Tabbladen

vrijdag 26 januari 2018

Deus damnet me..., S.N. de D..., G.v.d.!

Excusez les mots , beste lezers, maar ruim een week geleden las ik op het webmagazine Cultureel Brabant (CuBra) een inspirerend stukje van Ed Schilders uit 2002: "Jubileum: 'Godverdomme' 100 jaar geen doodzonde", geïllustreerd met diverse uitgaven uit zijn collectie. Het gaat over de bekende vloek, vaak afgekort tot 'G.v.d.' en is beslist de moeite van het lezen waard. Ruim daarvoor had ook Ewoud Sanders al eens aandacht besteed aan deze vloek in: "God verdoeme mij" (NRC, 22 december 1997) en "Het GVD-woord" (NRC, 10 september 1998).

Bij het lezen van deze stukjes moest ik meteen denken aan mijn doos met modern bibliofiel margedrukwerk waarin ook een exemplaartje zit van "Vloekzang" (Utrecht, 1989) gedrukt bij de Bucheliuspers in een oplage van 133 genummerde exemplaren (ik heb nummer 47). Het is een gedicht (tevens letterproef), zestien regels lang, van Erich Wichman (1890-1929) dat uitsluitend bestaat uit het woord 'godverdomme' en variaties daarop. Volgens de Nederlandse Poëzie Encyclopedie gaat het echter om een vervalsing van de Bucheliuspers. Kortom, het gedicht is niet van Wichman en de inleiding niet van Hans van Straten (1923-2004).


Terug naar het artikel van Ed Schilders waarin het gaat over de felle moraaltheologische discussie die begin vorige eeuw plaats vond over ‘de grote Hollandsche vloek' (godverdomme of 'G.v.d.', in het Latijn 'Deus damnet me’ en in het Frans ‘Sacre Nom de Dieu’).
Aan de redemptorist en moraaltheoloog Josephus Antonius Aertnijs (1828-1915) komt de eer toe destijds de knuppel in het Katholieke hoenderhok te hebben gegooid met zijn revolutionaire publicatie: "De imprecatione Deus damnet me. Dissertatio theologica et apologetica." (Galopiae [Gulpen], 1902), waarin hij stelde dat het gebruik van 'godverdomme' geen doodzonde is.


Zijn mening leidde destijds tot de publicatie van verschillende curieuze uitgaven die vaak in het Latijn en in een beperkte oplage verschenen. Behalve theologische scherpslijperij zat er ook een taalkundig aspect aan. Was G.v.d. een zelfvervloeking (afgeleid van 'God verdoem mij') of een vervloeking van God (afgeleid van 'God [ik] verdoem u'), en in welke gemoedstoestand en met welke intentie werd het gebruikt?

Die obscure brochures verdwenen toen vooral in priester- en kloosterbibliotheken om pas decennia later weer op te duiken na de het overlijden van 'zijne weleerwaarde' of de opheffing van het klooster en de (uit)verkoop van de kloosterbibliotheek.
Voer voor oplettende bibliofielen zoals Ed Schilders die van dergelijke rariora houden!
"Ik kon ze niet laten liggen. Elke keer als ik ze tegen kwam in een antiquariaat of bij de uitverkoop van een kloosterbibliotheek kocht ik ze: theologische traktaatjes over de vraag of 'godverdomme' nu wel of geen doodzonde is. Meestal zijn het brochures die nooit in de handel zijn gebracht maar die gedrukt werden voor moraaltheologen. Ze zijn ook bijna allemaal geschreven in het Latijn".

Neem bijvoorbeeld de uitgave: "Dissertatie Theologica de blasphemia Neerlandica..." (Tilburg, 1902) geschreven door de Tilburgse kapucijner pater Walterus van Moerkapelle, kloosternaam van L.A. Ruigrok (1857-1920). Hij was tevens auteur van de enige Nederlandstalige bijdrage aan deze polemiek, getiteld: “Colloquium doctum over den Grooten Hollandschen Vloek“ (Tilburg, 1905). Een opmerkelijke uitgave die niet in de handel verscheen ('Eigendom van den Schrijver') en opgezet is in dialoogvorm.

"Tony - Wat denkt U van den Belgischen vloek G.v.d.?
Wout - Dat hij van den Hollandsche geheel en al verschilt.
Tony - Zoo! Waarom?
Wout -Omdat hij in België eene geheel andere beteekenis heeft dan in Holland, zoowel krachtens de woorden of taalkundig, als krachtens de algemeene opinie van 't volk".

Wout is overduidelijk Walterus en die blijft (en bleef) bij zijn mening dat het gebruik van 'godverdomme' een doodzonde is. Werd daar door onze zuiderburen zo anders over gedacht?
In ieder geval wel door de Belgische redemptorist E. Brahms. In 1904 verscheen van hem een uitgebreide dissertatie: "Dissertatio de formula 'G.v.d.', Deus damnet me" (Amsterdam, 1904). Hij kwam tot de conclusie dat het gebruik van 'godverdomme' geen doodzonde was. Ter bekrachtiging bevatte zijn uitgave een herderlijk schrijven ('monitum') in het Latijn en Nederlands van de aartsbisschop van Mechelen, Petrus Lambertus Goossens (1827-1906), met de volgende inhoud:

"Op bevel van Z.E. den Cardinaal Aartsbisschop, overeenstemmende met al de Hoogeerweerde Bischoppen van België, moeten wij u de volgende korte, maar zeer gewichtige onderrichting voorlezen. Luistert aandachtig.

Alle geloovige Christenen, inzonderheid ouders, meesters en allen die gezag voeren, worden dringend verzocht uit al hunne krachten met hunne Priesters te willen medewerken tot uitroeiing van godlastering, verwensching, ja zelfs gebruik van grove woorden, die daarmee eenigszins gelijkenis hebben. 
Immers zulke taal is onteerend, niet alleen voor een Christen, maar zelfs voor elk welopgevoed mensch. Intusschen is het nochtans hoogst noodig goed onderscheid te maken tusschen spreekwijzen, die ware godslastering bevatten, en menige andere, die, in den echten zin der woorden, geene eigenlijke blasphemie of godslastering zijn, maar door misverstand als zulks aangenomen worden.
Sommigen meenen ten onrechte, dat men door zekere vlaamsche spreuk de verdoemenis wenscht aan God, daar de beteekenis der woorden inderdaad is, dat God hunzelven de verdoemenis overzende. Die woorden beteekenen door henzelven geene godslastering maar wierden eertijds gebruikt als eed met verwensching; en daar deze verwensching meestal niet gemeend is, zal die spreuk bijna altijd van doodzonde vrij zijn, alhoewel zij heel onbetamelijk is en min of meer zondig volgens de omstandigheden.

Vermijdt dan, Beminde Christenen, dergelijke spreuken, maar vlucht vooral met afschrik de ware godslastering, 't is te zeggen alle woorden, die de goddelijke Majesteit beleedigen; belet ook zorgvuldig zulk groot kwaad bij allen, die van u afhangen. Nochtans, wij herhalen het, maakt wel onderscheid tusschen spreuken, die geene godslastering bevatten en ware godslastering; in twijfel gaat bij uwe biechtvaders te rade, om niet uit valsch geweten te zondigen, noch het geweten van anderen in dwaling te brengen".

Van Brahm's dissertatie verscheen overigens vier jaar later nog een "Editio altera aucta et recognita" in een zeldzame Franse editie getiteld: “De formula S.N. de D.” (Lutetiis Parisiorum [Parijs], 1908).
Deze uitgave verschilt inhoudelijk op veel punten en bevat bovendien een uitgebreide inleiding door J.E. Hizette, professor in de moraaltheologie op het grootseminarie (Notre-Dame) in Namur. Daarin wordt ook verwezen naar een Franstalige bijdrage aan deze discussie van P.L. Manise: "A propos de blasphème. Étude de quelques lucutions françaises prétendument blasphématoires" (Rome/Tournai, 1908).


Geïnspireerd door het stukje van Ed begon ik mijn zoektocht naar deze rariora en zo kwam ik op Boekwinkeltjes tot mijn verrassing terecht bij antiquariaat ‘Ed Schilders en Co.’

G.v.d..., het zal toch niet, dacht ik! Het was echter wel zo...
Ed is er wel klaar maar mee, maar ik (nog) niet en daarom besloot ik vier uitgaven van hem over te nemen voor mijn bibliotheek (alleen de Franse editie van Brahms kocht ik bij antiquariaat De Lezenaar in Hasselt).
Weer een bijzondere deelcollectie voor mijn bibliotheek en opnieuw een voorbeeld dat een kleine maar fijne verzameling niet veel geld hoeft te kosten.

"Gelukkig zijn er boekengekken als ik die zulke boekjes niet kunnen laten rusten", schreef Ed, en hij heeft helemaal gelijk. Ik ben er één van!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten