Ik zal het maar eerlijk bekennen; ondanks de lessen poëzie die ik in 1981 tijdens mijn studie kreeg van Neerlandicus Gösta R. Lodder heb ik geen warm gevoel voor dichtbundels, zeker moderne, ontwikkeld. Poëzie zal ik dus niet gauw kopen of lezen.
Tenzij..., tenzij er iets bijzonders mee aan de hand is en het feitelijk niet meer gaat om de poëzie maar om andere (bij)zaken.
Trouwe lezers van mijn blog weten dat mijn boekensneupen zo heeft geleid naar het zeldzame erotisch dichtersdebuut van Willem Bilderdijk (1756-1831), het bombastisch magnum opus van Jan Fredrik Helmers (1767-1813), inclusief bijzonder ‘verbeterblad’, of de poëzie van Gerrit Komrij (1944-2012) en Boudewijn Büch (1948-2002) zodra die een relatie hebben met boeken, antiquariaat of bibliofilie.
Het was echter geen bekende naam of een bekend boek dat ik deze keer tegenkwam op een vochtig Amsterdamse Spui die vrijdagmiddag.
Zoals u weet maak ik op boekenmarkten vaak een praatje met die of gene.
Ditmaal schoot Axe van Maanen van het Leidse antiquariaat Klikspaan mij aan. Samen met de beste wensen voor 2016 ontving ik een exemplaar (nr. 162) van hun bekende ‘nieuwjaarsgeschenk speciaal voor vrienden en relaties’ ditmaal geschreven door Igor Cornelissen getiteld: “Neerlandicus, nudist en communist Dr. J.A N. Knuttel (1878-1965)”.
Toen ik vervolgens al pratende zijn kraam monsterde vond ik een boekje waarvan de rug met bruin pakpapier was verstevigd. Niet erg fraai, maar ik weet inmiddels wel hoe ik dat met wat warm water en zeep (oplossen lijmlaag!) simpel kan verwijderen.
Het ging om de “Jeugdige dichtproeven” (Den Haag, 1813) geschreven door Johanna Constantia Cleve (1800-1822). Op de titelpagina in een ovaal staat haar portret gegraveerd door Reinier Vinkeles (1741-1816).
De schrijfster kijkt ons wat verlegen aan met opgestoken haar, donkere haarband, oorhangers en parelketting. Ze is gekleed in de mode van haar tijd, een witte empirejapon met rechthoekige halsuitsnede en lint vlak onder de borst in een strik geknoopt.Normaal gesproken had ik het boekje weer teruggelegd ware het niet dat mijn oog viel op de korte mededeling boven het portretje; ‘oud elf jaren’! Het debuut van een volwassen gekleed wonderkind dus. Het maakte mij nieuwsgierig en de begeerte sloeg toe!
Het is een uitgave die in al zijn facetten nog erg achttiende eeuws aandoet en die waarschijnlijk in een beperkte oplage is verschenen.
Jansje (zoals ze zichzelf in haar gedichten noemt) erkende elk exemplaar door ze persoonlijk van haar handtekening te voorzien. Het bundeltje bevat negenentwintig korte gedichten die, met uitzondering van: “Lof der Lente”, “De Zomer”, “De Herfst” en “De Winter”, zijn gedateerd met maand en jaar. Alle gedichten zijn gemaakt tussen 1810 en 1812, alleen het eerste gedicht “Aan een roosje” is van vroeger datum. Ze schreef het in de Hooimaand (Juli) van 1808, het jaar dat ze acht werd.
Verschillende dichtstukjes zijn opgedragen aan familieleden en vrienden waaronder haar leermeester, de Haagse dichter mr. Thomas van Limburg (1750-1815), die het voorwoord bij dit debuut schreef.
Van Limburg was lid van het gerenommeerde dichtlievende genootschap ‘Kunstliefde Spaart Geen Vlijt’ (1772-1818) waarbij ook klinkende namen als Bilderdijk, Staring, Bellamy en Rhijnvis Feith (met wie Jansje persoonlijk contact onderhield) betrokken waren. Nog voordat zij zelf lid werd, in 1815, beloonde dit genootschap haar pennenvruchten in 1810 en 1812 met een ereprijs.
Grappig is het versje dat ze schreef: “Ter gelegenheid dat aan mijnen leermeester (zoo ik meende,) een zoon geboren was”. Bij het overhandigen vernam ze dat het geen jongen maar een meisje was en dus voegde ze vier dichtregels toe:
”Laat het dan een meisje wezen,
Dit doet toch ter zake niet:
Denk slechts bij het hij in ’t lezen
Dat het zij is dat gij ziet”
In openbare collecties is haar debuutbundeltje goed vertegenwoordigd en zelfs antiquarisch is het nog wel her en der verkrijgbaar vanaf zestig euro. Axe echter vroeg een vriendenprijsje. Voor dertig euro mocht ik Jansje in haar blauwe 'jasje' meenemen.
À propos, haar jasje is het originele uitgeversbandje zoals ik dat ook aantrof bij het exemplaar in de collectie van het Nederlands Schoolmuseum (BC/UvA). Die is echter minder fris bewaard gebleven, zowel wat band als inhoud betreft.
Het bundeltje kende een gunstig onthaal en dat blijkt ook uit een vrijwel onbekende tweede druk die nog in hetzelfde jaar verscheen.
Alleen op de Franse titelpagina staat dat het om een tweede druk gaat en verder kenmerkt deze uitgave zich door de vermelding onderaan bladzijde 72 van een ‘Drukfeil’ (exemplaar bij de Digitale Bibliotheek Nederland).
Toen ik later die dag mijn nieuwe aanwinst toonde aan Peter Pruimers van veilinghuis Van Stockum in Den Haag zei hij de auteur en het boekje niet te kennen. “In ieder geval is de schrijfster niet doorgebroken”, meesmuilde hij en dat klopt, maar niet omdat haar talent vervloog of omdat ze andere bezigheden vond.
Integendeel.
Ze publiceerde zelfs nog een tweede bundel “Lentebloemen” (‘s Gravenhage, 1817) en ook die uitgave kwam ik nog antiquarisch te koop tegen.
Nee, de oorzaak is dodelijk eenvoudig. Jansje stierf vrij plotseling op tweeëntwintigjarige leeftijd in Leiden.
Haar toenmalige verloofde, de student medicus Hermanus François van Doeveren (1800-1853), bleef in diepe treurnis achter en zou nimmer een andere vrouw trouwen.
Enkele jaren later verscheen nog postuum een gedichtje van haar; “Het klaverblad van vieren (aan drie vriendinnen)”, in de Nederlandsche Muzen-almanak van 1825.
Daarna werd het stil en daalde langzaam het stof der geschiedenis over Jansje Cleve.
Slechts heel af en toe kreeg zij aandacht ook van meer poëtisch aangelegde bloggers dan Perkamentus zoals in ‘Kort Dag’ over jong gestorven dichters en ‘Traliewoud’ (beiden van Jürgen Smit) of bij 'Laurens Jz. Coster' (Krupke).
Met haar dichtbundel was de elfjarige Jansje Cleve destijds een uitzonderlijk fenomeen. Lange tijd bleef zij de enige, tot vorig jaar.
Toen dook opeens Pien Wessels op, eveneens elf jaar, met haar dichtbundel: “Onder en Boven” (Vleuten, 2015), verschenen bij uitgeverij Lipari.
Jong dichterstalent is kennelijk bijzonder zeldzaam, je moet er soms eeuwen op wachten…