Tabbladen

maandag 30 mei 2011

Topstuk


Alleen nog Van Stockum in Den Haag en dan zijn de boekenveilingen weer even voorbij.
Ik heb diverse boeken gekocht waaronder één topstuk.
Topstuk?
Ik weet het. Met dat soort classificaties moet je voorzichtig zijn. Mijn topstukken zijn niet de uwe en uw topstukken zijn niet de mijne. Lees de blogs van al die andere boekengekken, bibliofielen en drukwerkfanaten er maar op na. Ze hebben allemaal wel hun eigen ‘highlights and musthaves’. Kwestie van smaak (en soms geld).

Maar in dit geval is het toch even anders.
In dit geval gaat het om een boek dat gerekend wordt tot de vijftig hoogtepunten van het Museum Meermanno. Een 'Private Press' topstuk volgens het huis van het boek dus, ongeacht wat u of ik ervan vinden.

De titel luidt: “Het echte Oud-Hollandse ornaprentenboek tot lering ende vermaak voor margebedrukkers en andere knutselaars met afgedankt zetmateriaal in zijn ledige uren gezet door Ton van Zuilen duvelstoejager van de Green Escape Press te Houten” (Houten, 1982). Het werd op 19de-eeuws papier in verschillende kleuren gedrukt en verscheen in 1982 in een oplage van 100 exemplaren (mijn exemplaar heeft nr. 66).


Eigenlijk is er nauwelijks sprake van leesplezier maar des te meer van kijkplezier.
Het zijn negen afbeeldingen gecomponeerd uit zetsel, letters, sierstukken enz. Typisch het werk van een kunstenaar, in dit geval de schilder J. H. Moesman (1909-1988), die het boekje signeerde onder het pseudoniem ‘Ton van Zuilen’ samen met de drukker Henk van Otterloo).
Omdat hun monnikenwerk (ze deden er zes jaar over!), door steeds betere druktechnieken, in de toekomst mogelijk niet meer te herkennen zou zijn als authentiek handwerk lieten ze het procedé vastleggen in een notariële akte. Deze werd mede ondertekend door Dick Bruna.

Het zetsel ervan bleef bewaard en berust sinds 2006 in Museum Meermanno.
De afdrukken ziet u hier. Kunt u ook eens genieten van een echt topstuk…

dinsdag 24 mei 2011

Nieuwe oude aanwinsten


Afgelopen zondagmorgen, ‘boeken op de Dam’, weer even heerlijk rondgesnuffeld. Bij Max van Til lagen diverse stapels oud materiaal die ik onmiddellijk herkende als een gedeelte afkomstig uit een door mij (ruim een jaar geleden) gesorteerde grote partij.
Daar zaten, zo herinnerde ik mij, bijzondere dingen bij al liet de kwaliteit vaak te wensen over (ik stel hele hoge eisen!).
Desondanks trof ik in een stapeltje drie boeken aan die ik de moeite waard vond en in een voor mij acceptabele staat verkeerden. Voor slechts veertig euro wisselden ze van eigenaar en groeide mijn bibliotheek, sectie oud en zeldzaam.
Bijzonder in mijn nopjes ben ik met een in halfleer gebonden exemplaar van: “Historische en letterkundige Avondstonden…” (Amsterdam, 1800) door de historicus Hendrik van Wijn (1740-1831). Van Wijn’s boek bevat een nieuwe Nederlandse vertaling van “De origine et situ Germanorum“ (of "Germania"), rond het jaar 98 geschreven door de Romeinse historicus Publius Cornelius Tacitus (ca. 56-117) evenals een schets in dialoogvorm over de woonplaatsen, het voedsel, de vermaken en de kleding vanaf de Romeinse tijd tot de zestiende eeuw in Nederland. Het meest beroemd echter werd hij met zijn eveneens hierin opgenomen dialoog: “Schets van den Stand der Nederduitsche Dichtkunde sedert de vroegste, byzonderlyk de Frankische, tyden, tot aan het begin der zestiende eeuwe“.
Het is het eerste overzicht van de Nederlandse letterkunde in onze geschiedenis, waarin hij bovendien als eerste een samenvatting gaf van het bekende Middelnederlandse epos “Karel ende Elegast”. Momenteel wordt op internet één vergelijkbaar exemplaar aangeboden voor honderd twintig euro.


Eveneens in halfleer gebonden is: “Verspreide bijdragen” (Den Haag, 1849) door de waterbouwkundige Frederik Willem Conrad (1800-1870). Niet echt mijn verzamelgebied maar een fraai boekje, antiquarisch onvindbaar en bovendien curieus gesigneerd
‘Conrad’. De bijdragen gaan over Nederlandse onderwerpen zoals de eerste sluizen in Holland, over duinen en stranden en de droogmaking van de Haarlemmermeer.
Des te opmerkelijker is zijn laatste bijdrage getiteld: “Nota over de doorgraving van de landengte van Panama”. In die tijd werd nog nagedacht over een doorsnijding die veel noordelijker lag en wel bij de meren Managua en Nicaragua.(beiden in Nicaragua). Conrad's aspiraties strekten zich niet alleen op papier uit tot over de landsgrenzen - en hij moet op zijn gebied toch een expert zijn geweest - want tussen 1855 en 1865 was hij direct betrokken bij de aanleg van het Suezkanaal.


De laatste aanwinst - in originele kartonnen platten - is een brochure getiteld: “Wat een Utrechtenaar zag en hoorde bij de beurs-inwijding te Amsterdam en vervolgens te Kampen, Zwolle, Deventer, Zutphen en Arnhem” (Kampen, 1846).
Een soort reisverslagje, eerst te koop (zie advertentie), maar een jaar later gratis bij jaargang 1847 van het blad 'De Tijdkorter’. Vermoedelijk zal de oplage destijds wel aanzienlijk zijn geweest maar thans is de uitgave antiquarisch onvindbaar.
Hoewel het anoniem verscheen, is bekend dat het werd geschreven door de journalist Harm Boom (1810-1885). De Amsterdamse beurs die hierin ter sprake komt is niet de huidige maar diens voorganger de Beurs van Zocher waarop nogal wat kritiek was en die uiteindelijk in 1903 zou worden gesloopt om plaats te maken voor De Bijenkorf.


De opening door Koning Willem II en zijn zonen schijnt een nogal koele aangelegenheid te zijn geweest. “O, die morgen van den 10den September 1845 gaf een bitter oogenblik in ons leven, toen Neerlands Koning tot het feest der inwijding opgegaan, met een stilzwijgen werd ontvangen, dat helaas, zoo veel kan betekenen! Dikwijls hebben wij Willem I in zijne hoofdstad zien komen, en elke reis derwaarts was ook een triomftogt. Meermalen zagen wij Willem II als kroonprins en Koning te Amsterdam, en ’t was aandoenlijk en verrukkend tevens, de genegenheid des volks te zien, die zich altijd in hartelijke luidruchtigheid openbaarde. En nu?
Terwijl duizende en duizende Nederlanders een vrolijk feest in de Amstelstad zouden vieren, verschijnt Willem II die met zijne zonen begeerd had, getuige te zijn van eene aan den handel zoo eigenaardige gebeurtenis, te midden der Natie, en de Natie – zwijgt!
”.


Thuisgekomen met mijn nieuwe oude aanwinsten viel mijn oog op een kleine bibliofiele uitgave die ik zaterdag in Utrecht had gekocht. “Tegen Bibliofilie” (Leiden, 1991) door Seneca. Het lezen ervan heeft niet geholpen…

vrijdag 20 mei 2011

Opmerkelijke titels

Zoals wel vaker brachten wij de afgelopen Koninginnendagmiddag door in Utrecht. Slenteren langs gevulde kleedjes en kraampjes. Met name voor dochterlief leuk. Gelukkig voor papa waren ook de winkels open waaronder De Slegte, waar ik voor een paar euro het boekje kocht van Russell Ash & Brian Lake: “Bizarre Books. A compendium of classic oddities” (New York, 2007).

Een boekje vol boeken met opmerkelijke titels en bizarre onderwerpen. Een aantal willekeurige voorbeelden: I. Alterman “Games You Can Play with Your Pussy” (Watertown, Mass., 1985),
G.R. Scott “The Art of Faking Exhibition Poultry” (London, 1934), D. Black “Wrestling for Gay Guys. Overcoming Problems, Fears and Hang-Ups” (London 1995), Don Fartinhando Puffindorst (Jonathan Swift?) “The Benefit of Farting Explain’d” (London, 1722), L.A. Abbott “Seven Wives and Seven Prisons; or, Experiences in the Life of a Matrimonial Monomaniac. A True Story Written by Himself” (New York, 1870), dr. A. Broel “Frog Raising for Pleasure and Profit” (New Orleans, 1950), R.R. Gates and P.N. Bhaduri "The Inheritance of Hairy Ear Rims" (Edingburg, 1961) en Y.P Frolov “Fish Who Answer the Telephone” (London, 1937).

In hoofdstuk 10, “Sex & Marriage”, vond ik een Nederlandse auteur en wel Harry G.M. Prick (1925-2006). Het enige exemplaar van zijn “The Sex Practitioner: a Step by Step Guide to the Pleasures of Sex” (New York, 1945) schijnt deel uit te maken van de collectie van de Amerikaanse Universiteitsbibliotheek in Oregon (Eugene). NB. lees hierover vooral het commentaar op https://www.democritus.be/trivia/trivia-02 ('bizar seksboek').

Ook het hoofdstuk “Remarkable names of real authors” bevat talloze, vaak lachwekkende, voorbeelden. Wat dacht u van: Ole Bagger, Yoshimoto Banana, Johanna Blows, Paul Condom, Diego Fucks, Jup Kastrati, Professor A. Moron, Hans Rectanus en Jacques Tits?


Een aanrader dus voor liefhebbers van 'really weird titles', die me opeens deed realiseren waarom ik het vorig jaar verschenen boek van Gummbah: “Net niet verschenen boeken” (Amsterdam, 2010) nooit net niet heb gekocht. Zijn fantasie vond ik simpelweg niet leuk genoeg. De werkelijkheid is vele malen leuker en er zijn voorbeelden genoeg.

Zo heb ik hier al eens eerder een aanwinst besproken die ik in Leiden kocht bij De Slegte: “Leesboek voor Gevangenen, inzonderheid die ter dood veroordeeld zijn” (Rotterdam, 1842). Zou zo passen in een Nederlandstalige variant van ‘Bizar Books’ en wat te denken van mijn laatste aanwinst, gekocht bij (alweer) De Slegte in Amsterdam: “De geschiedenis van de komma” (Den Haag, 1994), een exemplaar door de auteur toepasselijk gesigneerd (Wim , Daniëls). Behalve de geschiedenis van de komma; oorsprong en gebruik, gaat het ook over de toepassing van dit leesteken. Nooit geweten dat daarover zoveel valt te vertellen.


Een laatste voorbeeld tot slot: “Notes on noses” (‘notities over neuzen’) door G. Jabet (London, 1857). Het maakt deel uit van mijn 'neuzenbibliotheek'. Een kleine collectie in opbouw waarover meer valt te vertellen. Nu denkt u wellicht dat ik u bij de neus neem, maar niets is minder waar. Even geduld nog...


zaterdag 14 mei 2011

Als in een sprookje...


Pieck en Pfann in ‘de Poort’ schreef ik in december 2010. Als ik mijn blog statistieken moet geloven is de kans dat ik ooit nog een populairder bericht zal schrijven vrijwel nihil.

Waarom was uitgerekend dit bericht, in een snel half uurtje geschreven, zo immens populair? Was het de geromantiseerde afbeelding die Pieck tekende van het boekwinkeltje van Pfann in de Oudemanhuispoort? De sprookjesachtige sfeer die bij velen gevoelens van nostalgie opriep? Of ging het om de inhoud, een vlot geschreven artikel dat de teloorgang van het oude winkelantiquariaat, waaronder Pfann, in een notendop weergaf? Een combinatie misschien van beiden? Het tijdstip van publicatie? Het feit dat de afbeelding ook werd gebruikt bij mijn eerste guest editorial voor de Private Library?

Ben benieuwd hoe dit artikel gaat scoren want wederom is hier een kerst- annex nieuwjaarskaart met een afbeelding van Anton Pieck (1895-1987) uitgangspunt voor een klein exposé.
Ditmaal tekende Pieck een romantisch wintertafereeltje van schaatsende figuurtjes op de gracht rond een sprookjesachtige kasteelruïne. Net als bij zijn tekening van het boekwinkeltje van Pfann gaat het om een inmiddels vergane werkelijkheid, gezien door het oog van de kunstenaar.

We kunnen een en ander zelf constateren aan de hand van het voorbeeld, de tweede gravure uit: “Kabinet van Nederlandsche outheden en gezichten: Vervat in 300 konstplaaten, verzamelt, getekent en in ’t koper gebragt door den Konst-ryken Abraham Rademaker” (Amsterdam, 1725). Het onderschrift bij de afbeelding meldt dat het gaat om “’T Huis Kostverloren, zo als het zich vertoonde in den jare 1650, door brant verdelgt, en te voren door ’t wechzakken van den gront verscheiden malen buiten staet geraekt, waer uit de naem gesproten is van Kostverloren”.

De gravure is weliswaar niet gekleurd maar toch is er sprake van een totaal andere sfeer. Kijkt u even mee?
De bomen hebben blad, de blauwe lucht gaat niet geheel schuil achter de witte wolkenpartij en het blauwgrijze water rond de ruïne is niet bevroren. De twee minieme figuurtjes op de brug staan niet naast de restanten van een spookkasteel, maar bezoeken gewoon als nieuwsgierige toeristen een interessante ruïne op een frisse lentedag.
Wie nu denkt dat Abraham Rademaker (1676/77-1735) origineel was moet ik teleurstellen. Ook hij creëerde zijn eigen verbeelding van de werkelijkheid door een bestaande afbeelding als uitgangspunt te gebruiken.
Kostverloren was een van de oudste buitenplaatsen langs de rivier de Amstel en leek door zijn woontoren, ommuring en ringgracht wel wat op een kasteel of stins.
De buitenplaats is talloze malen afgebeeld en er is veel over geschreven. Voor het laatst uitgebreid door Architectenbureau P.L. van Gent B.V. in “Kostverloren revisited. Een onderzoek naar de (bouw-) historie van het huis Kostverloren” (z.p. 1995).
Deze onderzoekspublicatie diende destijds als uitgangspunt bij de plannen om de buitenplaats te herbouwen op de oorspronkelijk locatie.
Die herbouw ging niet door, de huidige locatie is nog steeds een weiland, en wat restte was deze aardige publicatie die een goed en beknopt overzicht geeft van de beschikbare gegevens over Kostverloren in woord en beeld.
De voorkant van het boekje laat één van de twee schilderijen zien die de befaamde 17de eeuwse kunstschilder Jacob Isaacksz. van Ruisdael (ca. 1628-1682) maakte van de sloop van ruïne van Kostverloren, na 1659. Met dit prachtige schilderij, uit de collectie van het Amsterdams Historisch Museum, zijn we aan de basis van de beeldvorming door Rademaker en Pieck beland.

Ruisdael gaf Kostverloren minutieus weer zoals het gebouw zich in zijn tijd vertoonde (al zijn de naaktzwemmers in de ringgracht waarschijnlijk aan zijn fantasie ontsproten). Ook andere beroemde 17de eeuwse schilders deden dat, waaronder Rembrandt van Rijn (1606/1607-1669), Meindert Hobbema (1638-1709) en Jan van Kessel sr. (1626-1679).
Van  Rademaker zijn nog meer afbeeldingen bekend. Behalve de ruïne is er zijn prent van de buitenplaats zoals die er in volle glorie, rond 1630, moet hebben uitgezien (gravure 1 uit zijn “Kabinet van Nederlandsche Oudheden…”).
Tot slot is er nog zijn afbeelding van de nieuwe buitenplaats die, na sloop van het vervallen gebouw, op dezelfde locatie begin 18de eeuw werd gebouwd (gravure 46 in: "Hollands arcadia, of de vermaarde Rivier Den Amstel…” (Amsterdam 1730). Niets doet dan meer herinneren aan de desolate 17de eeuwse ruïne.
'Ruisschenstein’, het lusthof van de heer Manuel Ximenes Baron de Bellemonte (1688-1729), is een op en top voorbeeld uit een rijk gevuld patriciersleven in het eerste kwart van de 18de eeuw.

Terug naar Pieck en zijn verbeelding van de werkelijkheid.
De gravure van de sfeervolle 17de eeuwse ruïne met zijn holle vensterogen, tekende hij vrijwel ongewijzigd na.
Op de gracht fantaseerde hij wat schaatsende dames en heren getooid met hoge hoed en kap en rechts vooraan een ouderwetse slee.
Door zijn fantasie worden we teruggevoerd naar een andere eeuw; een willekeurige winter honderd vijftig jaar geleden.
Het gekozen jaargetijde zorgt er voor dat de kille eenzaamheid van de ruïne wordt versterkt.
Pieck's grootste verdienste lag echter in het creëren van een sprookjesachtige enigszins spookachtige sfeer. Dat effect werd bereikt door rond de torentop wat rondcirkelende kraaien of vleermuizen te tekenen en het dreigende bos met zijn klauwende kale takken. Het geheel werd vervolgens gezet in een mysterieus licht; de grijsgele gloed van een lucht vol sneeuw.
Zo ziet het Huis Kostverloren er uit in het universum van Pieck; als in een sprookje...

maandag 9 mei 2011

Lege zijvakken

Drie jaar geleden trof ik op een beurs bij de firma A. Asher & Co. B.V. een collectie Amsterdamse stadsplattegronden aan. Het bleek te gaan om ‘een collectie toeristenkaarten van Amsterdam 1829-1938’. Het merendeel was 19de eeuws, slechts enkele waren uit de periode 1900-1938. De prijzen voor de plattegronden uit de meest recente periode lagen tussen de twee- en vierhonderd vijftig euro. Geen koopjes dus!
De inleiding bij de meegenomen prijslijst maakte duidelijk dat met dergelijke ‘gebruikskaarten’ zeer intensief werd omgegaan en dat ze daarom vandaag de dag zeer zeldzaam zijn geworden. Bovendien verloren de plattegronden snel hun actualiteit en verscheen er van velen vrijwel jaarlijks een nieuwe bijgewerkte uitgave. Het is opmerkelijk dat 17de en 18de eeuwse Amsterdamse stadskaarten vaak beter bewaard zijn gebleven dan uitgaven uit de 20ste eeuw.

Neem de - nog steeds verkrijgbare - populaire ‘Citoplan’ plattegrond van Amsterdam. In het bekende overzichtswerk van Marc Hameleers: “Kaarten van Amsterdam 1866-2000” (Amsterdam, 2002), dat nog slechts antiquarisch verkrijgbaar is voor stevige prijzen, wordt onder nummer 101 de eerste ‘Citoplan’ uitgaven besproken.
Van de eerste zes uitgaven (1912-1917) is geen enkel exemplaar meer bekend! Maar ook van latere uitgaven zoals de 10de – 11de uitgave (1922-1923), de 15de uitgave (1926-1927) en de 29ste uitgave (1940-1951) werd in openbare collecties geen enkel exemplaar aangetroffen.

Ik zou niet durven stellen dat mijn exemplaar van de 15de uitgave (zie bovenste afbeelding) uniek is, maar dat deze zeldzaam is geloof ik meteen.
Iets minder zeldzaam is het exemplaar in mijn collectie van de Amsterdamse plattegrond uitgegeven door VVV-’t Koggeschip, waarvan slechts één editie (1919-1920) verscheen (Hameleers nr. 110).
Van deze kaart met zijn curieuze aanwijs/afstandsliniaaltje (inclusief de verplichte roestvlek, veroorzaakt door het metalen schijfje in het midden) is in ieder geval nog een exemplaar bekend bij de Universiteit van Utrecht (Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen).

Het schoot mij in gedachten dat nog geen tien jaar geleden de zijvakken van mijn auto uitpuilden met dergelijke stadsplattegronden. Maar na aanschaf van een bekend merk autonavigatie, waren de zijvakken leeg en de papierbak vol. Weggegooid geld? We weten het over honderd jaar. Het ruimde in ieder geval lekker op.