Posts tonen met het label NGB. Alle posts tonen
Posts tonen met het label NGB. Alle posts tonen

vrijdag 19 februari 2021

Herinnering aan 't vooronder

In 2014 maakte ik voor het eerst kennis met 't vooronder. Op uitnodiging van boekenvriend Wim Heijting mocht ik aanschuiven als lid van de redactie van het Nederlands Genootschap van Bibliofielen (NGB). Onze vaste vergaderplek was 't vooronder, zoals wij het souterrain van het huis aan de Amsterdamse Prinsengracht 901 noemden.
Gastvrouw was Isa de la Fontaine Verwey-le Grand, die samen met poes Lotje tot het redactiegezelschap behoorde.

Vanaf de straat was 't vooronder al te zien. Naast de hardstenen trap die naar de bel-etage voerde zat een flink raam dat binnen uitzicht bood op talrijke passerende benen, fiets- en autowielen. Isa deed altijd zelf open en begroette dan haar 'koetsier', de bijnaam die ik kreeg omdat ik haar regelmatig met de auto naar diverse bijeenkomsten bracht en weer terug naar huis. Tal van nieuwjaarskaartjes en envelopjes herinneren mij daar nog aan. Zelf noemde ik mij gekscherend haar chaperon.

Door de voordeur kwam je in een smalle gang met kapstok en marmeren vloertegels. Een paar meter verder rechts was een deuropening. Daar voerde een smalle wenteltrap ('pas op voor je hoofd!') naar het onderhuis. Beneden bevonden zich - aan de achterkant van het huis - de keuken (met het toilet) en aan de voorkant... 't vooronder.

Het was geen grote kamer, maar er was voldoende plek voor een grote ovale tafel en stoelen met kussentjes. Mijn vaste plek was altijd op de stoel met mijn rug naar het raam. Thee met lange vingers en witte wijn met kaasstengels behoorden tot de vaste tafelaccessoires. Er werd uiteraard vergaderd maar vooral ook veel gekletst over de wereld van het boek en onze diverse belevenissen daarin. Die waren nogal verschillend want de redactie was en is - net als het genootschap zelf - altijd een bonte mengeling geweest van boekwetenschappers, bibliothecarissen, drukkers, boekenliefhebbers en verzamelaars.

Overal in het huis aan de Prinsengracht stonden of lagen stapeltjes boeken. In 't vooronder stonden ze op lange planken langs de wanden, rij na rij. Veel Franstalig, veel negentiende eeuws, en ook veel boekwetenschap. Ook stond er een kastje met een aantal oude drukken in bijzondere banden (die inmiddels allemaal zijn geschonken aan de Bijzondere Collecties van de UvA, thans Allard Pierson). Het wachten op andere redactieleden duurde nooit lang. Ik vond er altijd wel iets om in te bladeren en veel van wat er aan genootschapsuitgaven en boekhistorie stond was mij wel bekend. Het merendeel van de boeken stond er al decennialang en behoorde tot de persoonlijke bibliotheek van Herman de la Fontaine Verwey (1903-1989), de oervader van de Nederlandse boekwetenschap. Zijn boeken waren herkenbaar aan het ronde ex-libris ontworpen door Sjoerd Hendrik de Roos (1877-1962) met centraal daarop een riviergod, zijn naam en de spreuk: "Il en prent, qui veut de la fontaine".

In de boekenrijtjes stonden ook enkele bijzondere exemplaren en één daarvan herinner ik me nog heel goed en sprak sterk tot mijn verbeelding. Het ging om: "Studia Bibliographica in honorem Herman de la Fontaine Verwey" ('Amstelodami, Kalendis novembris, 1966'). Een 'Festschrift' onder redactie van S. van der Woude. Het was het exemplaar voor Herman de la Fontaine Verwey zelf, luxe gebonden door de uitgever, M. Hertzberger (1897-1982), in rood leer met gemarmerde schutbladen en vergulde kopsnede. De publicatie (478 bladzijden) bevat 28 bijdragen, inclusief de introductie door de hoofdconservator van de Belgische Koninklijke Bibliotheek, Herman Liebaers (1919-2010). Alles is in het Frans, Duits of Engels, ook de 13 bijdragen uit Nederland! Het 'Festschrift' was een geschenk ter gelegenheid van het zilveren jubileum van Herman de la Fontaine Verwey als bibliothecaris (directeur) van de Universiteitsbibliotheek Amsterdam. Het boek zou overigens pas in het voorjaar van 1968 verschijnen. 

Een 'Festschrift' is een uitgave die originele bijdragen bevat van naaste vrienden, collega's soms ook voormalige promovendi van de desbetreffende honoré, vaak een academicus. Het verschijnt meestal ter gelegenheid van diens pensioen, een belangrijke verjaardag of een ander opmerkelijk jubileum. Herman de la Fontaine Verwey was in de boekenwereld niet de enige die een dergelijk eerbetoon in de vorm van een 'Festschrift' zou ontvangen.

Dat overkwam bijvoorbeeld ook de antiquaren Nico Israel (in 1989), Anton Gerits (in 1990) en Bob de Graaf Bierbrauwer (in 1992). Een recent voorbeeld is de uitgave die verscheen ter gelegenheid van het afscheid van Paul Hoftijzer (sinds 2013 de redactievoorzitter van het NGB), als hoogleraar boekgeschiedenis aan de Universiteit van Leiden: "Om het boek, Cultuurhistorische bespiegelingen over boeken en mensen" (Hilversum, 2020). 

Ook in mijn bibliotheek staan diverse voorbeelden, zoals: "Boeken verzamelen" (Leiden, 1983), aangeboden aan mr. J.R. de Groot bij zijn afscheid als bibliothecaris van de Rijksuniversiteit Leiden en natuurlijk (één van de meest bekende in dit genre); "De Arte et Libris. Festschrift Erasmus 1934-1984" (Amsterdam, 1984), aangeboden aan de antiquaar en boekhandelaar Abraham Horodisch (1898-1987). 

Met de verhuizing van Isa en Lotje - enige jaren geleden - kwam ook een eind aan de jarenlange vergaderingen in 't vooronder. Sweet memories bleven. In oktober 2019 twitterde boekenvriend Koen de Jager - die een lezenswaardig blog bestiert onder de titel "Quis leget haec?" - dat hij via antiquariaat Klondyke in Almere eigenaar was geworden van het NGB-jubileumboek "De Complete Verzameling. Notities over het einde van boekencollecties" (Amsterdam, 2016). Niet zomaar een exemplaar, maar nummer 1 dat bij mijn weten aan de auteur, Paul van Capelleveen, was geschonken. 

Het bleek echter te gaan om het Romeins genummerde exemplaar I dat was aangeboden aan (onze hoofdsponsor) Isa de la Fontaine Verwey! Toen pas drong het tot mij door dat het opdoeken van 't vooronder, c.q. de verhuizing van onze gastvrouw naar een kleinere behuizing, natuurlijk ook gepaard was gegaan met de schifting en opruiming van de daar aanwezige omvangrijke boekenberg. Ik besteedde er verder geen aandacht aan maar onlangs schoot mij dit weer te binnen toen ik om de een of andere reden de website van antiquariaat Klondyke bezocht.
Ik snuffelde digitaal wat door hun aanbod en trof er verschillende boeken aan met de opmerking dat er een ex-libris in zat van Herman de la Fontaine Verwey. Toen ik vervolgens op zijn naam selecteerde en de prijs van hoog naar laag sorteerde stond bovenaan als klap op de vuurpijl diens speciaal gebonden huldeblijk dat ik ooit in 't vooronder had bepoteld en bewonderd.

U begrijpt wel dat dit boek inmiddels in mijn bibliotheek staat als een herinnering aan 't vooronder en een groot boekhistoricus die ik persoonlijk nooit heb gekend, maar wiens nabijheid ik toch in zekere mate heb gevoeld, dankzij mijn omgang met zijn allercharmantste weduwe Isa, 'de vrouw met het kleine naampje en het grote hart'... (*) 

---------XXXXX---------

(*) Vrij naar Willem Walraven (1887-1943): “Itih, met het kleine naampje en het grote hart, werd geboren in de desa Tjigoegoer, dicht bij Tjimahi in de Preanger.” Het is de openingszin van zijn verhaal “De clan” dat met nog een ander verhaal van Walraven (“Op de grens”) door Rob Nieuwenhuys werd opgenomen in diens Indisch-Nederlandse bloemlezing “Bij het scheiden van de markt” uit 1960.

maandag 12 december 2016

De complete verzameling


Haarlem is de stad waar volgens sommige koppige en halsstarrige bibliofielen de boekdrukkunst werd uitgevonden door Laurens Janszoon Coster en al twee maal heb ik op dit blog over hem geschreven.
Het is ook de stad waar het Nederlands Genootschap van Bibliofielen (NGB) afgelopen zaterdag, 10 december, haar vijfentwintigjarig jubileum vierde.
Puur toeval natuurlijk maar Haarlem is wel een stad die zijn sporen op het gebied van de boekdrukkunst heeft verdiend!
Het was een jubileumviering in stijl met, net als vijf jaar geleden in Den Haag, een bijeenkomst waar een boekje werd gepresenteerd, een museumbezoek met veel aandacht voor boeken en ‘last but not least’ een afsluitende borrel met diner.

Een kleine honderd bibliofielen verzamelden zich ’s middags vanaf 13.00 uur in het Teylers Museum. Daaronder bevond zich een aantal introducees, waaronder 'De Boekensneuper', die ik persoonlijk had uitgenodigd. Wij werden eerst verwelkomd door Herman Voogd (hoofd collectiebeheer wetenschap Teylers Museum) waarna onze voorzitter, Eddy Schuyer, van wal stak met een feestrede.

Vervolgens was het de beurt aan ons lid Paul van Capelleveen (conservator Koninklijke Bibliotheek), de auteur van onze jubileumuitgave: “De complete verzameling. Notities over het einde van boekencollecties” (Amsterdam, 2016).
Aan de hand van een aantal voorbeelden vertelden hij de aanwezigen hoe uit zijn notities - over de verhouding tussen openbare en particuliere boekencollecties in Nederland vanaf ongeveer 1800 - blijkt dat die relatie in de loop der eeuwen is verschoven.
Na zijn toespraak werd aan hem door Eddy Schuyer het eerste exemplaar uitgereikt.

Hierna sprak Marijn van Hoorn (oud-conservator van Teylers natuurhistorische bibliotheek) over de collectie van het museum onder de titel ‘Teylers boeken en Teylers Bibliotheek’. Tot slot schetste Johan de Zoete (voormalig conservator van Museum Enschedé), onder de titel ‘Over Drukkerij Joh. Enschedé’, kort de geschiedenis van de drukkerij en lettergieterij, die bijna 300 jaar op het Klokhuisplein was gevestigd in het pand waarin zich nu restaurant Stempels bevindt.

Na een korte pauze werd het tijd om met onze neus in de boeken te duiken!
Speciaal voor ons waren een aantal bibliofiele en zeldzame topstukken die zelden of nooit te zien zijn uit de kluis gehaald. Wat dacht u van ‘Birds of America’ van Audubon, de eerste druk van Linnaeus zijn ‘Systema Naturae’, de atlas van James Cook en Hamiltons vulkanenboek? Verder zeer fraai afgezette exemplaren van de ‘Hortus Eystettensis’ van Besler, ‘Poissons, ecrevisses et crabes' van Louis Renard en ook de ‘Atlas Maior’ van Ottens, de ‘Metamorphosis Insectorum Surinamensium’ van Maria Sybilla Merian en rariora als het album met tekeningen van Javaanse planten van Nicolaas Witsen.

Tussen neus en lippen door wierp Perkamentus ook nog een blik op de her en der opgestelde bijzondere objecten waaronder natuurlijk het kastje van Boudewijn Büch (1948-2002) met het befaamde ‘Dodobotje’ (lees schildpadbotje!).
Wie daarna nog tijd en lust had kon ook nog de grote overzichtstentoonstelling van het werk van de schilder Jan Weissenbruch (1822-1880) bekijken.


Tussen 17.30 uur en 21.00 uur was er een gezellige borrel met aansluitend feestdiner in restaurant Stempels waar iedereen zijn bestelde jubileumboekje(s) kon afhalen.

De complete verzameling. Notities over het einde van boekencollecties’” van Paul van Capelleveen werd uitgegeven door Uitgeverij De Buitenkant en verscheen in oplage van 500 exemplaren (waarvan 250 genummerd voor het Genootschap). Onze jubileumuitgave werd gebonden in een mooie donkerblauw linnen band en past wat betreft vormgeving en formaat prima bij ons jubileumboek uit 2010. De bandstempel evenals de fraaie schutbladen zijn ontworpen door Hansje van Halem. Het boek bevat talrijke illustraties in kleur en zwart/wit, een literatuurlijst en een register (totaal 176 blz.).
De titels van de hoofdstukken zijn:
1. De incomplete verzameling. 2. De kunstverzamelaar als schenker. 3. Het onvrijwillige einde van een verzameling. 4. Particulier of publiek? 5. Hendrik Riedel, ‘Le défunt à son lit de mort’. 6. De verzamelaar zonder keuze. 7. De verzamelaar als museumstichter.
8. De kunst van het wegdoen van boeken. 9. De noodzaak van het weggooien van boeken. 10. De toekomst van de verzameling. 11. Verzamelaars van het werk van Louis Couperus. 12. De verzamelaar als modernist. 13. Revianen en hun collecties.
14. De waarde van het boek. 15. Een verzameling van Russische literatuur.
16. Het ‘waarom’ van een verzameling. 17. De moderne bibliofiel.


Perkamentus die intensief betrokken was bij het een en ander en het jubileumboekje inmiddels van haver tot gort kent vond een paar passages die ook hem als bibliofiel aanspreken en die hij u niet wil onthouden.
Zo schrijft Paul over hoe hij in de jaren tachtig bijkluste bij de meesterboekbinder David J. Simaleavich:
Wat me destijds aansprak was dat de meest uitzonderlijke boeken konden worden opgesteld in de lelijkste kasten, of dat nu ongeschilderde Ikea-kasten zijn, of special getimmerde houten planken langs meterslange muren. Bij David stonden de bandjes in Billy’s” (blz. 14). Idem bij Perkamentus!

Ook constateerde Paul destijds aan de hand van catalogi dat de verzameling van Ton Leenhouts (Charles-Ricketts en Vale Press verzamelaar) ‘niet compleet’ was.
Wat ik niet besefte was dat ik niet te maken had met een verzamelaar die naar completering streefde, maar naar een liefhebber die puur voor zijn eigen plezier boeken kocht, daarbij steeds nieuwe wegen inslaand, nieuwe kernen in de collectie aanbrengend die soms op een voor mij onnavolgbare manier aan elkaar gerelateerd waren. Dat was juist de hoofdzaak van zijn collectie. De verzameling als een aaneenrijging van interesses, een netwerk, niet een fort; een spoor van associaties, niet een zucht naar vervolmaking. Leenhouts is een verzamelaar die zijn intuïtie en passies nooit heeft laten verdringen door een monomane verzameldrift (met verplichte nummers zoals topstukken). Zijn verzameling spiegelde zijn persoonlijkheid en zijn diepgaande veranderlijke interesses” (blz. 14/15).

Deze manier van verzamelen typeert ook Perkamentus antiquarius.
Ik ben - zoals bekend - een liefhebber van oudheden waaronder vooral boeken, maar zelfs op boekengebied heb ik vele interessegebieden (waartussen soms onnavolgbare relaties zitten). Lees mijn blog en u kent mijn collectie en interesses.


En deze – tot slot - is ook heel waar!
… de manier waarop Umberto Eco zijn privébibliotheek volstouwde met ongelezen boeken, meer boeken dan hij ooit zou kunnen lezen. Daarbij ging het niet om het feit dat ze ongelezen bleven, maar dat ze gelezen zouden kunnen worden. Wie een boek niet kent, weet niet dat hij het kan lezen” (blz. 97).

Dus kopen dat jubileumboekje (€ 35,- euro), lezen kan dan altijd nog!

maandag 24 juni 2013

Beste Ayolt, waarde boekensneuper...


De weledelgeleerde heer dr. A.J. Brongers, te Amersfoort.

Beste Ayolt, waarde boekensneuper,
Omdat ik je helaas niet ben tegengekomen op de laatste bijeenkomst(en) van het Nederlands Genootschap van Bibliofielen schrijf ik maar deze brief.
Herinner jij je nog dat wij elkaar kort spraken in 2011 op de Amsterdamse Antiquarian Bookfair (PTA)?
Ik vertelde toen dat ik na de beurs een bezoek zou brengen aan antiquariaat ‘De Friedesche Molen’ in de Rosmarijnsteeg omdat daar voor mij een exemplaar klaar lag (nr. 59 van de 200) van jouw boekje: “Walvissen & Stadhuizen” (Amsterdam/Amersfoort, 1995). Ik meen dat jij, toen wij afscheid namen, nog iets zei in de trant van ‘Mooi! Ik hoor wel wat je ervan vindt’.

Enigszins verlaat wil ik nu graag aan dit ‘halve‘ verzoek voldoen. Eerst maar iets algemeens over mijn belangstelling voor jouw publicatie. Die kwam voort uit het feit dat ik een paar maanden daarvoor een stukje op dit onvolprezen weblog had geschreven getiteld: “Een A1 locatie in de Gouden Eeuw”. Tijdens het schrijven nam ik mij voor eens na te gaan wat er bekend was van de walviskaak die zo prominent tegen de gevel hing van het oude Amsterdamse stadhuis, dat op 7 juli 1652 afbrandde. Op zoek naar materiaal stuitte ik op jouw “Walvissen & Stadhuizen”, dat ik met veel plezier en belangstelling las, en waarin jij veel meer voorbeelden geeft van – vaak aan openbare gebouwen - ‘geketende’ walvisbotten (meestal kaken).

Ik las dat jij de oudste afbeelding daarvan vond op een stadsgezicht door Joost Cornelisz. Droochsloot (1585/1586-1666) dat de situatie weergeeft van de westzijde van de Hof in Amersfoort in 1631. Er zijn – zo schreef jij - geen concrete teksten bekend uit de zeventiende of achttiende eeuw die ons informeren over de achtergronden hiervan. Denkelijk is dit curieuze gebruik opgekomen aan het einde van de zestiende eeuw, na de ontluikende walvisvaart die resulteerde in de oprichting in 1614 van de Noordse Compagnie.
De botten zouden door Groenlandvaarders mee naar huis zijn genomen. Voor diegenen die niet beschikken over jouw bibliofiele publicatie citeer ik: “Uit de gegevens kan worden opgemaakt dat het gebruik om meegenomen botten van de Groenlandse walvis (voornamelijk kaakonderdelen, veel minder vaak ribben of schouderbladen) aan openbare gebouwen te bevestigen tegen 1600 in zwang kwam. Dit is ook de tijd dat in de Nederlanden de walvisvangst en de nieuwe-staatvorming op gang komt. Men was verwonderd over de resten van deze reusachtige zeemonsters, waarvan de vermeestering veel beleid en wijsheid vergde. Anders zouden deze krachten zich tegen de meesters – de autoriteit – keren. Bestuurders en rechters hadden evenzeer wijsheid nodig. Vandaar dat men deze objecten aan stadhuizen, vaak speciaal aan het gedeelte waar recht gesproken werd, bevestigde. Strandingen van de Groenlandse walvis komen niet voor; het gaat dus steeds om in het hoge Noorden vermeesterde exemplaren. Niet om walvisachtigen die, zonder dat er een mensenhand aan te pas gekomen was, een natuurlijke dood op het strand gestorven waren” (blz. 8).

Dat laatste waag ik te betwijfelen. Je kent vast en zeker wel de tot dusver verschenen vijf delen van J. Buisman: “Duizend jaar weer, wind en water in de lage landen” (Franeker, 1995-). In deel 3, 4 en 5 (bijlage: 'Strandingen van bijzondere zeedieren') staan talloze voorbeelden van stranding van walvisachtigen (waarvan velen ruim voor 1600) zoals op 1 maart 1594, ‘rechts beoosten ’t Sluyse Gat’, van een blauwe vinvis, “in der waerheyd een Monster der Hellen gelijkende” (deel 4, blz. 142). Reken maar dat daar destijds een hoop kijklustigen en souvenirjagers op af kwamen! De walvisrib die wordt bewaard in historisch museum het Palthe-huis in Oldenzaal draagt – zo lees ik in jouw artikel - nota bene een inscriptie uit 1592 die wijst in de richting van een strandvondst.


Er zijn twee meer concrete zaken in deze materie die ik je graag voorleg.

Ten eerste vond ik oudere afbeeldingen van de walviskaak die ooit hing tegen de gevel van het oude Amsterdamse stadhuis.
De oudste (bovenste), uit 1611, is een afbeelding van Claes Jansz. Visscher (1587-1652). De ander, een paar jaar jonger, staat in Lambertus Hortensius van Montfoort (ca. 1500-1574) postume uitgave: “Van den oproer der weder-dooperen” (Enkhuizen, 1614).

In dat boek zitten negen, bijna paginagrote gravures, van o.a. de oproer te Amsterdam die plaatsvond in mei 1535.
De gravure op blz. 21 maar vooral 22 (zie afbeelding links) laat op de achtergrond het oude Amsterdamse stadhuis zien met aan de gevel, boven de vierschaar, de walviskaak.
Belangrijker zijn de inleidende woorden in deze uitgave waaruit blijkt dat de gravures gemaakt zijn naar schilderijen door Barend Dircksz. (ca. 1500-ca. 1557).
Daarmee belanden we dan indirect in het midden van de zestiende eeuw en dus geruime tijd vóór Hollands eerste walvisavonturen.

Ten tweede bestaat er een zestiende eeuws manuscript dat iets vertelt over de herkomst van de ‘Haagse walvisbotten'. In mijn laatste blogstukje getiteld “Boeken kopen in crisistijd” vermeldde ik o.a. de aanwinst van “Het Visboek. De wereld volgens Adriaen Coenen 1514-1587” (Zutphen, 2005). Op blz. 32/33 staat het verhaal over de drie grote potvissen die op 23 november 1577 bij Westerheij aanspoelden op het Noordzeestrand. Adriaan Coenen maakte daar een tekening van (en Jan Wierix (1549-ca. 1618) een fraaie gravure). Coenen was bovendien actief bij de veiling van de beesten betrokken.


Uit zijn commentaar blijkt het volgende: “De rentmeester van het Hof van Holland bedong van de grootste walvis de staart en de onderkaak met de tanden. Deze werden vervolgens naar Den Haag gebracht en opgehangen aan de grote zaal van het Hof van Holland (het huidige Binnenhof) ‘tot eeuwige memorie’”.
Een strandvondst dus en daarmee keer ik terug naar de inscriptie op het Oldenzaalse walvisbot. Die vormt niet alleen een mooie afronding van mijn brief, maar verwoordt m.i. precies 'des Pudels Kern' c.q. de reden waarom walvisbotten werden opgehangen op een prominente plek.

En quae Neptunus profert miracula rerum miremur nostris grandia cete locis 1592

(vrij vertaald: ‘Kijk welke wondere zaken Neptunus voor de dag brengt. Laten wij met verwondering aanschouwen de reusachtige zeemonsters op onze kusten 1592’).

Met bibliofiele groet,

Perkamentus antiquarius

PS. Hopelijk herinner jij je ook nog onze conversatie in Hotel des Indes tijdens het twintigjarig jubileum van ons Genootschap in Den Haag. Jij nodigde mij uit een bezoek te brengen aan jouw fameuze Amersfoortse boekenkelder. Heel graag! Wanneer schikt het?

woensdag 23 maart 2011

Adri heeft gelijk

De portretfoto van de bibliofiele verzamelaar Adri Offenberg (door Rebke Klokke) is één van de foto’s die prominent in beeld is op de flyer en de website van Museum Meermanno, ter promotie van de tentoonstelling en het daarbij verschenen boek: “Uit de schaduw. Twintig jaar Nederlands Genootschap van Bibliofielen“ (Amsterdam, 2011).

Er was iets met die foto. Ik kon het eerst niet goed thuisbrengen maar toen ik afgelopen weekend door het jubileumboek bladerde en Adri's bijdrage las en de foto’s bekeek (blz. 210-217) werd het me meteen duidelijk. Dat voorste kleine boekje in zijn handen, één van zijn keuzes voor de tentoonstelling, zit ook in mijn collectie.
Het gaat om een exemplaar (één van de slechts vijfendertig op Hahnemühle Kanzlei Bütten) van: “AB. Kelale ha-alef bet la lemed la-talmidim ba-lashon ha-italyani = Abbecedario giudeo-italiano. MS Leiden Or 14251”, (Nederlandse titel): “De regels van het alphabet om het de leerlingen te onderwijzen in het Italiaans” (Quid Novum Pers. Amersfoort, 1976).

De afbeelding op de omslag van dit bibliofiele abecedarium is een afdruk van een ongeveer driehonderd jaar oud houtblok; ooit gebruikt door een Amsterdamse Joodse drukker als sierstuk voor een titelpagina.
Het houtblokje bevindt zich bij Bijzondere Collecties in Amsterdam in de Bibliotheca Rosenthaliana waar Adri heeft gewerkt. Ooit toonde hij het bijzondere blokje aan zijn vriend en drukker Albert van der Heide van de Qiud Novum Pers. Albert, die zich als enige in Nederland in Hebreeuwse teksten specialiseerde, was meteen enthousiast en leende het van Adri om er een nieuwe afdruk van te maken voor dit boekje.
Adri, die kennelijk net als ik van ‘bibliofiele fraai verzorgde boekjes gedrukt in een beperkte oplage’ houdt, vindt dit één van de mooiste drukwerkjes van deze pers.

Adri heeft gelijk.

zondag 20 maart 2011

Uit de kast!


In april 2009 had ik al een paar stukjes op mijn weblog geschreven toen ik me plots realiseerde dat de door mij gekozen blognaam ‘Perkamentus’, ook de Nederlandse naam is van de tovenaar in de Harry Potter boeken en films.
U begrijpt, ik ben niet echt een fan van de boeken van J. Rowling, maar het portretje van de oude wijze ‘Dumbledore’ (toen nog gespeeld door acteur Richard Harris) sprak mij wel aan en werd zodoende een tijd lang ‘mijn gezicht’ op dit blog (NB. verwijderd 4-9-2012).

Ik houd het niet voor onmogelijk dat een aantal lezers onder u werkelijk heeft gedacht denkt dat ik op hem lijk.
Ik moet hen helaas teleurstellen. Maar het wordt nog erger... want in het dagelijks leven is ‘Perkamentus’ niet mijn echte naam. Ik ben geen schoolhoofd noch werkzaam in het onderwijs, Gelukkig ben ik ook nog geen 115 jaar oud (maar 49), heb ik geen lang grijs haar, woon ik niet in een kasteel en nee…toveren kan ik helaas ook niet.
Ik ben wél een gepassioneerd liefhebber van cultureel erfgoed en een bibliofiel.
Wie van mij het naadje van de kous wil weten moet nu naar Museum Meermanno in Den Haag voor de tentoonstelling en het daarbij verschenen boek: “Uit de schaduw. Twintig jaar Nederlands Genootschap van Bibliofielen“ (Amsterdam, 2011).


De bijeenkomst gisteren, op een zonovergoten dag in Den Haag, was een belangrijk moment voor het Nederlands Genootschap van Bibliofielen.

Samen met vele genootschapsleden was ik in Pulchri Studio aan het Lange Voorhout in Den Haag. Voorzitter Eddy Schuyer opende om drie uur met een welkomstwoord waarna een korte toespraak volgde door Maartje de Haan, directeur Museum Meermanno. Vervolgens sprak Piet Buijnsters (wie hem niet kent is geen bibliofiel!) de aanwezigen toe en kregen we, zoals verwacht, een aantal smakelijke anekdotes te horen.

Hoogtepunt was natuurlijk de presentatie van ons jubileumboek. Uit handen van Eddy Schuyer ontving Edwin Bloemsaat (zie foto hieronder), die samen met zijn echtgenote hieraan erg veel werk heeft verricht, het eerste exemplaar.


Eerlijk is eerlijk; het is werkelijk een prachtig boek geworden, zowel wat inhoud betreft als fotografie (Rebke Klokke), vormgeving (Hansje van Halem) en uitvoering door Uitgeverij de Buitenkant. De verhalen door bijna zestig leden, waaronder ikzelf, over hun bibliofiel verzamelen vormen boeiende en aangename lectuur die wordt afgewisseld met foto’s van de bibliofielen (in zwart-wit) en ‘highlights’ uit hun collectie (in kleur).
Het boek is eigenlijk een mooie aanvulling op Piet Buijnsters': “Geschiedenis van de Nederlandse Bibliofilie” (Nijmegen, 2010). Vele leden kochten meerdere boeken (om - net als ik - nog exclusiever te laten inbinden of om cadeau te doen) en vermoedelijk zal de oplage van duizend exemplaren snel uitverkocht zijn.

Na de opening in de Pulchri Studio werd de tentoonstelling in Museum Meermanno bezocht waar tevens de gelegenheid bestond om onder het genot van een hapje en een drankje nader kennis te maken en te vertellen over onze bibliofiele verzamelpassie en de laatste nieuwtjes uit de wereld van het boek.
Erg gezellig was tenslotte het jubileumdiner in het gerenommeerde Hotel des Indes waar ik aan tafel zat met o.a. Ayolt Brongers (auteur van het "ABCDarium voor de boekensneuper", waarvan binnenkort een nieuwe geillustreerde uitgave verschijnt), medeblogger Steven de Joode en de (oud) antiquaren Ab van der Steur en Chiel Roos.

U zult begrijpen dat ook daar het gesprek ging over boeken, verzamelen en alles wat daarmee te maken heeft. Vervolgens werd er in een naburig café nog wat nageborreld en lag ‘Perkamentus’ pas rond twee uur ’s nachts – moe maar voldaan - in zijn mandje.

Kortom; 'bibliofielen aller landen' op naar Den Haag voor deze bijzondere tentoonstelling en kopen dat boek. U zult er beslist geen spijt van krijgen.


vrijdag 24 september 2010

Het universum op postzegelformaat

Samen met enkele andere leden van het Nederlands Genootschap van Bibliofielen (NGB) bezocht ik onlangs het Paleis op de Dam. Het deed me terugdenken aan mijn eerste echte kennismaking met het Paleis alweer zo’n dertig jaar geleden. Destijds kreeg ik een rondleiding van M.G. Emeis jr., een leraar geschiedenis aan mijn middelbare school.
Hij was hiervoor bij uitstek geschikt want na afloop verkocht hij de door hemzelf geschreven brochure over het Paleis.
Op mijn verzoek schreef hij op het schutblad: “Gesigneerd ten Paleize door de auteur Gerard Emeis, 1 februari 1980”. Met slechts 23 bladzijden zowel letterlijk als figuurlijk een uittreksel want een jaar later verscheen zijn; “Het Paleis op de Dam. De geschiedenis van het gebouw en zijn gebruikers” (Amsterdam, 1981).

Het Paleis, als stadhuis grotendeels gebouwd door Jacob van Campen (1596-1657) tussen 1648 en 1665, rust op 13.659 heipalen en werd al in de 17de eeuw gezien als het achtste wereldwonder. Het vormde het absolute bouwkundige hoogtepunt in de Hollandse Gouden Eeuw. Meest indrukwekkend onderdeel is de centraal gelegen Burgerzaal. Deze ruimte die een flatgebouw van tien verdiepingen zou kunnen overkoepelen symboliseerde de macht van de Amsterdamse burgerij. De zaal zit vol symboliek en allegorie in marmeren beelden en reliëfs. De vloer is ingelegd met marmeren kaarten van het oostelijk en westelijk halfrond met daar tussenin de noordelijke sterrenhemel. Voor de 17de eeuwse Amsterdamse burgers die hier vrij toegang hadden vormde de Burgerzaal als het ware het universum dat zij doorkruisten zoals Amsterdamse handelaren en zeelieden in werkelijkheid de wereld doorkruisten.

Terwijl ik met mijn bibliofiele soortgenoten dit universum bewandelde en foto’s maakte dacht ik na over een bavelaartje dat ik net had gezien. Het 18de eeuwse kijkkastje toonde de Burgerzaal in perspectief. En toch, hoe kunstig ook, van de werkelijkheid, de ruimtelijke beleving en weidsheid, zowel letterlijk als figuurlijk bleef niet veel over.
Dat geldt ook voor de foto die ik vanuit dezelfde positie maakte. Prima plaatje, maar te klein om indruk te maken, laat staan over te brengen wat je ziet en voelt als je er werkelijk staat.
Datzelfde probleem hadden ze vroeger natuurlijk ook. De kleinste afbeelding van de Burgerzaal die ik in mijn collectie vond staat in het boekje: “Gebouwen, gezichten en oudheden der stad Amsterdam", uitgegeven door Johannes Marshoorn (Haarlem, 1741). Een afbeelding op postzegelformaat, slechts 3,5 cm. breed en 4 cm. hoog. Om toch wat van de grootsheid en ruimtelijke beleving over te brengen heeft de graveur ook een aantal piepkleine figuurtjes in de zaal getekend.


Mijn grootste afbeelding is ruim tien keer groter. Nadat Prins Willem V en zijn gemalin in mei 1768 Amsterdam hadden bezocht verscheen: “’T verheugd Amsterdam ter gelegenheid van het plegtig bezoek hunner doorlugtige en koningklyke hoogheden Willem, prinse van Oranje en Nassau, erfstadhouder der vereenigde Nederlanden, enz. enz. enz. En zyne gemaalinne Fredrica Sophia Wilhelmina Prinsesse van Pruissen, op maandag, den 30 May, en eenige volgende dagen des jaars 1768. Door Jan Wagenaar, Historieschryver der gemelde stad” (Amsterdam,1768). Een geïllustreerde prachtuitgave in folioformaat. Alle illustraties zijn dus al royaal maar er is één grotere uitvouwbare gravure, maar liefst 36 cm. breed en 43 cm. hoog. Het is de afbeelding van het ‘bal soiree’, in de Burgerzaal, op donderdag 2 juni 1768. Het was een geslaagd feest voor een uitmuntend gezelschap, van meer dan 1100 fraai uitgedoste gasten in een betoverend universum, verlicht door 7000 lampen in vijf kleuren.
De grandeur ten top en die past nou eenmaal niet op postzegelformaat!