Tabbladen

zaterdag 25 september 2021

Cesar: een honds bestaan...


Toen ik een peuter was hield mijn vader vogels (kanariepietjes) in een volière op het balkon van onze kleine etagewoning aan het Galileiplantsoen 50 in Amsterdam. Tropische vissen, cavia's en poesen (Minkie en Gijsje) volgden in mijn Buitenveldertse tienerjaren. Daarna was er lange tijd niks, maar toen mijn dochter zes was kwam er één konijn (Wittie), waarvoor een riant buitenhok werd gekocht. Op appels en lof heeft dat beestje tien jaar geleefd. Eind 2016 vond in onze achtertuin de plechtige teraardebestelling plaats. Sindsdien zijn we hier huisdier-vrij, maar als het aan onze dochter ligt niet voor lang... Die wil een hond!

   

Een echte hond zal hier voorlopig nog niet komen maar een bijzondere uitgave over een hond is hier inmiddels wel gearriveerd. Via Boekwinkeltjes kocht ik voor weinig geld: "Cesar, de geschiedenis van een hond. Romantisch verhaal" (Rotterdam, z.j. [1896]) geschreven door de Fries Marius Noordhoff (1861-1946). De verschijningsgeschiedenis hiervan hangt nauw samen met de activiteiten van de 'Nederlandsche Vereeniging tot Bescherming van Dieren te 's-Gravenhage' (thans de Dierenbescherming). Die schreef in de eerste jaren na haar oprichting in 1864 regelmatig prijsvragen uit, om via (kinder)boeken meer bekendheid te geven aan haar doel en werkzaamheden. In 1894 werd (voor de tweede maal) een prijsvraag uitgeschreven voor een uitgave met als centraal onderwerp de hond, diens deugden en trouw aan mensen. Daarop volgden 29 inzendingen waaruit: "Cesar en zijn meesters", geschreven door Jo van Sloten, een pseudoniem van E.J.W. van Maurik-Sluyter (1861-1940), als winnaar werd gekozen. Haar bijdrage verscheen vrijwel gelijk met het boekje van Marius Noordhoff.


Noordhoff's inzending viel weliswaar niet in de prijzen maar kreeg, samen met drie onbekend gebleven inzendingen, wel een eervolle vermelding. Wat zijn uitgave speciaal maakt, is niet alleen dat het de enige van deze vier is die in druk verscheen (bij Nijgh & Van Ditmar in klein octavo, 142 blz.), maar bovendien dat ze antiquarisch onvindbaar is en - anders dan Jo van Sloten's boekje - in geen enkele bibliotheekcollectie voorkomt. Noch via Worldcat., noch via de Stichting Geschiedenis Kinder- en Jeugdliteratuur vond ik een tweede exemplaar. Voorlopig is mijn uitgave, gebonden in een fraaie - met goud bedrukte - rood linnen stempelband, dus uniek. Of mijn aanwinst in deze luxe vorm bovendien een bijzonder exemplaar is (voor de auteur?), kan ik bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal niet met 100 % zekerheid zeggen. 


Van Noordhoff is overigens nog een uitgave bekend (één exemplaar in de Koninklijke Bibliotheek) dat hij twee jaar later schreef naar aanleiding van - alweer - een prijsvraag van dezelfde vereniging, maar ditmaal over het paard, met als titel: "Jo en Jetje: bijdrage tegen mishandelen van paarden: romantisch verhaal" (Rotterdam, 1898). De restanten van beide boekjes werden volgens diverse krantenadvertenties in 1911 verramsjt door D.P. Bolle in zijn Rotterdamse 'Bazaar van Goedkoope Boeken'.


Honden zijn tegenwoordig de beste vriend van de mens en geliefde huisdieren, maar ruim honderd jaar geleden waren ze 'het paard van de armen' en vooral in gebruik als lastdier. Vrijwel elke hond kon daarvoor worden ingezet, maar met name de 'Matin Belge', ook Belgische Mastiff, Belgische Karrenhond of Vlaamse Karrenhond werd beschouwd als de Ferrari onder de trekhonden. De behandeling van trekhonden was over het algemeen honds en het hondenleed kan worden geïllustreerd aan de hand van een aantal schaarse en curieuze uitgaven van de Anti-trekhondenbond in mijn collectie.


Het gaat om: "Een schande van Nederland. Film van Nederlandsche trekhonden-ellende" (Den Haag, z.j. [1918]), waarin ik een los mededelingenblad aantrof van deze bond (nr. 20, maart 1918). Overigens wil 'Film' in de titel zeggen dat de brochure (die verscheen in een oplage van maar liefst 150.000 exemplaren) rijk geïllustreerd is met foto's, die een filmisch beeld geven van de problematiek. Voorts: "Trekhondenellende in Nederland" (Rotterdam, 1918), een uitgave van de 'Rotterdamsche Vereeniging tegen Trekhondenmisbruik' met veel foto's van uitgemergelde en zieke trekhonden, en: "Open brief aan zijne excellentie Mr. J.B. Kan minister van Binnenlandsche zaken en Landbouw 's-Gravenhage" ('s-Gravenhage, z.j. [1928/1929]). Ook deze brochure is rijk geïllustreerd.


Het gebruik van honden als lastdier is oeroud maar beleefde in Nederland zijn hoogtepunt eind 19de -, begin twintigste eeuw. Honden waren goedkoper dan paarden, zowel in aanschaf als onderhoud, en de vele kleine neringdoenden die met handkarren (hondenkar) de stad en het platteland afsjouwden maakten er maar wat graag gebruik van. Trekhonden werden ook in ingezet door de overheid, bijvoorbeeld in het leger om mitrailleurkarren te trekken ('mitrailleurhonden'). Volgens "Trekhondenellende in Nederland" was de problematiek het grootst in Rotterdam; "Geen gemeente in ons land waar zooveel trekhonden zijn, ergo zooveel uitbuiters van deze dieren en zooveel intens trekhondenleed geleden wordt". 


De havenstad mocht dan de kroon spannen feitelijk ging het om een landelijk fenomeen probleem dat goed was ingeburgerd. Zo waren er trekhondenfokkers, trekhondenmarkten, verhuurkantoren voor trekhonden en trekhondenwedstrijden. Bovendien tonen talrijke krantenadvertenties en nostalgische prentbriefkaarten dat trekhonden/hondenkarren destijds een maatschappelijk volkomen geaccepteerd verschijnsel waren. Alleen al rond 1900 liepen er in Nederland circa 80.000 trekhonden rond. 


De noodzaak om het een en ander te reguleren en controleren werd aan het begin van de vorige eeuw steeds meer gevoeld. In 1910 was het zover en werd de trekhondenwet in werking gesteld. Hierin stonden bepalingen ten aanzien van de maximale treklast, het minimale formaat van in te zetten honden, de gebruikte tuigjes waaraan een hondenkar moest voldoen en de minimumleeftijd van de bestuurder. Ook was de eigenaar van een hondenkar vanaf dat moment vergunningplichtig. In 1912 werd de Anti-trekhondenbond opgericht, die een totaalverbod nastreefde ('koop niet bij trekhondenhouders!'). Na de Tweede Wereldoorlog werd deze organisatie herdoopt tot Anti Trek- en Kettinghondenbond (met 'kettinghonden' werden waakhonden bedoeld die aan de ketting lagen op het boerenerf). Thans is dit de Koninklijke Hondenbescherming.


De oprichting van de Anti-trekhondenbond vlak na de invoering van de trekhondenwet is veelzeggend. De reden daarvoor was simpel. De wet werd ontdoken, gemanipuleerd, slecht gehandhaafd en bracht niet de gewenste noodzakelijke verbetering voor het dierenwelzijn. Wat na haar invoering volgde waren jaren van gesteggel met de overheid (en publieke opinie) die vreesde voor economische schade bij een totaal verbod.
In een "Open brief aan zijne excellentie Mr. J.B. Kan minister van Binnenlandsche zaken en Landbouw 's-Gravenhage('s-Gravenhage, z.j. [1928/1929]) werden nog eens haarfijn alle overtredingen en misstanden aangehaald en met foto's geïllustreerd.
"De wet tot bescherming van den trekhond wordt niet gehandhaafd, noch de Trekhondenwet 1910 met de daarbij behoorende Kon. Besluiten, noch het door U uitgelokte Kon. Besluit dd. 1 Augustus 1927 met de daarop gevolgde leidraad bij de aan de nieuwe voorschriften te geven uitvoering (Circulaire dd. 17 December 1927.). Wij laten dit schrijven volgen door een serie foto's, door ons opgenomen, steeds in het bijzijn van Rijks- of Gemeentepolitie, waaruit U duidelijk zal blijken, dat er, behoudens enkele lofwaardige uitzonderingen, geen sterveling is die zich van een juiste handhaving der Trekhondenwet en Kon. Besluiten iets aantrekt.".


In hetzelfde jaar (1928) heeft de Anti-trekhondenbond ook een korte (stomme) film geproduceerd en wel de dramatische tweeakter: "Cesar, de geschiedenis van een trekhond" (Filmfabriek Polygoon). Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken of men heeft zich laten inspireren door de eerdergenoemde prijsvraagbijdragen. Ik ken de inhoud en verhaallijn van het boekje van Van Sloten niet, maar met de uitgave van Noordhoff zijn er in ieder geval een aantal overeenkomsten. Beide honden heten Cesar en starten als geliefde huisdieren, beide komen in verkeerde handen terecht om vervolgens dienst te doen als trekhond en waakhond. Uiteindelijk vinden beide door eigen vernuft en op eigen kracht hun oorspronkelijke baas weer terug.


Trekhonden zouden in Nederland pas na de Tweede Wereldoorlog langzaam maar zeker uit het straatbeeld verdwijnen gelijk met de opkomst van de bakfiets en (vracht)auto. Maar met een totaalverbod op trekhonden waren wij rijkelijk laat. Wat in Engeland al in 1854 was gelukt zou hier nog tot 1 januari 1962 standhouden! Pas toen werden de laatste 26 dieren, waarvan 11 in de gemeente Staphorst, definitief uitgespannen.
Of daar ook een Cesar tussen zat? Best mogelijk, er zijn wel meer hondjes die Fikkie heten...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten