vrijdag 27 maart 2015

Een hangplek naar keuze


Nadat ik op het blog van de Stichting Jacob Campo Weyerman het stukje over:
Het levenloze lichaam van Johannes Rannink” had gelezen en een dag later via: “Merkwaardig (week 12)” over het galgenveld op Volewijck (aan de overkant van het IJ bij Amsterdam) kreeg ik lust om eens iets te schrijven (want veel is niet bekend) over de voormalige galgen(velden) in mijn woonplaats Amstelveen.

Eigenlijk is 'hangplek' een beter woord. Het ging namelijk veelal om het ophangen en tentoonstellen van lijken op afgelegen locaties. Het voltrekken van het eigenlijke vonnis (de dood door de strop was slechts één van de vele manieren waarop misdadigers vroeger aan hun einde kwamen) vond meestal plaats op een meer centrale plek, ‘ter leering ende vermaeck’! In Amsterdam was dat op de Dam voor het stadhuis of op de Nieuwmarkt voor de Waag, waarna het lijk werd opgehangen op Volewijck.

De gemeente Amstelveen (voor 1964 bekend onder de naam Nieuwer-Amstel) neemt een vrij unieke plaats in als het gaat om hangplekken. Het is bij mijn weten namelijk het enige gebied in Nederland waar tegelijkertijd op drie verschillende locaties een galg heeft gestaan!

Van de meest bekende van deze drie, de galg in het dorp Amstelveen voor de dorpskerk en tegenover het oude rechthuis, bezit ik meerdere afbeeldingen. De vroegste stamt uit het midden van de zeventiende eeuw en is als illustratie opgenomen in: “Historische beschryving der Stadt Amsterdam” (Amsterdam, 1663) van Olfert Dapper (1636-1689).


De gravure is niet gesigneerd maar wordt toegeschreven aan de uitgever, boekhandelaar en plaatsnijder Jacob van Meurs (1619/20-1680). Daarop zien we achter de overdekte dorpswaterput (met emmer er voor) drie palen, waarvan twee op flinke hoogte verbonden waren door een dwarsstang (met haken).
Ook Abraham Rademaker (1676/77-1735) heeft deze dorpsgalg afgebeeld in zijn: “Spiegel van Amsterdams zomervreugd, op de dorpen Amstelveen, Slooten en den Overtoom” (Amsterdam, z.j. ca. 1727-1730). De mooiste afbeelding – vind ik - is van Hermanus (Pieter) Schouten (1747-1822) die rond 1800 werd uitgegeven door de bekende Amsterdamse boekhandelaar Evert Maaskamp (1769-1834). Anno 2015 is hier een pleintje. De oude dorpskerk er achter werd in 1866 gesloopt en vervangen door een nieuwe die thans een gezondheidscentrum huisvest. Niets herinnert meer aan deze gerechtsplaats.


De Amsterdamse historieschrijver Jan Wagenaar (1709-1773) noemde deze locatie ‘de gewoonlyke strafplaats’.
Wellicht denkt u nu dat daar mensen werden opgehangen die door schout en schepenen ter dood waren veroordeeld. Dat is niet helemaal juist.
Enerzijds werden hier alle opgelegde lijfstraffen uitgevoerd en niet alleen de doodstraf, anderzijds konden schout en schepenen zelf geen doodstraffen opleggen.
Zogenaamd ‘halsrecht’ behoorde tot het domein van de baljuw van Amstelland als plaatsvervanger van de leenheer (en beroep daartegen was niet mogelijk). Uitsluitend hoge heerlijkheden bezaten halsrecht en Nieuwer-Amstel was van oudsher een lagere ambachtsheerlijkheid, waarin Amstelveen het meest prominente dorp was.
In 1529 kocht Amsterdam de ambachtsheerlijkheid van Reinoud III van Brederode (1492-1556) en werd (tot 1795) telkens één van de Amsterdamse burgermeesters ambachtsheer (sterfheer).

Een vermoedelijk oudere plek, door dezelfde Jan Wagenaar omschreven als de ‘Geregtsplaats van Nieuwer-Amstel’, is het ‘galgeland’ dat in al in vroeg zeventiende eeuwse bronnen als zodanig wordt vermeld.
Het lag aan de Noorddammer Brug bij het dorp (toen gehucht) Bovenkerk, ongeveer daar waar sinds 2007 appartementencomplex ‘La Foresta’ staat.
Dit is de plek waar de in Amstelveen op ‘de gewoonlyke strafplaats’ ter dood gebrachte criminelen uiteindelijk konden uithangen worden opgehangen.


Van deze galg ken ik maar één afbeelding maar wel een die laat zien dat er gebruik van werd gemaakt!
Het is een gravure van Simon Fokke (1712-1784) naar een veel ouder, verloren gegaan, zeventiende eeuws schilderij van Hendrick Averkamp (1585-1634).
Zoals blijkt uit de voorstelling was “Amstelveen, Ao 1624” een waterig en visrijk gebied.
Een lokale visser, met op zijn hoofd een karpoets van bont, haalt juist zijn netten binnen onder het toeziende oog van een ‘stads’ geklede heer met molensteenkraag. Vissen vlak bij de galg is niet zo vreemd als het lijkt. De vetste paling ving je immers naast het galgenland!

Van de derde locatie is de oudste afbeelding te vinden op een schilderij.
Niet zomaar een schilderij maar het beroemde ‘gezicht op Amsterdam in vogelvlucht’ uit 1538 geschilderd door Cornelis Anthonisz. (1505-1553). Dit galgenveld met meerdere galgen is overigens niet zichtbaar op diens befaamde houtsnedenkaart van de stad die in 1544 verscheen. Op een latere 17de eeuwse gravure hiernaar ("Amsterdam vertoonde zigh aldus inden Jare 1500") in Casparus Commelins' tweedelige; "Beschrijvinge van Amsterdam" (Amsterdam, 1694) wel! Het is "Amstellands Gerechtplaats".


Deze lag aan de Heiligeweg vlak boven de stad (grofweg ter hoogte van het huidige Leidseplein). De locatie was niet toevallig gekozen.
Hier stond namelijk sinds eind vijftiende eeuw ook een limietpaal die de grens van de Amsterdamse stads vrijheid/jurisdictie markeerde (100 roeden). Vanuit het zuiden passeerde iedereen op weg van - en naar de stad dit punt. Deze limietpaal is goed zichtbaar op de minuutkaart die Jacob van Deventer (ca. 1500/1505-1575) maakte van de stad rond 1550. Het galgenveld dat er vlakbij moet hebben gelegen op het grondgebied van de ambachtsheerlijkheid Nieuwer-Amstel, is niet ingetekend, wel tekende Jacob van Deventer boven de stad, in het IJ op een eiland (!), de Volewijck waar de Amsterdamse galg vanaf ca. 1360, stond.


Wie hoopt op uitvoerige informatie over deze plekken in: “Galgebergen en galgevelden in West- en Midden Nederland” (Zutphen, 1978) van H.C. Jelgersma komt bedrogen uit. Weliswaar noemt hij het galgenveld buiten de Reguliers poort (aan de Heiligeweg) dat ‘misschien tot een andere jurisdictie behoort’ en weet hij uit een andere bron te melden dat hier op 7 mei 1579 het lijk van een misdadiger op een rad werd gelegd (en zijn hoofd op een staak) maar verder geeft hij geen bijzonderheden over de Nieuwer-Amstelse galgen.


Dat is des te opmerkelijker omdat zijn boekje wél de eerder besproken gravure van Simon Fokke bevat maar in de tekst wordt daar verder niet naar verwezen.
Eveneens tevergeefs zal men bij Jelgersma zoeken naar informatie over de galg tegenover het rechthuis in het naburig dorp Ouderkerk aan de Amstel (gemeente Ouder-Amstel).
Een fraaie ets daarvan door Geertruydt Roghman (1625-1651/1657) verscheen in het midden van de zeventiende eeuw in de serie “Plaisante Landschappen ofte vermakelijcke Gesichten”!
Deze tekortkomingen heb ik dan bij dezen rechtgezet waarbij ik de wens uit dat er ooit nog eens nader archiefonderzoek naar het gebruik van deze plekken wordt gedaan; want wie, waarom en wanneer hier allemaal zijn terechtgesteld is tot op heden vrij duister gebleven. Dat het om meer dan een incidenteel geval moet gaan blijkt wel uit de opmerking in de “Nederlandsche stad- en dorp-beschrijver” (Amsterdam, 1793-1801) “dat er te Amstelveen zo dikwijls halsrecht gedaan wordt”.


Bij decreet van 6 maart 1795 kwam een einde aan galgen, raden en geselpalen langs de openbare weg als treurig schouwspel van de barbaarsheid in vroeger tijden. De doodstraf werd in Nederland pas in 1870 afgeschaft en het vakkundig opknopen van misdadigers is thans een kunst (waarover ik al eerder schreef) die vrijwel niemand meer beheerst.

De crimineel die echter denkt dat het met het verdwijnen van deze kunst en haar werktuigen in Amstelveen een stuk veiliger is geworden moet ik teleurstellen.
Ik noem slechts een Cor van Hout, Jules Jie, Gwenette Martha en Luciara Luz Xavier…
Als het gaat om het snel en vakkundig opruimen van criminelen hebben we hier een naam hoog te houden!

vrijdag 13 maart 2015

Hoe Perkamentus Aleidis van Holland weer thuis bracht

Op 8 april 2009 startte Perkamentus zijn onvolprezen (we)blog met het stukje ‘Marktplaats’.
Ik ga hier niet herhalen wat ik toen schreef maar aan mijn mening destijds over het fenomeen Marktplaats als verzamelplek van geleerden en dommen, kennis en onkunde, schatten en troep, geluk en oplichting is sindsdien niets veranderd.

Ik heb in de loop der tijd naast boeken allerlei verzamelwaardige items gekocht voor weinig. Mijn vorige stukje ‘Clichés’ is daar een voorbeeld van en wie verder door dit blog bladert komt verschillende andere voorbeelden tegen.
Slechts één keer werd ik belazerd door een verkoper die mij een boek verkocht waaruit alle illustraties waren gesneden (en ‘vergat’ om dat in zijn advertentie te vermelden). Verlies: vijfentwintig euro.

Een enkele keer volgt er op een vondst/aankoop een bijzonder onderzoekavontuur.
Dit verhaal is daar een mooi voorbeeld van. Het begon allemaal met deze Marktplaatsadvertentie.


Het kostte mij geen vijf minuten om uit te vinden dat A: de beschrijving niet juist is (met uitzondering van de woorden 'zeldzaam' en 'zelden') en B: wat het wel is. Ik bood direct vijftien euro en ontving enkele minuten later bericht dat de verkoper akkoord ging. Een week later lag het object op mijn bureau.
Nou bent u natuurlijk nieuwsgierig naar hoe dat bij mij werkt en wat het dan wel is?
Welnu; bij Marktplaats doorloop ik regelmatig de rubriek ‘Antiek/Boeken en Bijbels’. Daar kwam ik dus die advertentie tegen. Tip 1. Snuffel en sneup.

Vervolgens de kop van de advertentie; ‘18de eeuws broodzegel’. Dat trok meteen mijn aandacht. Nooit van gehoord. Wat is dat? Tip 2. Wees nieuwsgierig.

Toen de blik op de afbeelding. Die leerde mij dat het geen 18de eeuws zegel was maar een middeleeuws zegeltype. Dat is een oordeel gebaseerd op aanwezige kennis die gevormd is door studie, belezenheid en interesse. Die kennis heb je, of niet, maar in principe zou je ook zonder aanwezige kennis al heel ver komen als je je (als verkoper of koper) verdiept in het object. Zo valt er al veel over te leren door het lezen van het lemma ‘Zegel (oorkonde)’ op Wikipedia. Tip 3. Wees onderzoeksmatig.


De volgende stap was mijn bibliotheek. Daarin staat ondermeer de tweedelige uitgave van J.G. Kruisheer: “De oorkonden en de kanselarij van de graven van Holland tot 1299
(’s-Gravenhage-Haarlem, 1971). Deel één bevat een hoofdstuk (III) over ‘De zegels’ met een beschrijving van de zegeltypen (3, blz. 52-54), en deel twee ‘afbeeldingen en beschrijvingen van de zegels’. Kruisheer onderscheidt de volgende vijf zegeltypen:
1. Ridderzegel en jachtzegel,
2. Troonzegel,
3. Het staande-figuur type,
4. Zegel met afbeelding van de zegelaar op zogenaamde fantasiewijze,
5. Het heraldisch zegel.

Het gaat volgens zijn omschrijving om het eerste type. Middeleeuwse ridders werden vaak weergegeven in volle wapenuitrusting met lans of geheven zwaard op een galopperend paard. In dit geval zit de zegelaar op een stappend paard met op zijn linkerhand een valk waaruit de conclusie valt te trekken dat het om een jachtzegel gaat. De volgende vraag is van wie? Tip 4: Blijf vragen stellen, daag jezelf uit.


Kruisheer geeft de namen van een aantal hoogadellijke vrouwen en mannen die zo zegelden en daarmee gewapend zocht ik in deel twee op afbeelding.
Handig ter identificatie is voorts dat van het dekkleed van het paard vier slippen onder de paardenbuik zichtbaar zijn. Het randschrift is grotendeels verloren gegaan maar ter hoogte van het paardenhoofd staan duidelijk nog de letters 'IS'.

Het kost dan niet veel moeite meer om te achterhalen dat het gaat om het zegel, in witte was, van Gravin Aleidis van Holland (1228-1284) die tussen 26 maart 1258 en 22 januari 1263 als ruwaardes (tutrix, baus) van Holland en Zeeland optrad voor haar neefje, de onmondige Graaf Floris V (1254-1296).
De grafelijke hof chroniqueur Melis Stoke (ca. 1325-ca. 1305) schreef daarover het volgende in zijn rijmkroniek :
"Doe si haren lieve broeder
Hadde begraven / nam si in hant
Haren Neve / eň al sijn lant;
Want si de naeste was gheboren:
En berechte / al wijt horen /
T Graeffscap / eň dat jonghe kint /
Daer wonder of ghesciede sint
".

De eerdergenoemde letters 'IS' zijn van het woord ‘COMITIS’ en het volledige randschrift luidde: “+ ALEIDIS : SORORIS : WILLI : COMITIS HOLENDIE”.
Aan de achterzijde is de afdruk zichtbaar van het tegenzegel (met het vrijwel onleesbare randschrift: “CLAVIUS SIGILLI”).
Overigens verwijst Kruisheer regelmatig naar: “Historia Critica Comitatus Hollandiae et Zeelandiae ab Antiquissimis Inde Deducta Temporibus” (Middelburg 1777-1782). van Adriaan Kluit (1735-1807), waarover ik eerder schreef, en die een mooie uitvouwbare illustratie bevat (Tom II. pars II, tabula XIV) met daarop, geheel links, het bewuste zegel van Aleidis aan een streng of koord.


U verbaast er zich wellicht over dat iets dergelijks los door het handelscircuit zwerft?
Ik niet.
In het verleden zijn lak- en waszegels veelvuldig legaal dan wel illegaal van brieven en oorkonden geknipt en verzameld (net als handtekeningen en ex-libris!).
Grote gevolgen in dit opzicht had de val van het zogenaamde ancien régime, eind achttiende eeuw, toen talloze kloosters en abdijen werden opgeheven en gesloten en hun bibliotheken en archieven werden opgedoekt, verkocht en verspreid raakten.
Eind negentiende eeuw verscheen er zelfs een handleiding, speciaal voor jongeren geschreven, van de Amsterdamse stadsarchivaris Mr. N. de Roever Az. (1850-1893):
Het verzamelen van zegels. Handboek voor het aanleggen van eene zegelverzameling
(Leiden, z.j.). 
Mede dankzij deze - thans wat ongewone - verzameldrift beschikken diverse instellingen zoals het Centraal Bureau voor Genealogie en het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap over ruime collecties losse lak- en waszegels.

Als we er van uitgaan dat mijn zegel ooit gehangen heeft aan één van Aleidis' oorkonden die Kruisheer beschrijft welke komen dan in aanmerking?
Van de zesentwintig oorkonden (nummers 357 t/m 382) zijn er dertien origineel, de rest afschriften of concepten (waaraan nimmer een zegel heeft gehangen). Van die dertien zijn er vier waarvan het zegel mist. Twee daarvan vallen af.
Eén (nr. 370) heeft ooit met een streng of koord aan de oorkonde gehangen en de ander (nr. 361) hing ooit aan een dubbele perkamenten strook (Kruisheer, blz. 486, bevestigingstype 10). Door het restant van mijn zegel loopt echter duidelijk een enkele strook perkament (bevestigingstype 13), die ter hoogte van de breuk ca. 11 mm breed is. Blijven over de nummers:
- 366 (oorkonde d.d. 30 januari 1260, origineel Rijksarchief te Antwerpen; archief Sint Bernardsabdij te Hemiksem) en
- 371 (oorkonde Middelburg d.d. 15 december 1260, origineel Archief Grootseminarie te Brugge; archief Ten Duinen-Ter Doest, charter nr. 352).


De volgende stap was het inwinnen van informatie over deze twee oorkonden bij de desbetreffende archieven, in het bijzonder over de bevestigingsstroken (ook wel de 'zegelstaart' genoemd), of wat daarvan over is. In mijn e-mail schreef ik ook dat ik voornemens was om het zegel te schenken aan die archiefinstelling waar de oorkonde berust waar ze ooit aan heeft gehangen. Uiteraard onder mijn gebruikelijke voorwaarde bij dergelijke schenkingen, namelijk een vermelding in hun periodiek.
Tip 5. Wees je bewust van je bezit maar wees niet bezitterig.

Behalve dat het waszegel kwetsbaar is en geconserveerd moet worden (er is een breuk) is het logisch om het te bewaren bij de oorkonde die het ooit bekrachtigde. Los heeft het geen betekenis en is het niets anders dan een curiosum zonder historische context, ontoegankelijk in een particuliere verzameling.

Al vrij spoedig na het versturen van mijn e-mail ontving ik de gewenste informatie van
dr. Michel Oosterbosch van het Rijksarchief te Antwerpen en van drs. Kurt Priem, archivaris van het Grootseminarie in Brugge. Daaruit bleek dat mijn zegel ooit moet hebben gehangen aan de oorkonde die berust in Antwerpen. De schuine breuk komt overeen evenals de dikte van de afgebroken strook.
U ziet hier een afbeelding van de desbetreffende oorkonde zonder het zegel dat (volgens het “Oorkondenboek der abdij van S. Bernaarts op de Schelde” (Brussel, 1911-) van P.J. Goetschalckx en B. van Doninck) in 1911 al niet meer aan deze oorkonde hing.
Ter vergelijking er onder een afbeelding van een andere oorkonde in het Rijksarchief Antwerpen waar eenzelfde zegel nog wel aanwezig is.


Inmiddels is Aleidis van Holland weer thuis om de oorkonde waaraan ze ooit hing opnieuw te bezegelen. Een mooie bekroning van dit onderzoekavontuur dat op een sombere zaterdagmiddag begon.

zondag 1 maart 2015

Clichés

Het was bij toeval dat ik tijdens mijn speurtochten op internet (digitaal sneupen!) een advertentie tegen kwam waarin een aantal eind negentiende eeuwse lijnclichés werd aangeboden.
Het zijn kleine blokjes hout (circa 5 x 7 cm.) met daarop vastgespijkerd een metalen plaatje waarop een afbeelding (metaalkopie) in spiegelbeeld staat geëtst. Dat blokje hout (ca.2 cm. hoog) zorgde ervoor dat de illustratie op gelijke hoogte kwam met de letterstaafjes c.q. de tekst.

Dergelijk materiaal met een relatie tot de boekdrukkunst heeft altijd mijn interesse en ik kocht ze omdat ze al redelijk op leeftijd waren en de afbeeldingen mij intrigeerden.
Vooral het cliché met de afbeelding van de apostel Paulus compleet met aureool, zwaard en boven zijn hoofd enkele rondvliegende bijen trok mijn aandacht want het was onmiskenbaar een kopie van een illustratie uit een (post)incunabel. Daarnaast was er een cliché met de afbeelding van een rond zegel met wederom de apostel Paulus, ditmaal met zwaard en Bijbel, en rondom de vreemde tekst: “dit es der malen segel va wede ende va emmiglaar”.
De overige drie leken bij elkaar te horen en waren anders. Met ‘anders’ bedoel ik dat de etslijnen van de afbeeldingen veel fijner waren en dat komt omdat het kopieën zijn van tekeningen en niet van gravures.

Terwijl de clichés met de post onderweg waren naar mijn collectie begon ik met het zoeken naar achtergrondinformatie op internet. Hoe oud waren ze precies? Wat stelden ze voor? En voor welke publicatie waren ze gebruikt? Dat waren de vragen waarop ik een antwoord probeerde te vinden.


Ik begon met het zegelcliché. Het intypen van de raadselachtige tekst op Google leverde direct resultaat op. Het gaat om het oude zegel van het College van de Malen op het Hoogland (nabij Amersfoort).

Wulfred Hofland, de huidige bode van dit college reageerde verrast toen ik hem, per e-mail, benaderde om nadere informatie en vroeg of ik wellicht bereid was om dit curiosum af te staan aan het Archief Eemland of Museum Flehite. Perkamentus is de beroerdste niet en dus antwoordde ik positief met als voorwaarde dat er een publicatie aan zou worden gewijd zoals dat ook eerder is gebeurd met de clichés die ik schonk aan de Vereniging Historisch Amstelveen (VHA). Wordt dus te zijner tijd vervolgd.


Dan het cliché met de afbeelding van de apostel Paulus. Deze heeft als enige nog het oorspronkelijke papiertje van de zetterij op het houtblokje zitten met een aanduiding: “Vorsterman, Anvers, XXIII, 118”.
Het gaat dus hoogstwaarschijnlijk om een kopie van een houtsnede uit een publicatie van de Zuid-Nederlandse drukker Willem Vorsterman (14..-1543). Het Romeinse cijfer is vermoedelijk het hoofdstuk en het Arabische cijfer het bladnummer van de uitgave waarvoor dit cliché werd gebruikt.
Maar welke uitgave en door wie opnieuw uitgegeven eind negentiende eeuw?


Van de drie bij elkaar horende lijnclichés vond ik het antwoord op mijn vragen vrij eenvoudig.
In de afbeelding van een lezende man die ondertussen aan het draaien cq. malen is meende ik een tekening te herkennen van Hans Holbein de Jonge (1497/98-1543).
Inderdaad bleek het één van de tweeëntachtig tekeningen te zijn (een godgeleerde die woorden verdraait) die Holbein maakte in een exemplaar van Desiderius Erasmus (1466/67 of 1469-1536): "Lof der Zotheid", uitgegeven in 1515 door de Bazelse drukker Johann Froben (1460-1527). Ook de andere twee clichés, een vorst met kroon (koning Salomo?) wijzend op een boek en een grijzaard met stok, zijn afbeeldingen hieruit afkomstig.
Het originele boekje, ooit in het bezit van de Bazelse schoolmeester Oswald Myconius (1488-1552) die er in de marges ook zijn eigen commentaar aan toevoegde, bevindt zich thans in Zwitserland in de collectie van het Kupferstichkabinett van het Kunstmuseum Basel (inv.nr. 1662. 166).


Nu bleef alleen nog de vraag over voor welke negentiende eeuwse uitgave deze drie clichés waren gemaakt. Na enig gezoek bleek het te gaan om de “Stultitiae Laus
(’s-Gravenhage, 1898) uitgegeven door Martinus Nijhoff in Den Haag (‘insertae sunt figurae Holbeinianae’) en gedrukt bij de Zuid-Hollandsche Boek- en Handelsdrukkerij.

Deze nieuwe veelgeprezen, herziene en geannoteerde Latijnse uitgave werd verzorgd door mr. dr. Johannes Benedictus Kan Sr. (1831-1902), rector van het Erasmiaans Gymnasium te Rotterdam, Erasmuskenner en -liefhebber bij uitstek.
Zijn editie verscheen volgens het colofon in een beperkte oplage (twee op perkament, veertig op Japans papier en zevenhonderd vijftig op Engels papier). Mijn drie clichés zijn gebruikt op bladzijde 55, 142 en 168.


Kan’s uitgave vormde decennia lang het uitgangspunt voor vertalingen zoals de nieuwe Nederlandse vertaling, waaraan hij werkte, maar die pas na zijn dood in 1909 bij De Wereldbibliotheek verscheen en verzorgd werd door zijn zoon dr. A.H. Kan (1875-1951).

Zelf bezit ik de zesde druk (Amsterdam, 1939, 14de duizendtal) met bandontwerp van Albert Hahn jr. (1894-1953), een foto van het geschilderde portret van Erasmus door Holbein en diens tekeningen in de marge. Het is slechts één, maar niet de minste, van de vele herdrukken die in overvloed te koop zijn in het antiquarisch circuit.

Voor een origineel exemplaar van de Latijnse uitgave uit 1898 zult u meer moeite moeten doen maar uiteraard staat in mijn bibliotheek inmiddels één van de zevenhonderd vijftig op Engels papier in cassette.
Heel cliché, maar u kent me inmiddels wel.