Tabbladen

vrijdag 29 januari 2016

Wonderkind


Ik zal het maar eerlijk bekennen; ondanks de lessen poëzie die ik in 1981 tijdens mijn studie kreeg van Neerlandicus Gösta R. Lodder heb ik geen warm gevoel voor dichtbundels, zeker moderne, ontwikkeld. Poëzie zal ik dus niet gauw kopen of lezen.
Tenzij..., tenzij er iets bijzonders mee aan de hand is en het feitelijk niet meer gaat om de poëzie maar om andere (bij)zaken.

Trouwe lezers van mijn blog weten dat mijn boekensneupen zo heeft geleid naar het zeldzame erotisch dichtersdebuut van Willem Bilderdijk (1756-1831), het bombastisch magnum opus van Jan Fredrik Helmers (1767-1813), inclusief bijzonder ‘verbeterblad’, of de poëzie van Gerrit Komrij (1944-2012) en Boudewijn Büch (1948-2002) zodra die een relatie hebben met boeken, antiquariaat of bibliofilie.

Het was echter geen bekende naam of een bekend boek dat ik deze keer tegenkwam op een vochtig Amsterdamse Spui die vrijdagmiddag.
Zoals u weet maak ik op boekenmarkten vaak een praatje met die of gene.
Ditmaal schoot Axe van Maanen van het Leidse antiquariaat Klikspaan mij aan. Samen met de beste wensen voor 2016 ontving ik een exemplaar (nr. 162) van hun bekende ‘nieuwjaarsgeschenk speciaal voor vrienden en relaties’ ditmaal geschreven door Igor Cornelissen getiteld: “Neerlandicus, nudist en communist Dr. J.A N. Knuttel (1878-1965)”.

Toen ik vervolgens al pratende zijn kraam monsterde vond ik een boekje waarvan de rug met bruin pakpapier was verstevigd. Niet erg fraai, maar ik weet inmiddels wel hoe ik dat met wat warm water en zeep (oplossen lijmlaag!) simpel kan verwijderen.

Het ging om de “Jeugdige dichtproeven” (Den Haag, 1813) geschreven door Johanna Constantia Cleve (1800-1822). Op de titelpagina in een ovaal staat haar portret gegraveerd door Reinier Vinkeles (1741-1816).
De schrijfster kijkt ons wat verlegen aan met opgestoken haar, donkere haarband, oorhangers en parelketting. Ze is gekleed in de mode van haar tijd, een witte empirejapon met rechthoekige halsuitsnede en lint vlak onder de borst in een strik geknoopt.
Normaal gesproken had ik het boekje weer teruggelegd ware het niet dat mijn oog viel op de korte mededeling boven het portretje; ‘oud elf jaren’! Het debuut van een volwassen gekleed wonderkind dus. Het maakte mij nieuwsgierig en de begeerte sloeg toe!


Het is een uitgave die in al zijn facetten nog erg achttiende eeuws aandoet en die waarschijnlijk in een beperkte oplage is verschenen.
Jansje (zoals ze zichzelf in haar gedichten noemt) erkende elk exemplaar door ze persoonlijk van haar handtekening te voorzien. Het bundeltje bevat negenentwintig korte gedichten die, met uitzondering van: “Lof der Lente”, “De Zomer”, “De Herfst” en “De Winter”, zijn gedateerd met maand en jaar. Alle gedichten zijn gemaakt tussen 1810 en 1812, alleen het eerste gedicht “Aan een roosje” is van vroeger datum. Ze schreef het in de Hooimaand (Juli) van 1808, het jaar dat ze acht werd.
Verschillende dichtstukjes zijn opgedragen aan familieleden en vrienden waaronder haar leermeester, de Haagse dichter mr. Thomas van Limburg (1750-1815), die het voorwoord bij dit debuut schreef.
Van Limburg was lid van het gerenommeerde dichtlievende genootschap ‘Kunstliefde Spaart Geen Vlijt’ (1772-1818) waarbij ook klinkende namen als Bilderdijk, Staring, Bellamy en Rhijnvis Feith (met wie Jansje persoonlijk contact onderhield) betrokken waren. Nog voordat zij zelf lid werd, in 1815, beloonde dit genootschap haar pennenvruchten in 1810 en 1812 met een ereprijs.


Grappig is het versje dat ze schreef: “Ter gelegenheid dat aan mijnen leermeester (zoo ik meende,) een zoon geboren was”. Bij het overhandigen vernam ze dat het geen jongen maar een meisje was en dus voegde ze vier dichtregels toe:

”Laat het dan een meisje wezen,
Dit doet toch ter zake niet:
Denk slechts bij het hij in ’t lezen
Dat het zij is dat gij ziet”

In openbare collecties is haar debuutbundeltje goed vertegenwoordigd en zelfs antiquarisch is het nog wel her en der verkrijgbaar vanaf zestig euro. Axe echter vroeg een vriendenprijsje. Voor dertig euro mocht ik Jansje in haar blauwe 'jasje' meenemen.

À propos, haar jasje is het originele uitgeversbandje zoals ik dat ook aantrof bij het exemplaar in de collectie van het Nederlands Schoolmuseum (BC/UvA). Die is echter minder fris bewaard gebleven, zowel wat band als inhoud betreft.
Het bundeltje kende een gunstig onthaal en dat blijkt ook uit een vrijwel onbekende tweede druk die nog in hetzelfde jaar verscheen.
Alleen op de Franse titelpagina staat dat het om een tweede druk gaat en verder kenmerkt deze uitgave zich door de vermelding onderaan bladzijde 72 van een ‘Drukfeil’ (exemplaar bij de Digitale Bibliotheek Nederland).

Toen ik later die dag mijn nieuwe aanwinst toonde aan Peter Pruimers van veilinghuis Van Stockum in Den Haag zei hij de auteur en het boekje niet te kennen. “In ieder geval is de schrijfster niet doorgebroken”, meesmuilde hij en dat klopt, maar niet omdat haar talent vervloog of omdat ze andere bezigheden vond.
Integendeel.
Ze publiceerde zelfs nog een tweede bundel “Lentebloemen” (‘s Gravenhage, 1817) en ook die uitgave kwam ik nog antiquarisch te koop tegen.
Nee, de oorzaak is dodelijk eenvoudig. Jansje stierf vrij plotseling op tweeëntwintigjarige leeftijd in Leiden.
Haar toenmalige verloofde, de student medicus Hermanus François van Doeveren (1800-1853), bleef in diepe treurnis achter en zou nimmer een andere vrouw trouwen.

Enkele jaren later verscheen nog postuum een gedichtje van haar; “Het klaverblad van vieren (aan drie vriendinnen)”, in de Nederlandsche Muzen-almanak van 1825.
Daarna werd het stil en daalde langzaam het stof der geschiedenis over Jansje Cleve.
Slechts heel af en toe kreeg zij aandacht ook van meer poëtisch aangelegde bloggers dan Perkamentus zoals in ‘Kort Dag’ over jong gestorven dichters en ‘Traliewoud’ (beiden van Jürgen Smit) of bij 'Laurens Jz. Coster' (Krupke).


Met haar dichtbundel was de elfjarige Jansje Cleve destijds een uitzonderlijk fenomeen. Lange tijd bleef zij de enige, tot vorig jaar.
Toen dook opeens Pien Wessels op, eveneens elf jaar, met haar dichtbundel: “Onder en Boven” (Vleuten, 2015), verschenen bij uitgeverij Lipari.
Jong dichterstalent is kennelijk bijzonder zeldzaam, je moet er soms eeuwen op wachten…

vrijdag 15 januari 2016

Folders & brochures


Als je liefhebber bent van schaarse curieuze uitgaven over de meest uiteenlopende – soms bizarre - onderwerpen dan moet je in het antiquariaat of op de boekenmarkt eens door de dozen en bakken met oude folders en brochures snuffelen. De kans dat je daarin bijzondere zaken aantreft is vrij groot zodat je relatief snel een interessante collectie kunt opbouwen voor weinig geld. Zoals trouwe lezers van mijn blog wel weten ben ik niet vies van dit drukwerk (en andere 'ephemera') en sneup ik regelmatig door stapels “Oud Papier”.

In de loop der tijd heb ik zo al aardig wat foldermateriaal en brochures bij elkaar gebracht. Het meeste voor bedragen tussen de één en twintig euro met enkele uitschieters naar boven.
Antiquaar Louis Putman (1923-2013) was vroeger het adres voor dit soort ‘bibliofiele schatten in het klein’, al was het af en toe niet makkelijk om daaruit wat los te krijgen.
Toen uiteindelijk veel van zijn winkelvoorraad op het Amsterdamse Waterlooplein belandde heb ik, in de kraam van Jos Albers, menige slag geslagen zoals u in “Ping-Pong” en “Putmannen” kunt lezen.
Jos was overigens niet de enige die profiteerde van de sluiting van Putmans antiquariaat vol obscure drukwerkjes, ook antiquariaat Boek & Glas heeft destijds veel interessant materiaal overgenomen.



In de negentiende eeuw start de bloeiperiode voor folders en brochures.
Technische innovaties van druk- en productietechniek zorgden voor grotere oplagen en een afname van de kosten. Jan en alleman ging zich bedienen van goedkoop drukwerk. Politieke groeperingen, boze burgers, selfmade uitvinders, beroepsverenigingen en genootschappen, handelaren en winkeliers; zij allen lieten om maar gehoord te worden vele honderdduizenden folders en brochures drukken in kleine en grote oplagen.
In het midden van de 19de eeuw was de totale productie door talloze grote en kleine uitgeverijen al zo groot geworden dat Arie Kruseman in zijn “Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen Boekhandel” (Amsterdam, 1887, deel II, blz. 77) schreef:
Ook werd de overvloed van kleine boekjes en vlugschriften een waar kwaad. Behalve een eindeloos getal godsdientig-dweepzieke en kerkelijk-krieuwende pennevruchten, waarop wij reeds wezen, belegerde men elkander en het publiek met allerlei papieren schroot betreffende gebeurtenissen van den dag”.

Echter… Door het efemere en tijdelijke karakter van dit drukwerk (geen beschermende band, vaak slecht gedrukt op een slechte papierkwaliteit) en een inhoud die sterk aan actualiteit en/of plaats gebonden was werden ze sneller dan menig boek schaars en zeldzaam.


Oude folders en brochures zijn fragiel en vaak hebben ze scheurtjes of missen ze hoekjes. Meer nog dan bij oude boeken is het de kunst om een zo mooi mogelijk exemplaar op de kop te tikken. Kleine gebreken kan ik vaak met wat “Zelf dokteren” snel verhelpen.
Vanwege de kwetsbaarheid van het (vaak negentiende eeuwse) materiaal bewaar ik dit drukwerk liefst liggend in een afsluitbare stevige zuurvrije kartonnen doos. Het jongere materiaal stop ik nog wel eens in één van de metalen lectuurbakken en niet lang geleden liet ik mijn lezers nog kennismaken met enkele willekeurige voorbeelden “Uit mijn bakken”.


In enkele gevallen bestaat er van een folder of brochure een moderne heruitgaven.
Ik heb bijvoorbeeld van het bekende schotschrift van Erich Wichmann (1890-1929):
Het witte gevaar - over melk, melkgebruik, melkmisbruik & melkzucht” (Amsterdam, 1979) de herdruk naar het origineel uit 1928. Niet omdat een origineel zo moeilijk verkrijgbaar is maar vooral omdat die nogal prijzig zijn.
Een ander en kostbaar voorbeeld is het bekende politieke schotschrift van Sicco.E.W. van Roorda van Eysinga (1825-1887): “Uit het leven van Koning Gorilla” (Den Haag, ca. 1887), waarin Koning Willem III (1817-1890) op de hak wordt genomen. Hiervan bestaat een moderne tekstuele uitgave (géén facsimilé!) met toelichting (Rotterdam, 1966) van de hand van Hans Jar, mogelijk een pseudoniem van Anton Constandse (1899-1985).
Overigens is deze heruitgave zelf ook al schaars geworden.


Perkamentus is vooral geïnteresseerd in materiaal over krotten, sloppen, armoede, en daaraan gerelateerde zaken als drankmisbruik, bedelarij, prostitutie, fecaliën & vuilverwerking etc. Maar loop ik toevallig tegen andere onderwerpen aan die me aanspreken dan laat ik die beslist niet liggen!

Een goede bron voor het online jagen op bijzonder materiaal (d.m.v. trefwoorden) vind ik Marktplaats en Boekwinkeltjes.
Zo vond ik, net voor de afgelopen jaarwisseling, op Boekwinkeltjes (eindelijk) een origineel exemplaar van: “Krotten en sloppen. Een onderzoek naar den wooningtoestanden te Amsterdam, ingesteld in opdracht van den Amsterdamschen Bestuurdersbond” (Amsterdam, 1901).
Toen ik vervolgens net na de jaarwisseling mijn geluk tartte en zocht naar de originele uitgave van “Wat zij krijgen. Wat zij noodig hebben. Resultaten van een onderzoek naar den toestand en de bedeeling van de Huiszittende Gemeente-armen te Rotterdam” (Rotterdam, 1907) was het wederom bingo. Beiden heb ik afgelopen week afgehaald bij antiquariaat; Boek & Glas voor dertig euro!


Van de eerste brochure verscheen al in 1975 bij Van Gennep (Amsterdam) een herdruk met een nawoord van architect Frank Smit. Die is nog steeds goed verkrijgbaar in het antiquarisch circuit en had ik al. De originele uitgave bleef echter lang een stille wens omdat ze, evenals de tweede genoemde brochure (waarvan nimmer een herdruk verscheen), erg schaars is geworden.
Tussen een herdruk en het origineel kunnen behoorlijke verschillen zitten.
Het formaat is vaak anders en soms zijn belangrijke zaken weggelaten of aangepast. Alleen al die oorspronkelijke omslag van ‘Krotten en Sloppen’, met tekening van een slopbewonertje dat met pijpschoonmakers op straat vent deed mij naar een origineel verlangen.


Illustrator van deze uitgave is Albert P. Hahn (1877-1918) die toen nog een onbekende tekenleraar was aan een Amsterdamse ambachtsschool. Hij zou samen met Johan Braakensiek (1858-1940) uitgroeien tot één van Nederlands belangrijkste politieke tekenaars rond 1900.
Hun talrijke politieke spotprenten voor diverse dag- en weekbladen genieten nog steeds grote faam en worden door veel verzamelaars fel begeerd. De illustratie op de voorkant van ‘Gemeente-armen’ is van de Engelsman Phil May (1864-1903).
De auteurs, Louis M. Hermans (1861-1943) en zijn collega Hendrik Spiekman (1874-1917), waren journalisten met een vlotte pen en politiek betrokken bij het socialisme en de arbeidersbeweging. Hun beschrijving van de ronduit erbarmelijke woon- en leefomstandigheden die zij aantroffen zijn thans nauwelijks meer voorstelbaar. Temeer omdat het nog maar een eeuw geleden is dat een groot deel de Nederlandse bevolking in de grote steden in die omstandigheden trachtte te overleven.


Overigens…. Bij Boek & Glas kon ik het niet laten om naast deze aanwinsten nog een paar andere folders en brochures mee te nemen. Eén van mijn goede voornemens voor het nieuwe jaar is om ook daaraan aandacht te besteden.

Ik wens u allen een bijzonder goed 2016 met veel vondsten en avonturen in de boekenwereld!