Posts tonen met het label Graveur. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Graveur. Alle posts tonen

vrijdag 4 april 2025

De Nederlandsche stad- en dorp-beschrijver (deel III)


Eind februari dit jaar deed ik een bijzondere vondst op Marktplaats. Aangeboden werd L. van Ollefen: "De Nederlandsche stad- en dorp-beschrijver. III deel. (Amstelland, Weesper Kerspel, Gooiland, de Loosdrecht enz.)" (Amsterdam, 1795). Zoals de foto's lieten zien een compleet en zeer fraai bewaard gebleven exemplaar, gebonden in halfleren band (met rood titelschild) en bruin kievitsmarmeren platten. "Bieden vanaf 200 euro" stond er, en dat deed ik nog op de dag dat de advertentie werd geplaatst. Daarna volgden een paar spannende dagen want de verkoper reageerde niet direct en ik weet dat er vele - al dan niet professionele kapers (lees antiquaren) - met mij op Marktplaats naar koopjes speuren... Ondertussen kwam ik er achter dat het boek deel had uitgemaakt van een incomplete set die werd geveild op 25 maart 2023 bij (Marc) Van de Wiele veilingen in Brugge/België (lot 908).
Na vier spannende dagen - ik was nog steeds de enige bieder - was mijn geduld op en vroeg ik aan de verkoper of wij wellicht tot overeenstemming konden komen. Na wat heen en weer e-mailen stelde hij een 'nu kopen prijs' voor van € 350,- euro (inclusief aangetekende verzending). Met in mijn achterhoofd de prijzen die in het antiquariaat worden gevraagd hapte ik onmiddellijk toe.

Enkele dagen later arriveerde het boek in mijn bibliotheek en begon ik direct met collationeren. Tot mijn grote genoegen bleek de uitgave overcompleet en meer gravures te bevatten dan de verkoper dacht op basis van de inhoudsopgave. Die telt weliswaar negentien plaatsen met een nummer (en dus illustratie) maar bij de beschrijving van Amsterdam zitten in plaats van één twee afbeeldingen en nog twee andere behoren bij meegebonden verslagen van historische gebeurtenissen in Amsterdam in 1795. Kortom tweeëntwintig gravures, alle nog keurig beschermd door blanco blaadjes. 

Het inktstempeltje op het titelblad maakt duidelijk dat mijn aanwinst ooit stond in de boekenkast van Jan Baptist Benoit (1807-1887) uit Harelbeke (België). Hij was 'huissier' oftewel deurwaarder van beroep en bezat een uitgebreide en bijzondere muziekbibliotheek. 


Het is tijd om ons wat meer in de uitgave te verdiepen. Het gaat hier om het derde deel van een achtdelige serie geschreven door de dichter, broodschrijver (en politiek querulant!) Lieve (L.) van Ollefen (1749-1816) en de Delftse boekhandelaar Rocus (Rs.) Bakker (1752-1828) die tussen 1793 en 1801 (in 8ºverscheen bij Hendrik Arend (H.A.) Banse in de Stilsteeg te Amsterdam. Van Ollefen en Banse waren goed bekend met elkaar door hun samenwerking aan de Nationaale Bataafsche Courant.


De Koninklijke Bibliotheek bewaart een uniek bericht van intekening (1792) op de uitgave "zijnde een van alles kundige geleider" (zie hierboven). Daaruit blijkt dat men voornemens was de gehele Republiek te behandelen wat uiteindelijk niet is gelukt. Op het werk kon worden ingetekend waarna de uitgever zich verplichtte tot levering onder de volgende voorwaarden:
"1. De aflevering geschiedt bij bladen, ieder van 16 pag.
2. Ieder blad is versierd met een fraaje plaat, verbeeldende een gezicht van deze of geene stad, dorp, vlek, heerlijkheid, enz. naar de natuur getekend, en gegraveerd door de beste meesters.
3. De druk geschiedt op best mediaan schrijfpapier.
4. Voor ieder blad wordt bij de aflevering betaald. 4 St.
5. De bladen zullen elkander zo spoedig volgen als mogelijk is, behoudens de keurigste uitvoering, ten langsten twee blaaden in de maand; doch zullen buiten intekening volstrekt niet te bekomen zijn"

Uit het voorwoord in deel VII "Rhijnland" blijkt dat de intekenaren in juli 1793 "Eene aflevering (-) van een Vel Letterdruk", een soort proefdruk, ontvingen met enkele plaatsbeschrijvingen uit Rijnland. Niet lang daarna verschenen de eerste losse plaatsbeschrijvingen in volstrekt willekeurige volgorde omdat: "wy nu te dier tyd nog zo geene vaste regel in de uitgave hadden aangenoomen, om zo spoedig mogelyk de Stukjes tot een gevoegelyk Boekdeel te kunnen inbinden". De gekozen werkwijze bracht met zich mee dat elke stad- of dorpsbeschrijving een eigen paginanummering kent. Waren er voldoende beschrijvingen klaar dan konden ze bij elkaar worden gebonden volgens de gedrukte inhoudsopgave.
In de inleiding bij het tweede deel (Delfland) schreef Van Ollefen daarover: "In de hoope dat deeze schikking naar genoegen zal weezen van die onze geëerde Leezeren, welke verkiezen het werk tot deelen verzameld te hebben, (anderen begeeren het aan losse bladen te houden, om dat zij dan, een reisje gaande doen, slechts zo veele bladen behoeven medeteneemen, als zij voornemens zijn steden en dorpen te gaan bezoeken;)..."

Uiteindelijk zouden de volgende acht bundels/delen uitkomen:
I: ’t Eiland van Dordrecht, de Hoeksche Waard, de Zwyndrechtsche Waard, de Riederwaard, en ’t Land van Ysselmonde (1793). Door L. van Ollefen.
II: Delfland (1794). Door L. van Ollefen.
III: Amstelland, Weesper Kerspel, Gooiland, de Loosdrecht enz. (1795). Door L. van Ollefen.
IV: Kennemerland (1796). Door L. van Ollefen. Heruitgegeven door de Europese bibliotheek, Zaltbommel (1976).
V: Schieland, en Krimpenerwaard (1797). Door L. van Ollefen en Rs. Bakker,
VI: Het land van Voorne en Putten, Overflaque, Portugal, etc. (1798). Door Rs. Bakker.
VII: Rhijnland, westelijk deel (1799). Door Rs. Bakker. Heruitgegeven door de Europese bibliotheek, Zaltbommel (1976).
VIII: Rhijnland, oostelijk deel (1801). Door Rs. Bakker. Heruitgegeven door de Europese bibliotheek, Zaltbommel (1976).

Elk deel bevat een voorrede/algemene inleiding over de streek met een eenvoudige ingekleurde topografische kaart. Daarna volgen de beschrijvingen van een stad of dorp voorafgegaan door een enkel blad met een ovale gravure van de besproken plaats (als daar een gereformeerde kerk aanwezig was) met daaronder het stads- of dorpswapen. 

======================================================================
NB. De Europese Bibliotheek, Zaltbommel publiceerde in 1964 een uitgave met alle titelbladen, de zeven topografische kaarten en 204 gravures uit de serie (echter de afbeelding bij de beschrijving van het volksfeest/vrijheidsfeest in 1795 in Amsterdam ontbreekt!). Alleen de delen Kennemerland en Rijnland (I en II) werden door hen in 1976 integraal fotomechanisch herdrukt ("Zaltbommelse herdrukken").


Daarnaast heeft uitgeverij Canaletto (Alphen aan den Rijn) in de jaren tachtig van de vorige eeuw een onbekend aantal  afzonderlijke stads- en dorpsbeschrijvingen - fotografisch herdrukt - uitgegeven (in dezelfde opmaak) in de serie: "18e eeuwse stads- en dorpshistoriën". Daarvan ken ik er twee: Vlaardingen (nr. 19) en Amstelveen (nr. 18).

======================================================================

De inhoudelijke opbouw van elke stad- en dorpsbeschrijving volgt een vast patroon.
Eerst een korte inleiding, dan iets over de naamsoorprong, stichting en grootte, het wapen, kerkelijke/godsdienstige gebouwen, wereldlijke gebouwen, regering (bestuur), voorrechten, bezigheden/vermaken, geschiedenissen, bijzonderheden en tot slot de reisgelegenheden en logementen. De stadsbeschrijvingen zijn wat uitgebreider, met informatie over schutterijen en gilden. Over het algemeen is de aardrijkskundige en historische informatie betrouwbaar, zeker daar waar het gaat over de tijd waarin de auteurs leefden, de tweede helft van de 18de eeuw. Soms leest men over zaken of gebeurtenissen die moeilijk of nergens anders te vinden zijn. Bijvoorbeeld over 'het wonder van de Overtoom', een spraakmakende en curieuze gebeurtenis die destijds veel mensen op de been bracht en waarover van Ollefen vertelt onder het kopje ‘bijzonderheden’ van deze (destijds) Amstelveense buurt.
Tien jaar geleden schreef ik erover in: "Zomervreugd en noorderzon". Ander voorbeeld; in de beschrijving van het dorp Diemen wordt gesproken over een nieuw aangelegd kerkhof aan de Weespervaart "voor lieden die niet in de kerk begraaven willen worden".
Dat was destijds een nieuw fenomeen waarover ik eerder schreef in: "Zand erover". Van Ollefen geeft vervolgens de "hoofdzakelijke inhoud van de instructie van den doodgraver van dit kerkhof" bestaande uit tien punten. Punt 5: "De doodgraver zal niemand, die schielijk gestorven, of suspect van verdronken of vermoord te zijn, mogen begraven voor en aleer hij aan den Baljuw van Amstelland, of bij absentie aan den Schout daarvan kennis heeft gegeeven".
Dit gaat over begraafplaats 'Rustoord', aangelegd in 1791 en destijds de eerste particuliere buitenbegraafplaats bij Amsterdam.
Uit dergelijke bijzonderheden blijkt wel dat de informatie niet alleen uit boeken kwam (er worden in de teksten diverse auteurs genoemd), maar ook lokaal werd verkregen; "volgends onze ingewonnene berichten" of "verschuldigd aan de vriendlijkste mededeeling". De soms: "zonderlinge naauwkeurigheid van onze hoogstwaardige begunstigers, die zig niet willen vergenoegen, met ons gebrekkige berichten te laaten toekomen, en nog geene gelegenheid hadden om de hun noodige documenten magtig te worden, of de Magistraats-persoonen, die hun het een of ander onderricht moeten geeven, te raadpleegen" (voorrede deel I), had zelfs invloed op de volgorde van verschijning van de afzonderlijke delen. 


In zekere zin is mijn aanwinst het meest bijzondere deel van de acht. Het bevat maar liefst vier extra katernen die geen stad- of dorpsbeschrijving zijn maar een historische gebeurtenis beschrijven.
De eerste twee zijn direct na de beschrijving van Amsterdam ingebonden. Het gaat om: "Verhaal van het gebeurde vóór en bij het planten van den eersten vrijheidsboom te Amsteldam" en: "Korte beschryving van het volks-feest... " (zie de afbeelding hieronder).
Deze twee extra beschrijvingen worden niet vermeld in de inhoudsopgave en de twee bijbehorende ovale gravures vond ik niet terug in Frederik Muller's: "Nederlandse historieplaten". Leuk detail; de versjes onder de twee gravures zijn gesigneerd met respectievelijk L.v.O en V.O. (Lieve van Ollefen). Alle andere versjes in deze uitgave zijn anoniem.
De: "Korte beschryving van het volks-feest... " werd in een ander - kleiner - lettertype gedrukt. Dat ook deze twee beschrijvingen door H.A. Banse werden uitgegeven blijkt uit de vermelding door A.B. Saakes in zijn: "Naamlijst van Nederduitsche Boeken" (Amsterdam, 1799, zie illustratie onderaan). De "Korte beschryving van het volks-feest... " met bijbehorende prent is erg zeldzaam en ontbreekt vrijwel altijd in deel III (en de afbeelding dus ook in de eerdergenoemde heruitgave van de Europese Bibliotheek, Zaltbommel). Via de STCN vond ik slechts één ander exemplaar in de collectie 'Amstelodamica' van de archivaris en verzamelaar A.M. van de Waal (Allard Pierson, O 06-8658). 


De volgende twee beschrijvingen (eveneens met ovale gravure) staan beide wel in de inhoudsopgave. Ze zijn direct meegebonden na het katern: "De buurten onder de banne van Amstelveen". Het gaat om: "Naauwkeurig verslag van den jammerlijken brand te Amstelveen...(1792)", alsmede: "Amstelveen herbouwd". Anders dan de twee eerdergenoemde beschrijvingen van de gebeurtenissen in Amsterdam in 1795 vermelden ze beide op de laatste pagina onderaan het uitgeversadres: "H.A. Banse in de Hartestraat over den vergulden Kop".
De reden daarvoor is dat ze ook allebei als losse uitgave buiten intekening om zijn uitgegeven en verkocht. In een voetnoot op de eerste pagina van: "Amstelveen herbouwd" schreef Van Ollefen: "Ofschoon onze Stad- en Dorp-beschrijver, volstrekt niet afgeleverd wordt dan aan de Heeren Intekenaaren op denzelven, hebben wij echter de beschrijving van de brand ook buiten intekening gedebiteerd; en vermids niemand van gezegde Intekenaren zig daaraan heeft gestoten, oordeelen wij, ook omtrent dit blaadjen, als tot de beschrijving van den brand behoorende, die vrijheid te mogen gebruiken". In augustus 1793 werd er in de "Leydse Courant" mee geadverteerd. De apart verschenen uitgave van de brand in Amstelveen (hieronder links) onderscheidt zich van de uitgave voor de intekenaren (rechts) door de op het eerste blad meegedrukte ovale gravure en aangepaste inleiding. Echter, een dergelijk aparte uitgave in deze opmaak met betrekking tot "Amstelveen herbouwd" is onbekend.


Het derde deel is ook het deel met de meeste gravures ('ovaaltjes') van Anna Catharina (of Cornelia) Brouwer (1772-18..). Zij was een van de vele illustratoren binnen het in de achttiende eeuw populaire genre van stads- en dorpsgezichten en we kennen haar werk voornamelijk door haar gravures voor deze serie. Van de tweeëntwintig afbeeldingen in deel III  (inclusief die bij beschrijvingen van historische gebeurtenissen) zijn er negentien van haar hand. Vaak graveerde zij naar tekeningen van anderen maar er zijn ook enkele die geheel door haar zijn ontworpen en gegraveerd. De overige gravures zijn van: J. Koning (Ouderkerk), J.G. Visser (Amstelveen en "Gezigt van den zwaaren Brand te Amstelveen") en Th. Koning (Muiden). 


Veel minder bekend is dat bij H.A. Banse gelijk met dit derde deel nog zes andere ovale gravures (met versjes) van haar verschenen van de gevechten in 1787 tussen Pruisische troepen en patriotten bij enkele Amsterdamse voorposten. Ook deze zes - vrij zeldzame - afbeeldingen vond ik niet terug in Frederik Muller's "Nederlandse historieplaten". Het zijn:
2. "Aanval op Muiden 1787".
6. "Aanval op Weesp 1787".


Enkele zijn duidelijk geïnspireerd op afbeeldingen gegraveerd door Cornelis Brouwer (ca. 1733-1803), vermoedelijk haar vader. Ze waren bedoeld om door liefhebbers "in alle beschrijv. dier troubelen, op dat form. gevoegd te kunnen worden" (zie illustratie hieronder uit A.B. Saakes: "Naamlijst van Nederduitsche Boeken" (Amsterdam, 1799)). Dat sloeg natuurlijk bij uitstek op het gelijktijdig verschenen derde deel van: "De Nederlandsche stad- en dorp-beschrijver", waarin de schermutselingen bij deze voorposten uitvoerig staan beschreven.


Als we de opmerkingen in verschillende eind negentiende eeuwse veilingcatalogi mogen geloven was de complete serie van acht delen toen al weinig voorkomend. Bepaald zeldzaam werd de uitgave (of losse complete delen daarvan) tijdens de gouden jaren van het antiquariaat, de tweede helft van de twintigste eeuw. Bibliotheek- en archiefonderzoek naar de eigen woonomgeving werd in deze periode een populaire vrijetijdsbesteding.
Tal van genealogische - en lokaal-historische verenigingen ontstonden of groeide in ledental.
Er verschenen speciale gidsen als de: "Handleiding voor de beoefening van lokale en regionale geschiedenis" (Weesp, 1984), geschreven door prof.dr. W. Jappe Alberts en antiquaar A.G. van der Steur, waarin de serie: "een belangrijk werk voor Noord- en Zuid-Holland (zonder West-Friesland en het Noorderkwartier)" werd genoemd.
Piet Buijnsters beschreef in: "Het verzamelen van boeken. Een handleiding" (Utrecht, 1992) in de inleiding bij hoofdstuk 10 ("Topografie en geschiedenis") hoe dit alles leidde tot een toenemende vraag naar authentieke afbeeldingen en contemporaine stad- en dorpsbeschrijvingen. Door de boeken te slopen konden losse prenten en afzonderlijke beschrijvingen voor (in totaal) meer geld worden verkocht. Ook ik heb destijds voor enkele tientjes per stuk originele losse beschrijvingen (zonder de dure gravures) uit deel drie gekocht en bij menig inwoner met interesse voor lokale geschiedenis hing (hangt) een ingelijst ovaal prentje van zijn woonplaats uit "De Nederlandsche stad- en dorp-beschrijver" aan de muur.

Inmiddels is de "De Nederlandsche stad- en dorp-beschrijver" bij lokaal historische verenigingen een goede bekende. In diverse verenigingsbladen is er al eens over geschreven en soms zijn zelfs complete dorpsbeschrijvingen opnieuw uitgegeven om te worden verspreid onder de leden en/of de verenigingskas te spekken. En heeft u toch liever iets origineels? Geen probleem want losse beschrijvingen en gravures worden veelvuldig aangeboden op websites als Marktplaats, Boekwinkeltjes of Antiqbook.

vrijdag 22 februari 2019

What's in a name?


Na vier nachten werken heb ik vaak maar weinig puf om iets meer te doen dan wat onderuitgezakt aan mijn bureau te snuffelen en sneupen op het internet. Zodoende struikelde ik ditmaal over een forse losse ets (53.1 cm. x 49.6 cm.) die ik wel eens eerder heb gezien en toen te koop werd aangeboden voor vijftig euro. Na een bod van vijftien euro, vroeg en kreeg de eigenaar van mij uiteindelijk vijfentwintig euro.
Nog voordat de koop gesloten is draait hier de onderzoeksmachine al op volle toeren.
Wat koop ik eigenlijk en valt er een interessant verhaal te vertellen over het verworven boek, de prent, het object van mijn begeerte? Vaak heb ik dan al een concept blog geschreven ruim voordat mijn nieuwe aanwinst in huis is. Zo ook ditmaal.

De prent (op folioformaat) waarop mijn oog viel is niet een portret noch een historieprent of topografische afbeelding. Neen, het is een naam en wel van Hendrik Hooft Danielsz. (1716-1794), die maar liefst acht maal burgemeester was van Amsterdam. Hooft's politieke en publieke optreden in de roerige Patriottentijd rond 1787 maakten hem tot een charismatische figuur. Geen enkele andere Amsterdamse burgemeester voor of na hem heeft zoveel dichters geïnspireerd tot hoogdravende en gezwollen lofdichten en geen ander dan Hooft is zo dikwijls getekend en gegraveerd. Ik heb al eens eerder over hem geschreven in: "Krullenbol".


Behalve het sierlijk gekalligrafeerde 'Henrik Hooft Danielsz.' zien we een sierkader met vier medaillons. Om dat sierkader zit een lint gevlochten waarop staat (vanaf het portret boven met de klok mee):

"Dit is het Beeld
van Vader Hooft'
die, Schoon voor 't oog
Schijnt uitgedooft,
zal eenmaal
Triumpheren.
Wij wenschen, na
de Tijd, en uur
dat hij met Vred'
in Amstels muur
gelukkig
weer zal keeren"

De vier medaillons vertonen (boven) het portret van 'vader Hooft', rechts het aanbieden van het smeekschrift der Edelen op 5 april 1566 aan landvoogdes Margaretha van Parma (1522-1586) met op de voorgrond Hendrik van Brederode (1531-1568), onderaan een allegorisch stilleven met fasces, een vrijheidshoed en het familiewapen Hooft. Links, tenslotte, de afbeelding van de Bataafse Opstand (69/70 na Chr.) met op de voorgrond Julius Civilis
(25-?) met haarmandje. De symboliek spreekt voor zich. De kunstenaar stelt Hooft op gelijke hoogte met Civilis en Brederode. Ook zij waren immers opgestaan tegen hun hoogste gezagsdrager. Ook zij hadden zich in dienst gesteld van het volk om te vechten voor meer rechten en vrijheden.

De losse ets, die niet voorkomt in Frederik Muller 'Nederlandse Historieplaten', heeft nooit als illustratie in een boek gezeten. Het was meer een politiek affiche dat bij de Amsterdamse patriot (die het kon betalen) aan de muur zal hebben gehangen. De afbeelding is verder niet voorzien van een onderschrift en ook niet gesigneerd door de kunstenaar (fecit, delineavit of scripsit). Dat laatste was na de Pruisische inval en daaropvolgende Oranjerestauratie, eind 1787, maar beter ook want ingegooide ruiten door Oranjegepeupel en vervolging lagen op de loer.
Behalve in het Amsterdamse stadsarchief bevindt zich ook een exemplaar in de collectie van het Rijksmuseum (RP-P-1905-2924) waarbij wordt opgemerkt dat deze afbeelding mogelijk werd vervaardigd naar aanleiding van Hooft's ontslag als burgemeester op 27 november 1787.
Daar kan ik me - gezien de tekst op de boven aangehaalde banderol - goed in vinden.
Daarentegen kan ik de toeschrijving aan de prentenmaker Antonie Zürcher (1755-1835) niet goed plaatsen. Op welke gronden dan? Weliswaar zijn er van hem ook kunstig gegraveerde kalligrafische etsen bekend maar die lijken qua gebruikte ornamentiek toch niet echt op mijn nieuwe aanwinst (*).


Toen ik vervolgens verder zocht in de collectie van het Rijksmuseum vielen mij twee dingen op. Ten eerste dat alle vergelijkbare kalligrafische prenten eind achttiende eeuw zijn gemaakt door slechts enkele kunstenaars: Cornelis van Baarsel (1761-1826), Barent de Bakker (ca. 1762-1804) en Leonard Joseph/Jozef Ferrier (1726- 1801(?)).
De laatste was een Vlaamse zilversmid die in de zestiger jaren van de achttiende eeuw bankroet ging en vervolgens op andere manieren aan zijn brood probeerde te komen (Uitvoerige informatie over hem is te vinden in K.G. Saur: "Allgemeines Künstlerlexikon. Die Bildenden Künstler aller Zeiten und Völker" (München-Leipzig 1992, band 39).
Ten tweede dat binnen het genre de gekalligrafeerde naam van Hendrik Hooft Danielsz. uniek is omdat die het enige voorbeeld is van een persoonsnaam die op deze wijze werd vereeuwigd. Alle andere kalligrafische prenten vallen in de categorie 'spreuken voor aan de muur'. Is er nog een contemporain Orangistisch voorbeeld te vinden, al dan niet met zijn opponent, stadhouder Willem V van Oranje-Nassau (1748-1806), zo vroeg ik mij af?
Zeker wel, en toen deed ik een ontdekking!


Bij "De vreede tusschen 's Lands Staaten en Prins Willem den vijfde", waaronder staat "Gegraveerd naar d'Originele Teekening van den uitmuntenden Pennekonst schrijver L:J:Ferrier..." (Frederik Muller 'Nederlandse Historieplaten', nr. 4983) valt direct de identieke sierrand op, met medaillons en lint (zonder tekst).
Ook de grote gelijkenis tussen de sierletters 'D' is opvallend. En als we vervolgens kijken naar een andere kalligrafische prent die wel door Ferrier werd gesigneerd: "Liefde tot het Vaderland, baard Eendragt." (Frederik Muller 'Nederlandse Historieplaten', nr. 4982), dan zien we dat de letters 'Eendragt' bijna eenzelfde versiering hebben als 'Henrik' in mijn nieuwe aanwinst. De conclusie lijkt mij voor de hand liggend.
De kalligrafische prent van Hendrik Hooft Danielsz. is van Leonard Joseph Ferrier of gekopieerd en geëtst naar zijn voorbeeld.


(*) Inmiddels is deze toeschrijving aangepast. Via de email ontving ik het volgende bericht: "De (mogelijke) toeschrijving aan Zürcher was gebaseerd op een ander exemplaar van dezelfde prent in de collectie Atlas van Stolk. We zijn het echter met u eens dat de toeschrijving aan Ferrier passender is. We hebben de toeschrijving daarom gewijzigd in onze database en de verwijzing naar uw blogpost opgenomen".

vrijdag 13 oktober 2017

Een oude gewoonte


Op de laatste antiquarenbeurs in het Marriott Hotel heb ik vooral veel gekeken en gepraat.
Gekocht heb ik niets... hoewel...
Ik sprak even met Arine van antiquariaat Van der Steur en sprak af dat ik haar zou mailen met wat vragen.
Eén daarvan was de vraag of zij beschikten over het portret van Willem Bilderdijk (1756-1831) door Jan Hulstkamp (1759-1786) uit 1786, met gedicht van Jan Willem Kumpel (1757-1826) wiens lot zo dramatisch verbonden was met Bilderdijk! Het antwoord was positief, er waren zelfs meerdere exemplaren, en één daarvan kwam mijn kant op.
Inmiddels heb ik het portret ontvangen en toegevoegd aan mijn bijzondere exemplaar van "Mijn Verlustiging" (Leiden/Amsterdam, 1781), waarover ik hier schreef. Trouwe lezers van mijn blog weten dat ik dat wel vaker doe met portretgravures en daarom leek het me aardig daarover iets meer te vertellen.

Anders dan vrijwel alle moderne industrieel vervaardigde uitgaven van tegenwoordig was het oude (met de hand vervaardigde) boek nooit standaard.
Tekst, illustraties en band waren aparte onderdelen met hun eigen vaklieden (drukker, graveur, binder). Illustraties werden bovendien door uitgevers vaak gebruikt voor verschillende titels. Daarom vinden we bijvoorbeeld portretten uit Jakobus Kok: “Vaderlandsch Woordenboek (Amsterdam, 1785-1799) ook terug in de "Vaderlandsche Historie..." van Jan Wagenaar (1709-1793).
Een goed voorbeeld van een uitgave die in tal van variaties door de uitgever werd aangeboden (en dan nog door de koper zelf kon worden aangevuld en verrijkt zoals u verderop kunt lezen) is de achttiende eeuwse Amsterdamse stadsgeschiedenis van Jan Wagenaar.

Uitgever en koper bepaalden dus uiteindelijk hoe een boek er kwam uit te zien. Het verrijken van boeken door het toevoegen van (extra) portretten, kaarten of afbeeldingen is in de boekenwereld en bibliofilie een oude gewoonte (NB. lees ook mijn: "Een boek naar eigen smaak").
Engelse boekenvrienden praten dan over een ‘grangerized copy’ naar James Granger (1723-1776) en sommige van zijn navolgers als de Britse Alexander Meyrick Broadley (1847-1916), wiens rijke bibliotheek tal van boeken kende voorzien van honderden extra illustraties, waren daar bepaald handig in!

Voorbeelden van oude uitgaven die door een vorige (vaak de eerste) eigenaar werden verrijkt bevinden zich ook in mijn collectie.

Een zeventiende eeuws voorbeeld is het ingekleurde portret van Pieter Corneliszoon Hooft (1581-1647) door Reinier van Persijn (ca. 1614-1668), naar een schilderij van Joachim von Sandrart, en met een latijns gedicht van Casparus Barlaeus). Het werd door een vorige bezitter toegevoegd aan de eerste druk van: "Neederlandsche Histoorien, Sedert de ooverdraght der Heerschappye van Kaizar Karel den Vyfden, op Kooning Philips zynen zoon" (Amsterdam, 1642). Bijzonder is dat het contemporain door een goede 'afsetter' werd ingekleurd (let op de glanseffecten in de zwarte mantel en de roze wangetjes!) en dat is iets dat je eerder en vaker tegenkomt bij oude topografische kaarten en historieprenten.

Een ander achttiende eeuws voorbeeld in mijn boekenkast is een los vierde deel (groot folio) van de eerdergenoemde stadsbeschrijving van Jan Wagenaar. Behalve de gebruikelijke platen heeft de koper vier grote portretgravures en acht historieprenten vooral met betrekking op gebeurtenissen in 1787 extra laten inbinden. Verschillende daarvan heb ik eerder besproken zoals het portret van de dappere burger-kapitein Abraham Valentijn uit 1787, het portret van de Amsterdamse burgervader mr. Egbert de Vrij Temminck (1700-1785) en vier afbeeldingen (proefdrukken) van de beruchte begrafenis van de Oranjegezinde Doelist Daniel Raap in 1754.


Maar zoals ik in de inleiding al schreef voeg ik dus ook zelf regelmatig portretten toe aan mijn oude boeken. Dat kan op verschillende manieren.
Bijvoorbeeld; het portret van Jan Fredrik Helmers (1767-1813) door Philippus Velijn (1787-1836), dat ik kocht voor mijn bijzondere uitgave van de "Hollandsche natie in zes zangen" (Den Haag, 1812), is als apart blad tussen de blanco bladen van het voorwerk gezet (met behulp van wat boekbindersstijfsel).
Datzelfde lukte mij met het portret van Adriaan Kluit (1735-1807) niet!
Het formaat van zijn: "Historia Critica Comitatus Hollandiae et Zeelandiae ab Antiquissimis Inde Deducta Temporibus” (Middelburg 1777-1782)", waaraan ik het toevoegde, is immers veel groter dan de portretgravure van Ludwig Gottlieb Portman (1772-1828). Daarom zit zijn portret geplakt op de binnenzijde van het voorplat.


Dat laatste deed ik ook met het portret van Robert Hennebo (1685-1737) door Christian Friedrich Fritzsch (1719-voor 1774) dat ik toevoegde aan de "Verzamelde dicht-werken van Robert Hennebo” (Diverse plaatsen, 1767), waarover u hier kunt lezen. Dit portret werd destijds los verkocht voor zes stuivers, “Om door de liefhebbers by de GEDICHTEN en SCHIM van HENNEBO te kunnen gevoegd worden” (Leydse courant van 6 mei 1767). Een oude gewoonte dus, dat toevoegen van portretten!


Een portret dat nadrukkelijk wél voor een specifieke uitgave werd vervaardigd is de afbeelding van Johannes Florentius Martinet (1729-1795) door Reinier Vinkeles (1741-1816) uit 1778. Op de gravure is rechtsboven 'IV.D. Pl.7' te zien. Het is een verwijzing naar het vierde deel (plaat 7) van zijn “Katechismus der natuur" (Amsterdam 1778-1779). Ik plaatste mijn exemplaar in zijn "Huisboek voor vaderlandsche huisgezinnen” (Amsterdam, 1793), zoals u hier kunt lezen.


Twee publicaties in mijn bibliotheek waarover ik nog niet schreef maar waaraan ik ook auteursportretten toevoegde zijn:
A. De afbeelding van Mr. Jacobus Scheltema (1767-1835) in 1818 gegraveerd door Jacob Ernst Marcus (1774-1826) aan zijn: "Geschied- en Letterkundig Mengelwerk" (Amsterdam, 1818-1836) en:
B.  De afbeelding van Simon Styl (1731-1804), door eerdergenoemde Reinier Vinkeles, aan: "De opkomst en bloei der vereenigde Nederlanden" (Amsterdam/Harlingen, 1778). 


En nu dus, als voorlopige laatste, Bilderdijk.
Wederom Bilderdijk moet ik zeggen, want het is mijn tweede portret van deze 'gefnuikte arend' dat ik aan een oude uitgave toevoeg. Zoals ik in: "Collectievorming" beschreef heb ik een ander Bilderdijk-portretje, gegraveerd in 1819 door Hendrik Willem Caspari (1770-1829), geplakt in zijn vroeg negentiende eeuwse bewerking van: “Joannes Antonides v.d. Goes, Gedichten, met ophelderende aanteekeningen” (Leiden, 1827-1836).


Dat portretje zou trouwens, evenals vele andere portretten van Bilderdijk, bepaald misstaan hebben in zijn erotische debuut "Mijn Verlustiging". Wat mij betreft kwam alleen het portret van Jan Hulstkamp daarvoor in aanmerking al was het maar omdat Bilderdijk dit portret typeerde als; "een Wildeman, het dolhuis uitgevlogen".
Bilderdijks weinig vleiende opmerking werkte voor mij natuurlijk als een aanbeveling! Immers; alleen die Bilderdijk schreef erotische poëzie en niet de man die we op talrijke andere portretten zien als geleerde advocaat, gezaghebbend taalkundige of eerzaam schrijver.


Hieruit blijkt wel dat ik niet elk portret zo maar aan een uitgave toevoeg. Het moet zoveel mogelijk contemporain zijn en gevoelsmatig ‘passen’. Zo heb ik nog geen auteursportret kunnen plaatsen in mijn exemplaar van: "Gedichten, van J. Antonides vander Goes” (Amsterdam, 1685).
Niet omdat de afbeelding van Antonides van der Goes niet verkrijgbaar is, vooral de prent gegraveerd door Pieter van Gunst (ca. 1659-1731) is antiquarisch ruim voorradig, maar omdat ik uitsluitend de afbeelding gegraveerd door Jacobus Gole (1665-1724) vind passen. Alleen dat portret komt nog wel eens voor in eerste druk uit 1685 terwijl het portret door Van Gunst pas verschijnt in de derde druk van al zijn gedichten (1714)

Het toevoegen van extra illustraties aan oude boeken, waaronder portretten, mag dan een oude gewoonte zijn; ik ken (nog) geen andere bibliofiele medeverzamelaars die doen wat ik doe. U wel?

vrijdag 9 mei 2014

Plezante bijkomstigheden


Bij de aanschaf van een boek is voor mij de inhoud bepalend. Het onderwerp moet mij interesseren. Gaat het om oude zeventiende of achttiende eeuwse boeken dan heb ik bovendien een voorkeur voor een perkamenten band. Uiteraard spelen ook de staat waarin het boek verkeert alsmede de vraagprijs een rol.
Als vervolgens na een lange jacht of geduldig wachten de aanwinst eindelijk in mijn bibliotheek staat en ik er wat in blader, snuffel en bewonder, dan komt het regelmatig voor dat er opeens zaken opvallen die het boek een extra dimensie geven.
‘Plezante bijkomstigheden’ zeg maar die mij in eerste instantie niet bekend waren of niet direct waren opgevallen.

Vaak helpen anderen je om zo’n plezante bijkomstigheid te ontdekken zoals ik lang geleden al eens schreef in ‘Verrassend Belegh’. Een ander voorbeeld is de ontdekking die ik deed tijdens het doorbladeren van het eerste vernieuwde (Vrouwen & boeken) nummer van de ‘De Boekenwereld’ (jrg. 29, nr. 3, 2013). Hierin staat een interessant artikel van Anna de Haas: “Anna en Fopje Folkema, prentenmaaksters in de achttiende eeuw” (blz. 22 t/m 27) waarin zij schreef dat een aantal gravures in: “Gebouwen, gezichten en oudheden der stad Amsterdam” (Amsterdam, 1741) gemaakt zijn door de Friese Anna Folkema (1695-1768). 

Een exemplaar daarvan (uiteraard in perkamenten band) staat al weer geruime tijd in mijn bibliotheek. De miniatuurillustraties vormen een verhaal op zich. Ze waren niet alleen al deels gebruikt in een uitgave van Roeland van Leuve’s: “’s Waerelds koopslot of de Amsteldamse beurs” (Amsterdam, 1723) maar bovendien gegraveerd door verschillende kunstenaars.
Zo treffen we illustraties aan van Adolf van der Laan (circa 1690-1742), Jan van Lamsvelt (1674-1743) en ‘A.F.’.
Dat het bij de laatste ging om Anna Folkema een zeldzaam voorbeeld van een professionele illustratrice uit de vroege achttiende eeuwhad ik niet kunnen bedenken (en hopen). Een plezante bijkomstigheid dus.



Er is overigens nog iets vermeldenswaardig dat Anna de Haas in haar artikel niet noemt.
Gebouwen, gezichten en oudheden der stad Amsterdam”, waarvan de eerste druk in 1741 verscheen (en niet 1736 zoals zij schrijft) bevat een door Jacob Folkema (de broer van Anna) getekend en gegraveerd frontispice. Het is, met uitzondering van de titel, identiek aan het frontispice van het achttien jaar eerder verschenen boekje van Roeland van Leuve: “’s Waerelds koopslot of de Amsteldamse beurs”!

Ander voorbeeld.
Alweer geruime tijd geleden kocht ik bij Bubb Kuyper in Haarlem een mooi in perkament gebonden exemplaar van: “Beschrivinge van Out Batavien met de Antiquiteyten van dien” (Amsterdam, 1646). Daarmee ging een lang gekoesterde wens in vervulling want het boekje was niet alleen een fraaie aanvulling op mijn collectie oude geschiedenisboeken maar bovendien geschreven door de vermaarde zeventiende eeuwse historicus en antiquarius Petrus Scriverius (1576-1660).


Toen ik het boekje thuis op mijn gemak doorbladerde, de afbeeldingen bekeek, waaronder vijfentwintig portretten in fraaie renaissance omlijsting, en de titelpagina bewonderde viel mij opeens het uitgeversadres op. Kijk, kijk, dacht ik, een boekje van de befaamde Broer Jansz.!

U wordt er niet warm of koud van?
Dat zou mij niets verbazen. Voor de meesten, die in min- of meerdere mate ‘iets met boeken hebben’ zal zijn naam niet bekend in de oren klinken. Zijn collega’s; Blaeu, Plantijn of Elsevier zijn bekender en ook al lang en breed opgenomen in het hedendaagse kennispantheon dat Wikipedia heet. Broer Jansz. (1580-1652) echter nog steeds niet en volgens mij is dat geheel ten onrechte. De verdiensten van Broer Jansz. zijn tweeërlei.

Ten eerste is hij de drukker en uitgever van de: “Catalogus Universalis...” die tussen 1640 en 1653 in zestien deeltjes verscheen. Het is een van de eerste pogingen om een jaarlijks overzicht samen te stellen van de boekproductie in de Republiek, ten behoeve van boekverkopers en boekenliefhebbers. Een uitgave van boekwetenschappelijk belang dus en sinds 1986 beschikbaar als facsimile (H&S uitgevers, Utrecht) met een inleiding door H.W. de Kooker (1950-2007).


Ten tweede behoorde hij, samen met (Jan en) Caspar van Hilten (?-1628), tot de eerste ‘courantiers’ d.w.z. krantenuitgevers. Een ‘beroep’ overigens dat bij deze heren voortkwam uit hun journalistieke loopbaan als oorlogscorrespondent in het leger van Prins Maurits (1567-1625).

Kranten waren toen - en zijn nog steeds - een vluchtig en vergankelijk medium. De oplage was nog niet zo hoog als tegenwoordig, de papierkwaliteit was laag en ze gingen meestal van hand tot hand en werden dus letterlijk stukgelezen. Antiquarisch kom ik regelmatig achttiende eeuwse kranten tegen maar nimmer zeventiende eeuwse exemplaren (dat zijn al gauw unica). Overigens bestaat er behalve een Persmuseum ook een aparte vereniging voor liefhebbers van dit 'oud papier'; de VKTV.

De eerste exemplaren van de oudst bekende kranten hebben de tand des tijds niet overleefd. De tot dusver oudst bekende Nederlandse krant bevind zich nu in de Koninklijke Bibliotheek van Stockholm (Zweden)Het gaat om een exemplaar van de “Courante uyt Italiën, Duytslandt, etc”, van ca. 14 juni 1618, uitgegeven door Caspar van Hilten en gedrukt door Joris Veseler.

De daaropvolgende oudste krant is een extra editie van 13 mei 1619 uitgegeven door Broer Jansz. met een beschrijving van de terechtstelling van raadpensionaris Johan van Oldenbarnevelt (1547-1619).
Van dit exemplaar (dat lange tijd gold als de oudste Nederlandse krant) werd een fraaie facsimile opgenomen in het boek van R. van der Meulen: “De Courant. Geschiedkundig en vergelijkend overzicht der nieuwsbladen van alle landen” (Leiden, 1885).
Een, ik mag wel zeggen, bijzonder plezante bijkomstigheid!


vrijdag 14 februari 2014

Krullenbol

Wat heb ik reeds een aantal pruiken,
Van allerhande haar gekruld,
En om ze regt te doen gebruiken,
Met papillotten opgevuld.

Ik werk van d’ochtend tot den avond,
In ’t rossig en verwarde haar,
Door wind of weêr of slaap bestreden,
En maak ze weer voor zessen klaar.

Zoo dek ik ’t hoofd voor gure winden,
En hoed voor zinkens, kramp en pijn:
Roemt dus mijn’ kunst, o, jonge vrinden!
Ofschoon gij niet gepruikt wilt zijn”.

In 1974 maakten mijn ouders, mijn broer en ik onze eerste familie- en vliegreis naar het buitenland. Met een Franse caravelle van Transavia vertrokken we van Rotterdam Airport voor een paar weken naar de badplaats Mamaia in het zwaar communistische Roemenië. We keerden terug met bijna lege koffers.
Die straatarme Roemenen verkeerden nog half in de Middeleeuwen, konden alles gebruiken en knipten als scheermessen als je zelfs maar een doodgewone ballpoint weggaf. Vooral om kleding werd gevochten zoals onze spijkerbroeken (een westers symbool) maar ook mijn moeders - naar Roemeense maatstaven - pikante lingerie en pruik waren 'hot' items. Niet dat ze die pruik om een of andere reden nodig had maar in Nederland was het dragen van pruiken toen erg in de mode en 'mode' was in Roemenië een onbereikbare westerse luxe.

Aan die modegril en die pruik moest ik weer even denken toen ik in de online collectie van het Amsterdam Museum een bijzonder exemplaar aantrof dat twee eeuwen eerder het hoofd sierde van een Amsterdamse notabele. Het galante donkerblonde haarstuk behoorde toe aan mr. Egbert de Vrij Temminck (1700-1785) die tussen 1748 en 1785 diverse malen burgemeester was. Zijn Patriotse sympathieën en enigszins vaderlijke en gemeenzame relatie met de gewone man maakten hem destijds net zo populair als zijn tijdgenoot en collega Hendrik Hooft Daniëlszn. (1716-1794), die ook al zo’n uit de mode geraakte burgemeesterspruik tot op hoge leeftijd droeg.


Uit de mode, omdat in de loop van de 18de eeuw de pruik voor mannen een flinke wijziging onderging. De statige in de 17de eeuw geïntroduceerde allongepruiken maakten plaats voor de meer praktische zakjes- en staartpruiken (die uitliepen in een koket op de rug bengelende strik). Toen Stadhouder Willem V (1748-1806) in 1768 het ''T verheugd Amsterdam" bezocht droegen alleen de burgemeesters nog statige allongepruiken.
Alle andere notabelen, inclusief de Stadhouder zelf (u ziet hem hieronder bij zijn bezoek aan het bepruikte Amsterdamse College ter Admiraliteit) niet meer. In de eerste decennia van de 19de eeuw zou de pruik voor mannen definitief uit het modebeeld verdwijnen en de laatste regels van het versje 'De Pruikmaker' uit 1830 waarmee ik dit stukje begon zijn wat dat betreft veelzeggend.
  

Lange tijd heeft die pruik symbool gestaan voor de 18de eeuw. Nog steeds hoor je wel eens praten over de ‘Pruikentijd’. In mijn onlangs verworven exemplaar van: “Woordenschat. Verklaring van woorden en uitdrukkingen” (’s-Gravenhage, 1899) staat onder dit lemma de volgende beschrijving: “De laatste zeventig jaar der 18e eeuw, toen in ons land familie-regeering, luiheid, gebrek aan moed en geestkracht op bijna elk gebied ons eenmaal grootsch verleden te schande maakte. Men richtte zich naar de verdorven zeden van het Fransche hof (gelijk ook overal in Duitschland het geval was) en droeg dus ook evenals daar pruiken. Vandaar woorden als oude pruik voor vijand van vooruitgang, beperkt mensch, en pruikerig voor dwaas, kleinzielig of dom” (blz. 957).
Zo, dat liegt er niet om!

Gelukkig denken we daarover tegenwoordig wat genuanceerder en kunnen we op websites als die van de Stichting Jacob Campo Weyerman (zie mijn blogroll) lezen dat de 18de eeuw helemaal niet zo 'pruikerig' was. Vermeldenswaardig tot slot is dat in Nederland slechts twee originele pruikenkamers resteren; in Kasteel het Nijenhuis (thans Museum De Fundatie) en in Paleis Het Loo.


Ik heb niks met haar dus u vraagt zich wellicht af wat dit verder nog met mijn boeken te maken heeft?

Toen ik lang geleden de kans kreeg om een prachtig in perkament gebonden vierdelig exemplaar te verwerven van Jan Wagenaar’s beschrijving van Amsterdam heb ik mijn in halfleer gebonden set gauw verkocht. Je verzameling ‘upgraden’ heet dat met een modern woord.
Ik maakte echter een uitzondering voor het schaarse vierde deel in groot folio dat ik ooit separaat had gekocht bij mijn driedelige folio uitgave. Daarvoor was feitelijk maar één reden. Er zit een aantal bijzondere soms (zeer) grote gravures in bijgebonden die normaal niet in het vierde deel thuishoren. Over twee van die extra afbeeldingen heb ik al eens geschreven in “Een ‘echte’ Belg?”.


Twee andere zijn de grote burgemeestersportretten die u hierboven ziet van eerdergenoemde regenten. Die van Hendrik Hooft Daniëlszn met zijn lege cartouche is gemaakt door Francois Joseph Pfeiffer sr. (1741-1807). Het onderste ‘staatsieportret’ (34 bij 22 cm.) van mr. Egbert de Vrij Temminck is gemaakt door Jacob Houbraken (1698-1780) en uitgegeven in een serie burgemeestersportretten door Isaac Tirion (1705-1765).
Daar zien we de man van en met dat bijzondere museumstuk. Kijk hem eens glunderen met die krullenbol…

maandag 22 juli 2013

Belangrijk en woest aantrekkelijk

Het was de eerste zomerdag, tevens langste dag van het jaar, en het regende pijpenstelen. Desondanks vermande ik mij, vulde mijn sigarenkoker, en pakte tramlijn 5 naar het centrum op weg naar de Amsterdamse boekenmarkt op het Spui.

Een boekenmarkt in de regen heeft zo zijn charmes. Weinig bezoekers, weinig kopers, wat verveelde boekverkopers en hier en daar ‘verzopen’ boekjes en nat oud papier; maar ook intiem geschuifel achter beslagen plastic zeiltjes, diepgaande gesprekken, wat extra ‘slecht-weer-korting’ en onverwachtse vondsten die door niemand anders worden belaagd.

Bij de kraam van antiquaar Max van Til zag ik in een hoek twee halfleren bandjes die mij bekend voorkwamen. Het bleek te gaan om een door mij, sinds lange tijd, begeerd werk van Hendrik van Wijn (1740-1831): "Huiszittend leeven. Bevattende eenige mengelstoffen over afzonderlijke en, voorheen, weinig of niet bewerkte onderwerpen, betreklijk tot de letter-, historie- en oudheid-kunde" (Amsterdam, 1801-1812). Bij Max kocht ik een paar jaar geleden al eens Van Wijn’s “Historische en letterkundige avondstonden” (Amsterdam, 1800) gebonden in precies eenzelfde band en met exact dezelfde provenance.
Oud bibliotheekplakkertje van Doctrina & Amicitia (waar ze in ieder geval in 1921 nog in de bibliotheek stonden) en modern stempeltje van Hans Oldebroek. In de wetenschap dat de vraagprijs voor de boeken elders rond de tweehonderd euro ligt betaalde ik er met heel veel liefde zestig! Veel zonniger had mijn dag niet kunnen verlopen!

De gematigde patriot Hendrik van Wijn was werkzaam als pensionaris in Den Briel en later Gouda. Na de restauratie van het Stadhouderlijk gezag in 1787 moest hij zijn openbare functies neerleggen en bleef hij lange tijd ambteloos.
Tijdens dit ‘huiszittend leven’ schreef hij talrijke letterkundige – en historische studies waarvan de meesten werden verwerkt in de bijvoegsels, aanmerkingen en nalezingen op de twintigdelige “Vaderlandsche Historie” van de historicus Jan Wagenaar (1709-1773). Op 5 juli 1802 werd Van Wijn benoemd tot archivaris der Bataafsche Republiek. Hij wordt door zijn publicaties en werkzaamheden beschouwd als de vader van de historische letterkunde in Nederland maar ook als grondlegger van het huidige Nationaal Archief in Den Haag.

Van de diverse studies die hij publiceerde onder de titel ‘Huiszittend Leeven’, is vooral zijn “Verhandeling nopens een over-oud handschrift der vier Evangelien uit de abtdij van Egmond” (deel 2, blz. 329 t/m 385) interessant. Als eerste besteed hij hierin uitgebreid aandacht aan het zogenaamde Evangeliarium van Egmond, een handschrift uit de negende eeuw. Deze uiterst belangrijke cultuurhistorische schat berust thans in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag.

Bij deze verhandeling liet Van Wijn zes facsimile’s maken door de Haagse lettergraveur Christian Anthony Lotter (1786-1838). Het zijn afbeeldingen van de schrijfletters, sierkapitalen en miniaturen uit het handschrift waarvan enkele werden afgedrukt in kleur à la poupée. Absoluut toppunt is de prachtige facsimile van pagina 214v uit dit Evangeliarium met de afbeelding van het aanbieden van dit kostbare handschrift aan het klooster van Egmond door Graaf Dirk II van Holland (ca. 932-988) en zijn vrouw Hildegard van Vlaanderen (ca. 936-990).


Deze illustratie is op meerdere gebieden van belang. Boekhistorisch; omdat het de eerste reproductie is van een Nederlandse miniatuur in Nederland. Cultuurhistorisch; omdat het de oudst bekende afbeelding is van twee mensen die in Holland hebben geleefd maar ook omdat het de vroegst bekende weergave is van windhanen op Hollandse kerktorens. De facsimile is niet alleen zorgvuldig met de hand gekleurd maar bovendien zijn enkele details met bladgoud afgewerkt. Woest aantrekkelijk vind ik dat!