rassenwetten van Neurenberg, inclusief verervingschema’s.



Zehn Gebote für die Gattenwahl” (blz. 12) oftewel tien geboden bij de partnerkeuze bevat de volgende raadgevingen.
1. “Gedenke, dass Du ein Deutscher bist”, (Bedenk dat je een Duitse bent),
2.Du sollst, wenn Du erbgesund bist, nicht ehelos bleiben”, (Blijf niet ongehuwd als je erfelijk gezond bent),
3. “Halte Deinen Körper rein!”, (Houd je lichaam gezond),
4. “Du sollst Geist und Seele rein halten”, (Houd je lichaam en geest zuiver),
5. “Wähle als Deutscher nur einen Gatten gleichen oder Nordischen Blutes”. (Kies als Duitse alleen een partner van hetzelfde of Noordse bloed),
6. “Bei der Wahl Deines Gatten frage nach seinen Vorfahren”, (Vraag bij de partner van je keuze naar zijn voorouders),
7. “Gesundheit ist Voraussetzung auch für äußere Schönheit”, (Gezondheid is een voorwaarde ook voor uiterlijke schoonheid),
8. “Heirate nur aus Liebe”, (Trouw uitsluitend uit liefde),
9. “Suche Dir keinen Gespielen, sondern einen Gefährten für die Ehe”, (Zoek voor je huwelijk geen speelkameraad maar een metgezel),
10. “Du sollst Dir möglichst viele Kinder wünschen” (Wens jezelf, zo mogelijk, veel kinderen).

Bij elk gebod staat nog een korte toelichting. Zo leren we dat er toch minstens vier kinderen werden verwacht, liefst meer.
Een beetje mosterd na de maaltijd zijn de raadgevingen aan de kersvers gehuwde vrouw wel. Vermoedelijk zal het kookboekgedeelte meer tot haar verbeelding hebben gesproken.

Dat gedeelte schijnt overigens nog steeds in moderne Duitse rechts-radicale kringen als naslagwerk dienst te doen. Spaghetti en pizza staan er niet in en zijn dus als ‘undeutsche Speisen’ verboden. De ware rechts-radicaal kiest voor een ‘echte’ Duitse hap waarvan het recept wél werd opgenomen.

Ravioli of risotto bijvoorbeeld…

zaterdag 1 september 2012

De anatomie van engelen

'Boeken met een verhaal’, gekke uitgaven, obscure brochures, bizarre onderwerpen, verzonken boekjes…
Ditmaal bracht de post een pakje uit Den Haag met een vroeg negentiende eeuwse brochure (54 blz.), in originele papieren omslag, waarop een wonderlijke titel prijkt:
Vergelijkende ontleedkunde der Engelen: een schets”, (Amsterdam, 1835).

Het gaat om de vertaling van een oorspronkelijk Duitse uitgave: “Vergleichende Anatomie der Engel: eine Skizze”, (Leipzig, 1825). Daarvan vond ik thans één exemplaar te koop voor € 300,- euro. Vergeleken daarmee is de € 75,- euro die ik uitgaf bescheiden, temeer omdat de eerste Nederlandse vertaling zeer zeldzaam is. Alleen de vertaling uit 1911 (door ene dr. Phil), uitgegeven door C. Bredée in Den Haag onder de titel: “Vergelijkende Anatomie der Engelen”, kom je een doodenkele keer nog wel eens tegen.
Die laatste uitgave bevat overigens ook een levensschets van de auteur evenals ‘een enkel woord over dit werkje’. Daaruit leren we dat dr. Mises een pseudoniem was van de Duitse psycholoog Gustav Theodor Fechner (1801-1887) dat hij gebruikte voor uitgaven waaraan hij zijn naam als geleerde niet wilde hechten.

Daar kan ik me van alles bij voorstellen want als geleerde kun je dr. Mises niet serieus nemen met zijn beschouwing over engelen: “niet als figuren, met het karakter van lieftallige vrouwen, dat hier aan een kritische beschouwing zou onderworpen zijn”,  maar als: “levende schepselen, die in het rijk der organismen op een hoogeren trap zullen staan dan de mensch”.


Volgens Mises zijn engelen etherische bolvormige zonneschepsels, vergelijkbaar met het edelste lichaamsdeel van de mens; zijn ogen. “Wij kunnen zelfs ons oog met volle recht een zonneschepsel op aarde noemen. Het leeft van en in de stralen der zon en heeft dus dezelfde gedaante als zijne broeders op de zon”.
Engelen communiceren door verschillende kleuren in een ronde vlek aan hun oppervlak te tonen, de plaats waarmee ze lucht en licht innemen zoals wij via onze mond. “De engelen zijn op zichzelf doorzichtig, maar ze kunnen naar willekeur kleuren aannemen; zij spreken met elkaar in gekleurde lichtstralen evenals wij in verschillende geluidsstralen. Wat de ééne engel den anderen wil zeggen, dat schildert hij op zijne oppervlakte; de ander ziet dat beeld en weet, wat in zijn ziel omgaat”.


Engelen staan het dichtst bij de zon en hebben daarom geen benen. “De oorzaken, die aan de aardschepselen beenen geven, vervallen namelijk op de zon. Op zichzelf streeft de zon ernaar, om bolvormige lichamen voort te brengen, hetgeen gedeeltelijk uit de gedaante der planeten blijkt, gedeeltelijk ook uit den bolvorm van het menschenhoofd, dat het meest van alle koppen op aarde de zon toestreeft.
Die vorm is nog volmaakter bij het oog, dat de zon in ’t bijzonder toebehoort.
Alleen de tegenwerking, die de zon in de vorming harer schepselen van de planeet ondervindt, belet de volmaking tot bol. Deze tegenwerking komt op de zon zelf niet in aanmerking. Maar als een engel geen beenen heeft, hoe beweegt hij zich dan? – Zooals de bolvormige planeten; naar vrije willekeur
”. Engelen zijn eigenlijk levende planeten “wat anders dan licht gaat er van de ééne planeet op de ander over?”.
Ze hebben een zintuig voor zwaartekracht, licht en tonen. “Van het gehoor der engelen weet ik nog niets. Toch zullen zij wel een vlies bezitten, dat in medetrilling kan geraken. Ook reuk en gevoel heb ik bij de engelen nog niet onderzocht.
De reuk staat waarschijnlijk op een zeer hoogen trap; want op de zon kan de verdamping buitengewoon groot zijn
”.

Een wonderlijke fantasie, dat zal de lezer met mij eens zijn, die – begin negentiende eeuw – beslist niet door iedereen op prijs werd gesteld.
Daar trekt de moderne bibliofiel zich natuurlijk niets van aan, hoe gekker hoe beter. Nadat ik de verkoper een e-mail had gestuurd dat het geld op zijn rekening stond ontving ik een retourbericht met een verrassende mededeling:
Ik heb ook een kleine anekdote voor u. Ik heb het ooit op de boekenmarkt in Deventer gekocht. De naast mij staande klant was Gerrit Komrij die zich bij zijn vriend liep te beklagen dat - wat boekstallen eerder - een boek net aan zijn neus voorbij ging. Op dat moment pakte ik uit de kast voor ons dit boekje. Hij keek mee, terwijl ik het bekeek. Zijn vraag ‘gaat u dit kopen?’ werd door mij bevestigend beantwoord. Waarna hij, met zijn kraakstem, tegen zijn vriend zei dat ze meteen weg gingen omdat zijn dag nu toch echt helemaal verpest was. Ik had wel met hem te doen, maar niet genoeg om het niet te kopen”.

En nu ligt datzelfde vermaledijde boekje dat aan zijn neus voorbij ging - en zo ontsnapt aan de veiling van zijn bibliotheek - bij Perkamentus.
In gedachten zie ik daarboven iemand instemmend knikken en glimlachen.
Het is de bibliofiel in mij, het is Komrij!