Posts tonen met het label Poëzie. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Poëzie. Alle posts tonen

vrijdag 20 januari 2023

Bij Scheltema Amsterdam, op de 4de verdieping...

Ik maak er tegenwoordig een gewoonte van om na mijn strooptocht over de vrijdagse Spui boekenmarkt ook boekhandel Scheltema aan het Rokin te bezoeken. Daar kan ik mij warmen aan de boekenberg en tevens mijn blaas op aangename wijze legen i.p.v. ongemakkelijk en gehaast in zo'n kouwe krul op één van de grachten. Vervolgens bezoek ik de kast met nieuw verschenen geschiedenisboeken over Amsterdam e.o. en blader wat door verschillende uitgaven die ik ooit nog wel eens zal kopen, maar voor tweedehands (kringloop)prijzen. 


Afgelopen december bijvoorbeeld trof ik daar een stapel aan met het boek van Ranjith Jayasena: "Graaf- en Modderwerk. Een archeologische stadsgeschiedenis van Amsterdam" (Amsterdam, 2020). De vroegste geschiedenis van de stad laat zich alleen door het bodemarchief kennen en ik heb een (jeugd)zwakte voor archeologie. Ik stond op het punt om er eentje af te rekenen bij de kassa, maar toen ik voor alle zekerheid Boekwinkeltjes raadpleegde zag ik daar een exemplaar - als nieuw en inclusief verzendkosten - voor twaalf euro! Meteen besteld dus... (Uiteindelijk - maar dat wist ik toen nog niet - zou ik er slechts vijf euro voor betalen, omdat de verkoper het boek thuis bezorgde op weg naar een afspraak).

De ware boekenliefhebber bezoekt bij Scheltema natuurlijk ook de bovenste, vierde, verdieping waar de antiquarische en tweedehandsboeken staan. Ik maak daar vaak een praatje met Marc de Jong (die ik ooit als 'jongste bediende' bij De Slegte in de Amsterdamse Kalverstraat leerde kennen). Dan gaat het natuurlijk over het boekenwereldje maar ook over wat er aan nieuws is binnengekomen. Vaak is dat relatief jong maar wel bijzonder drukwerk voor bescheiden prijzen. Voor een bibliofiele omnivoor - zoals ik - is de verleiding soms te groot en onlangs nog zijn er twee items verhuisd naar mijn bibliotheek.


De eerste trof ik daar afgelopen december aan op de toonbank; "Bajesmaf" (Amsterdam, 1974). Boekjes over de bajes, gevangenis, lik of hoe je het ook noemen wilt interesseren mij en ik schreef er al eens eerder over (zoals hier en hier). In september vorig jaar kocht ik nog via Marktplaats: "Uit de cel. Schetsen en beelden uit de gevangenis" (Amsterdam, 1876). Eén van de meer interessante uitgaven van predikant en veelschrijver E. Laurillard, fraai gebonden in groen linnen band met goud op snee. 

Toen ik nieuwsgierig bladerde door "Bajesmaf" zag ik dat deze uitgave is verschenen bij een tentoonstelling met tekeningen van Siet Zuyderland (met als thema de gevangenis) in het Stedelijk Museum Amsterdam. Het bleek al gauw niet zomaar een exemplaar, maar eentje met een handgeschreven gedicht van P.C. Hooftprijswinnaar (1994) H.J. Marsman, pseudoniem J. Bernlef (1937-2012). 

Het gedicht "Leeg Celinterieur" is gesigneerd en komt niet voor in het gedichtenoverzicht "Achter de rug. Gedichten 1960-1990" (Amsterdam, 1997)! Tevens heeft Siet Zuyderland daaronder zijn handtekening gezet, in een tekeningetje van traliewerk. Voor € 60,- werd ik de nieuwe eigenaar. 

"Leeg Celinterieur

De muren wachtend op hallucinaties 
het verankerd prikbord opgeschoven door 
de spiegel op een man zittend op bed 
die van de cementspetters voor zijn schoenen 
naar de matglazen celruitjes net zo lang 
wacht tot hij kijkt. 

J. Bernlef".


Van geheel andere aard is de tweede aanwinst waarop mijn oog vorige week viel.
De "Kunstlullenkalender 1993" (z.p. [Amsterdam], 1992)... Dertig jaar oude gekkigheid van de bovenste plank gedrukt (285 mm, hoog x 175 mm breed) in een bibliofiele oplage van 150 exemplaren in ongebruikte staat met een toelichting gedrukt op geel papier en een blauw buikbandje ("Let op Deze kalender kan voor sommige mensen schokkende beelden bevatten"). Wie heeft er nog eentje? Inmiddels zal het wel gaan om een uniek exemplaar...


Lay-out en opmaak zijn van ene Seth Jansen (die destijds een grafisch bedrijf had in de Derde Schinkelstraat 27 in Amsterdam) en de toelichting erbij vond ik wel komisch.
"'U had van te voren moeten zeggen wat voor kalender het zou zijn', zegt de binder tegen mij over de telefoon. 'Ik heb hier twintig dames rondlopen die ik moeilijk deze kalender in elkaar kan laten zetten. Dat moet ik de mannen laten doen. Maar dit gaat u wel 50 cent per kalender meer kosten, want dit moet s'avonds gebeuren als de vrouwen naar huis zijn. Het zijn nogal schokkende foto's, moet u weten'.
Ik biedt mijn excuses aan en sputter nog tegen dat de foto's toch niet echt schokkend bedoelt zijn. De man neemt genoegen met mijn excuses en hangt op.

Prettige kerstdagen en een voorspoedige jaarwisseling.

Seth Jansen".


Blijkbaar was Seth meer kunstzinnigs van plan want zijn "Kunstlullenkalender 1993" is "deel 1 uit de serie Hoogtijd". Voor een paar tientjes werd nummer 116 van mij. Het leek mij interessant om te horen wat de geschiedenis was achter deze malle kalender, onbekende uitgever en zijn spoorloos verdwenen uitgaven. Ik besloot een poging te wagen om in contact te komen met Seth Jansen en vond na wat Googelen een bruikbaar email-adres.
Ik ontving het hiernavolgende uitvoerig bericht van hem.


"Beste Perkamentus,

Dank voor de digitale toezending van de ‘Kunstlullenkalender’. Zo had ik het ook in mijn gedachten zitten, maar leuk om weer eens te bekijken en aan Mariette te laten zien. Hierbij wat informatie over mijzelf, mijn grafische activiteiten en - zo goed mogelijk - over ‘Hoogtijd’. Als je nog vragen/opmerkingen hebt dan hoor ik wel.
Fijne dag en groet,

Seth Jansen.

Ik ben geboren op 14 oktober 1964 in Hoorn en heb de Grafische MTS in Amsterdam voltooid in 1987. Daarna ben ik gaan werken als assistent grafisch vormgever bij NBBS reisorganisatie bij grafisch ontwerpers Jaap Jongert en Bas Oudt. We zaten toen in bij drukkerij Debussy Ellermans & Harms, Warmoesstraat Amsterdam. Ik heb daar anderhalf jaar gewerkt. In januari 1989 kocht ik mijn eerste Apple Macintosh SE, en begon ik voor mijzelf. Het waren de beginjaren van de overname van de Apple ontwerpcomputer in de grafische industrie. Veel losse vakgebieden (opmaak, typografie, fotografie, illustratie etc.) kwamen op den duur samen op de Apple. Dit leidde tot een revolutie in de grafische industrie, maar ook tot ontslagen en sluiten van allerlei soorten grafische bedrijven.

Ik ben zelfstandig (assistent)grafisch vormgever geweest van 1989 t/m 1999. Ik heb op diverse plekken gewerkt. Geldersekade/Kloveniersburgwal/Nieuwe Spiegelstraat (1989-1992), Derde Schinkelstraat (studio met andere zelfstandigen, 1992-1995) en Westlandgracht (thuis, 1995-1999).
Mijn opdrachtgevers waren o.a. particulieren, andere vormgevers (o.a. Lex Reitsma Stedelijk Museum, Nederlandse Opera), allerlei soorten kleine/grote bedrijven (drukkerijen en uitgeverijen (o.a. Meulenhoff, Spaarnestad, Weekbladpers)).

De Apple revolutie van de grafische industrie leverde veel werk op en omdat er nog niet veel mensen op een Apple werkten werd ik vaak binnen gehaald als whizzkid. Wat ik niet was, maar ‘in het land der blinden is 1-oog Koning’. In 1992 was ik bijzonder moe van al dat digitale werk voor anderen en de regelmatig 7-daagse werkweken.
Ik ben op de Grafische MTS nog opgeleid met loden letters, Heidelpers etc. en miste het ambacht van zelf maken. Zonder opdrachtgevers, deadlines, stress en geleuter van anderen. Met veel plezier een mooi grafisch uitgave maken. Zo is 'Hoogtijd' ontstaan. De onderwerpen waren zaken die mij bezighielden. Ik heb alles zelf betaald, maar weet niet meer wat de kosten waren.

'Hoogtijd' was niet echt voor de verkoop. Ik stuurde het naar mijn klanten, vrienden en bekenden. En nieuwe klanten als eigen presentatie i.v.m. ‘kijk dat kan ik nog meer’. Dat werd niet altijd op prijs gesteld. Diverse kalenders werden teruggestuurd. Of het onderwerp (bv. bij Mieke) werd niet begrepen of leidde tot schrikreacties (‘moet je geen hulp zoeken?’).

Ik heb de 'Kunstlullenkalender' en 'Mieke' (1 of 2 stuks) in consignatie aangeboden in een aantal boekhandels. Bv. in de Staalstraat, Amsterdam zit/zat een kunstboekhandel en Athenaeum, Spui, Amsterdam. Deze verkochten allerlei zelfgemaakte kleine oplage boekjes, leaflets etc. Ik ben wel eens teruggegaan naar deze winkels om te kijken of mijn uitgave er nog stond. En soms was dat ook zo. Maar ik heb nooit afgerekend met de winkel als de uitgave er niet meer stond. Het was gewoon leuk om daar een eigen uitgave op de plank te hebben staan. Er zijn vier delen 'Hoogtijd' gemaakt.


1. Kunstlullenkalender 1993 (1992).  

Oplage 150 exemplaren. Geen exemplaar in mijn bezit. Omslag 2 kleuren, binnenwerk zwart/wit. 
Ik heb lange tijd op verschillende adressen in de binnenstad van Amsterdam gewerkt en na het werk liep/fietste/ging ik stappen in het Wallengebied. Etalages zijn altijd leuk om te kijken. En de etalages van seksshops staan altijd vol en zijn heel kleurig. Ik heb destijds diverse seksshops bezocht om kunstlullen te bekijken/kopen. In de Warmoesstraat was destijds
(en is nog steeds) ook de Condomerie. Leuke kleurige winkel. Ik had bij elke maand een evenement bedacht dat bij de maand paste (maand oktober, Dierendag) en daar een kunstlul/voorwerp bij gezocht. 
Ik sta zelf niet in de kalender (februari/een vriend, september/een broer). Ik heb alles zelf gefotografeerd in zwart/wit, vanwege de te hoge kosten van vierkleurendruk.  
Het drukken/ afwerken leidde wel tot vragen bij de drukker. Het was geen doorsnee drukwerkje. De afwerker wilde het uiteindelijk wel afwerken, maar alleen als de vrouwelijke medewerkers er niet waren, na werktijd en ik moest ook extra betalen. Vandaar het later bijgevoegde briefje en verpakking met ‘let op’ sticker.  

2 Mieke (1994).  

Oplage onbekend. Geen exemplaar in mijn bezit. Boekwerkje, vierkant, 28 cm, Omslag 2 kleuren, binnenwerk zwart/wit. Omslag was rechts dicht. Om de inhoud te zien moest het omslag rechts opengeknipt worden. Vier zwart/wit foto’s, gemaakt door Jerzy Frigge, gedrukt op spinnenwebmotief transparant papier (wat in de fotoalbum zit tussen de pagina’s). 
Tussenblad mooi papier met tekstje.
Vernoemd naar Mieke Telkamp – Waarheen, waarvoor. Songtekst. Destijds een veel gevraagd lied op begrafenissen. Inspiratie Gavin Friday and Maurice Seezer - Each man kills the thing he loves. Songtekst. When you’re sad and when you’re lonely and you haven’t got a friend. Just remember that death is not the end. And all that you’ve held sacred, falls down and does not mend. Just remember that death is not the end. Not the end... not the end.
Onderwerp over depressie/zelfmoord/reïncarnatie. Foto 1. De middelen. 2. Uitvoering 3. Opbaring 4. De terugkomst. Ik was zelf het gefotografeerde onderwerp. Alweer jaren geleden kwam ik er bij toeval achter dat Mieke is opgenomen in de bibliotheek van het Rijksmuseum.

3. Kill da Fuck (1995).

Oplage 25 exemplaren. Geen exemplaar in mijn bezit. Affiche A1. Vierkleuren zeefdruk. 
Een vriend had apparatuur om te zeefdrukken. En daar heb ik staan zeefdrukken. Graffiti-achtig ontwerp met schietschijfpersoon (wat je op een schietschijf van de politie wel ziet in Amerikaanse films). Observatie over agressie in het verkeer. Ik reed veel op de fiets door het verkeer in Amsterdam en zag regelmatig veel agressie. De tekst op het affiche roept de agressieve verkeersdeelnemer op om vooral te relaxen en thuis voor het affiche te gaan staan en dan denkbeeldige te schieten op het doelwit. En dan roepend: ‘Kill-da-fuck’! 

4. Knijntje (1996). 

Oplage onbekend. Geen exemplaar in mijn bezit. 10 x 10 cm boekje. Vierkleurendruk op eigen betaalbare kleurenprinter/plotter. 
Handgebonden. Dat was net een nieuwe uitvinding van de industrie en zeer geschikt om kleine oplages te printen. 
Dick Bruna - Nijntje illustraties/kinderboekjes als inspiratiebron. Ik zag steeds meer familie/vrienden kinderen krijgen, maar dat leidde soms tot te weinig opvoeding en irritante kinderen. Klein boekje (4 pagina’s), elke pagina een digitaal gemaakte illustratie, over het kind dat de omgeving terroriseert.


Eind 1999 ben ik gestopt met mijn werk als zelfstandig grafische ontwerper. Het werd me allemaal te digitaal/technisch met veel programmeerwerk (internet) en te veel concurrentie met steeds lager wordende uurprijzen. Ik ben biologisch dynamisch landbouw gaan leren (tweejarige opleiding), heb gewerkt op de zaterdag Noordermarkt, Amsterdam (groenten/fruitboer) en bij allerlei gangbare/biologische boeren. 
Tussen 2005 t/m 2017 was ik zelfstandige tuinder/kok/organisator van tuinfeesten/trouwerijen van vruchtentuin den Heyligen Berg van Landgoed de Heijligenberg, Leusden.
Sinds 2018- heden ‘Lichtfladderaars’ samen met mijn vrouw Mariette. Grafisch vormgever, administrateur, manusje-van-alles. En vanaf eind 2019 ons nieuwe huis voor 95% zelf volledig gestript en duurzaam verbouwd (isolatie, gasloos, warmtepomp, zonnepanelen, waterrecycling)".

U begrijpt wel, waarde lezer, dat de overige deeltjes van de reeks 'Hoogtijd' inmiddels op mijn zoeklijstje staan. Ik heb weinig hoop, maar prijs mij gelukkig dat ik in ieder geval met mijn blog het verhaal achter deze bijzondere aanwinst - evenals de geschiedenis van de uitgever/vormgever en zijn reeks 'Hoogtijd' - aan de vergetelheid heb ontrukt.
Dat heeft die gelauwerde Bernlef niet nodig...

vrijdag 18 februari 2022

Knorhanen en kalfskop, de volkspoëzie van Jan de Regt


"Al waar de klok des Mans niet anders slaat dan wyn,
En 's Vroutjes uurwerk staat op geld in Thee verspillen,
Daar wordt de broek te klein, tot dekzel voor de billen,
En' keursje veel te kort, om eerelyk te zyn".

Toen ik op een regenachtige vrijdag - en voor het eerst dit jaar - in Amsterdam de kraam van antiquariaat Klikspaan besnuffelde kwam ik twee oude drukken in perkament tegen die mij voor een vriendenprijsje werden aangeboden. Ik heb er niet lang over hoeven nadenken. Wat kocht Perkamentus? 
Ten eerste de bekende uitgave van Johan van Heemsker(c)k (1597-1656): "Batavische Arcadia" (Amsterdam, 1662/1663). Van deze oermoeder der Nederlandse arcadia's - zoals de Zaanlandse (1658), Dordrechtse (1662), Walcherse (1715) en Amstellandse Arcadia (1737) - verschenen tot ver in de 19de eeuw meer dan tien edities. Anders dan de latere uitgaven zijn de 17de eeuwse edities van de "Batavische Arcadia" niet geïllustreerd en in kleine formaten uitgegeven (12º en klein 8º). Ook worden ze antiquarisch minder vaak aangeboden. Mijn aanwinst, de eerste editie die in klein octavo (8º) verscheen, werd fraai gebonden in 'overlapping vellum' en bevat tekstgedeelten gedrukt met lettertjes van slechts twee millimeter hoog!


De tweede - eveneens in perkament gebonden - is: "Jan de Regts Mengel-dichten, Gezangen en Kluchtspel De Nacht-Wachts" (Amsterdam, 1723). Deze uitgave verscheen voor het eerst in 1709 en moet vrij populair zijn geweest. Zozeer zelfs dat uitgever Johannes Oosterwijk op 15 juli 1711 in de "'s Gravenhaegse courant" waarschuwde voor roofdrukken: "dewyl eenige baetzoekende menschen dezelve stuks wyze en vol fouten op slegt papier hebben nagedrukt, en langs de straet doen venten gansch tegen des Autheurs wil en oogmerk". Het boekje werd in 1718 herdrukt en nogmaals in 1723 ("alsoo de voorige Exemplaaren seer wel syn verkocht geweest"), maar nu bij de boekverkoper Marten Schagen. 
Tien jaar later in 1733 verscheen volgens de Short Title Catalogue Netherlands (STCN) de derde druk, evenals in 1779 (waarmee het jaar daarop in diverse kranten werd geadverteerd als 'de vierde' druk). Alle edities bevatten drie (titel)gravures van Jacobus Schijnvoet (1685-1733).
Zo overbekend als de eerste dichter (en zijn uitgave) voor mij is, zo totaal onbekend was voor mij de tweede.


Die onbekendheid maakte mij nieuwsgierig en toen ik wat bladerde en las werd ik aangenaam getroffen door de volkse, bij tijd en wijle platte poëzie van Jan de Regt (1665-1715), nog los van zijn onverwachte onderwerpskeuze en de raakvlakken die ik vond met mijn interessegebied; de geschiedenis van Amsterdam/Amstelland.


Portretten van Jan de Regt zijn mij niet bekend. Het enige portret dat er van hem was maakte ooit deel uit van het Panpoëticon Batavûm maar is helaas verdwenen. Biografische bronnen zijn schaars en vermelden slechts enkele bijzonderheden. Jan de Regt werd geboren in Amsterdam en groeide op in de Jordaan. Hij behoorde nimmer tot de dichtende elite en schreef (volgens zijn voorrede in de 'Mengel-dichten') ook niet om den brode: "daar tot mijnent de schoorsteen niet van en rookt ". 
Documenten uit het Stadsarchief Amsterdam laten zien dat hij poorter werd in 1694 en 'koopman' was (al weten we niet waarin) en dat hij - slechts vijftig jaar oud - ongehuwd (als 'Jongman') overleed in de Sint Jansstraat, een nauwe zijstraat van de Warmoesstraat, hartje Amsterdam.


Jan de Regt schreef voor zijn plezier en zijn werk stroomt niet over van (zoals destijds gebruikelijk) versluierde allegorieën, onbegrijpelijke symboliek, Griekse muzen of Romeinse goden noch van religieus of pastoraal geneuzel. Integendeel, zijn poëzie leest vlot en zijn woordgebruik is volks, waardoor zijn werk cultuurhistorisch en taalkundig interessant is.
Zijn onderwerpskeuze is verrassend, zoals bijvoorbeeld zijn (dicht)zangen op het eten van knorhanen.... 

"Lief hebbers van de vissen,
Je komt je smaak te missen,
Wanneer je tast na baars,
Na tong en molenaars;
De schelvis is goed te eeten,
Maar lang by ons vergeten;
Want d'edle Knorhaan is;
By ons, de beste vis." (etc.).


Of een kalfskop! 

"Maakje klaar, maakje klaar;
De Kallefs kop is gaar,
Ei hoor hem eens kooken;
Mijn maaghje danst, op dat geluid;
De kop die wil de ketel uit.
Ik heb hem al gerooken." (etc.).


De populariteit van de volkspoëet Jan de Regt, die kennelijk wel van lekker eten hield, overleefde de 18de eeuw niet. Zijn naam en enkele van zijn gedichten worden in de 19de eeuw nog sporadisch genoemd maar in de moderne literatuurgeschiedenissen die sindsdien verschenen is geen spoor van hem terug te vinden, ook niet in de meest actuele "Geschiedenis van de Nederlandse literatuur", die tussen 2006 en 2017 in tien delen bij Bert Bakker verscheen. Slechts één bibliofiel, schrijver en dichter schonk in onze tijd nog aandacht aan zijn dichtkunst en wel Gerrit Komrij (1944-2012) in"De Nederlandse poëzie in 1000 en enige gedichten" (Amsterdam, 1986-1994, 17de en 18de eeuw, deel 2, blz. 920 t/m 931).


Mijn aanwinst bevat het complete oeuvre van Jan de Regt. Dat bestaat uit verjaars-, bruiloft- en lijkdichten (die zijn omgang met de doopsgezinde gemeenschap verraden), maar ook uit bijzondere (ge)dichten - zoals zijn "Lof van Amsteldam" - en (dicht)gezangen zoals zijn "Vechtzang" of "Victory-zang over de Nederlaag der Franssen, by Oudenaarde, den 11 July 1708". Voor liefhebbers van vroege Sinterklaasvermeldingen is zijn "Sinterklaaszang aan Fillis" (blz. 73) van belang, waarmee hij bijdroeg aan de legendarische Spaanse wortels van deze goedheiligman afkomstig uit het Turkse Myra. Tevens opgenomen is zijn kluchtspel "De Nachtwachts" (met een rol voor Kaatje, een 'lichtekooi') en het gedicht "Slechten tyd", die beide ook apart op de markt zouden verschijnen. Of zijn klucht ooit is opgevoerd durf ik niet te zeggen, maar het is taalhistorisch interessant om te lezen. Ik kwam er bijvoorbeeld diverse malen het woord "nikker" (duivel/neger) in tegen, zoals in: "De nikker haal me...".
En voor diegene die nog wel eens nostalgisch willen wegdromen en denken aan 'die goede oude tijd' kan ik het lezen van De Regts "Slechten tyd" aanraden!

"In 't end, 't is ydelheid van beter tyd te droomen;
Hy is 'er nooit geweest en zal 'er ook niet komen.
Terwyl 't my wel gaat is 't, voor my, een Goeden tyd;
Een Slechten voor myn vriend, om dat hy schade lyd:
Dus, is 't een Goeden tyd en Slechten, alle dagen,
En 't gants onredelyk om zonder end te klaagen.
Geluk en ongeluk regeeren 't heele jaar;
Nu vaart den eenen wel, dan wederom den aêr;
Zo was 't voor dezen en dus zal het ook wel blyven.
't Verhaal der goudene eeuw is goed, voor oude wyven
En kinderen, of, als men 's winters by den haart
Zyn huisgenooten by den ander heeft vergaêrd,
Niet-onverhoeds op zyde, en in den slaap te raaken.
Altoos, het praatje van den Slechten tijd, myn vriend,
Heeft glad by my gedaan en schoontjes uitgediend.".


Mijn aanwinst bevat voorts een mij onbekende lofzang "Op de Hofstede genaamd het Torentje, gelegen op de Amsterveense weg" (blz. 68). In de 17de eeuw was dit: "De Plaats Roijaal", een herberg nabij de Overtoom die later als katoendrukkerij in gebruik was onder de naam "Buitendruk". In 1704 werd de drukkerij uitgebreid met woningen, een tuin en speelhuis. Volgens J.W. Groesbeek's: "Amstelveen, acht eeuwen geschiedenis" (Amsterdam, 1966, blz. 78) zou de naam pas rond 1730 veranderen in "het Torentje", maar kennelijk was die in de volksmond al veel langer in gebruik. De “Spiegel van Amsterdams zomervreugd, op de dorpen Amstelveen, Slooten, en den Overtoom” (Amsterdam, z.j. ca. 1727-1730) bevat twee afbeeldingen van deze katoendrukkerij met - boven de ingang - het karakteristieke torentje. 

"O Torentje vol weelden,
O lusthof vol geneugt;
Dat steeds myn zinne streelden,
Met gadelooze vreugd;
Bespiegel ik uw paden,
Uw veld en bloem tapyt,
En al uw boomcieraaden;
Wat maakt gy my verblyd!" (etc.).


Ook Jan de Regt had zijn idolen. Hij was een bewonderaar van de bekende knipkunstenares Johanna Koerten (1650-1715) voor wie hij twee lofdichten schreef: "Op de papiere Snykonst van Juffrou Johanna Koerten, Huisvrouw van den Heere Adriaan Blok" en: "Op haare Afbeeldinge" (blz. 49). Maar nog meer bewonderde hij Ludolph Smids (1649-1720), auteur van “Schatkamer der Nederlandsse oudheden of woordenboek, behelsende Nederlands Steden en Dorpen, Kasteelen, Sloten en Heeren Huysen, Oude Volkeren, Rievieren, Vermaarde Luyden in Staat en Oorlogh, Oudheden, Gewoontes en Lands wysen” (Amsterdam, 1711). De Regt moet - net als ik - een groot liefhebber zijn geweest van onze geschiedenis en haar historisch erfgoed, want zijn uitgave werd niet alleen tweemaal aan Smids opgedragen (door hemzelf en later "ten tweden keer" door zijn uitgever Johannes Oosterwijk) maar bevat bovendien twee gedichten aan Smids; één op zijn 'Nederlandse oudheden' en één op het onderstaande dandy-portret van Smids (door P. Schenk) waarmee De Regt - als dank - werd vereerd (blz. 50/51).


"Ik heb, geleerde man, uw beeldtenis ontfangen,
En ben voor dat geschenk, u dankbaar op het meest.
Myn oog blyft onverzaad aan 't braave konststuk hangen,
Gelyk myn ziel aan 't schoon van uw verheve geest.

't is wel getroffen; maar had ik het mogen cieren,
uw hand droeg Febus luit, uw hoofd zyn lauwerieren."

Het is dankzij zijn ‘Mengel-dichten’ dat we Jan de Regt beter leren kennen. Waarin schuilt precies het belang en de aantrekkingskracht van dergelijke, weinig verheven, volkspoëzie? Het belang is dat we daaruit - anders dan bij het verheven werk van de dichtende elite van zijn tijd – vaak veel meer leren over de taal, cultuur en zeden van het gewone volk. Door volksdichters als Jan de Regt krijgen die "kleyne luyden" een stem. Dat is wat mij zo aanspreekt in zijn oeuvre en daarin schuilt zijn aantrekkingskracht. Ook even bladeren en lezen in de interessante en verfrissende volkspoëzie van Jan de Regt? Klik hier.

woensdag 10 november 2021

Een boek(band) 'met proefdruk platen'


Wie mijn aanwinstenlijstje in de gaten houdt weet dat ik op vrijdag 2 juli een succesvolle tocht maakte naar een jubilerende boekenmarkt op het Amsterdamse Spui (30 jaar alweer!). Ook op het vorige jubileum, vijf jaar geleden, was ik aanwezig (zie hieren ook toen verliep de dag zeer succesvol! 
Destijds kocht ik wat bij Max van Til maar nu was het bij Arnoud Bosch (van antiquariaat 'De Salamander', uit Almere), waar mijn oog viel op een groot boek. 

Het bleek te gaan om een uitgave met werk van de destijds zeer populaire en beroemde schrijfster Lucretia Wilhelmina van Merken (1721-1789) en bovendien eentje op 'groot papier', d.w.z. dat het boekblok niet werd bijgesneden. De uitgave werd gebonden in een halfleren band met kievitsmarmeren platten. Een veel voorkomende band in die tijd, maar wat mij direct daaraan opviel was een zeer ongewone opmerking op de staart: "met Proefdruk Platen"


Toen ik vervolgens de drie buitentekstplaten (beschermd door een los vloeiblad) bekeek, zag ik echter nergens 'proefdruk' staan. Wel zijn ze gesigneerd: "J. Buys, inv. et delin. C. Brouwer sculps. W. Vermandel en J.W. Smit exud.". De afbeeldingen zijn daarnaast voorzien van titels, respectievelijk; "Het nut der tegenspoeden.", "Brieven." en "Mengeling van verscheide gedichten.". 


Alleen de tweede en derde allegorische gravure bevatten een 'verwijzing' in de afbeelding naar de inhoud. Op de tweede zien we op de voorgrond wat losse papieren liggen met de tekst "Leife Erik" (Leif Eriksson), een verwijzing naar het stuk: "Leife aan zynen vader Erik, eersten bevolker van Groenland" (blz. 77 t/m 102). 
Op de derde afbeelding staat de Nederlandse maagd met vrijheidshoed te wijzen naar een epitaaf met het jaartal MCCXLVIII (1748), een verwijzing naar de "Feestzang op het eerste eeuwgetyde der Nederlandsche Vrijheid(blz. 168 t/m 185) dat in hetzelfde jaar werd geschreven.


Al bladerend ontdekte ik vervolgens dat het boek eigenlijk een convoluut is met drie uitgaven. Als eerste komt: "Het nut der tegenspoeden, brieven en andere gedichten van Lucretia Wilhelmina van Merken" (Amsterdam, 1768). Het is de tweede druk van deze achttiende eeuwse bestseller van Van Merken die bij Pieter Meijer (op de Dam) verscheen en wiens fondslijstje tot besluit van de uitgave na de bladwijzer volgt. De eerdergenoemde paginagrote gravures bevinden zich alle drie in dit boek. 


Als tweede volgt: "Aan de Britten" (Amsteldam, 1781), met aan het eind - op een aparte bladzijde - het colofon waaruit blijkt dat (ook) dit gedicht (waaruit haar afkeer voor de Engelsen blijkt), verscheen onder de zinspreuk "La vertu pour guide", bij de erven van David Klippink in de Nes (Amsterdam).
De derde uitgave - tot slot - is niet van haar hand, maar is een bundel: "Lykdichten ter gedachtenisse van de grootste der Nederlandsche dichteressen, vrouwe Lucretia Wilhelmina van Merken, echtgenoote van den Heer Nicolaas Simon van Winter; overleden in den ouderdom van ruim acht en zestig jaren, te Leyden, den 19den, en begraven te Amsteldam, den 24sten van october, des jaars 1789" (Amsteldam, 1790).
De tekst op de titelpagina heeft de vorm van een urn en weerspiegelt daarmee het funeraire karakter van de uitgave (zie over deze uitgave het artikel van Lotte Jensen: "Lang leve de dode dichter! Schrijversherdenkingen en literaire fancultuur rond 1800"). 
De laatste uitgave verscheen bij Pieter Johannes Uylenbroek, wiens uitvoerige fondslijst na de talrijke lijkdichten (waaronder een van hemzelf) geheel achterin werd meegebonden. Deze lijst wordt besloten met de opmerking: "Verwacht, zo dra mogelyk, lofrede en lykvaers op L.W. van Winter, geb. Van Merken, door J.F. Helmers, in 4to.". Jan Fredrik Helmers (1767-1813) was een groot bewonderaar van Van Merken maar zijn bescheiden lijkvers op haar en haar echtgenoot zou pas acht jaar na Van Merkens overlijden bij Uylenbroek verschijnen in: "Kleyne dichterlijke handschriften" (Amsteldam, 1798). Helmers' lofrede daarentegen werd nimmer uitgegeven maar voorgedragen bij Felix Meritis in Amsterdam.


Arnoud vroeg zestig euro voor het boek en toen ik op mijn mobieltje de vraagprijzen op Boekwinkeltjes nakeek zag ik dat er van deze tweede editie vier exemplaren worden aangeboden voor bedragen tussen de honderd en honderdzestig euro. Echter, alleen bij het duurste exemplaar (aangeboden door antiquariaat Goltzius) staat expliciet vermeld dat de drie paginagrote gravures aanwezig zijn, maar ongesigneerd en zonder titels! Kortom; met wat korting betaalde ik er graag vijftig euro voor.
Toen ik thuis zoals gebruikelijk aanvullend onderzoek deed ontdekte ik al snel dat Arnoud het boek met enkele andere boeken bij Zwiggelaar Auctions had gekocht voor € 80,- euro, exclusief veilingkosten (juniveiling 2021, kavel 453).


Vervolgens raadpleegde ik WorldCat en diverse gedigitaliseerde exemplaren met behulp van Google Books. Daardoor werd mij het volgende duidelijk:
De eerste editie van: "Het nut der tegenspoeden, brieven en andere gedichten van Lucretia Wilhelmina van Merken" verscheen in 1762 met een allegorische titelpagina door J. van Schley (1761), naar Cornelis Ploos van Amstel. Daarnaast bevat deze uitgave een typografische titelpagina met vignet (eveneens door Van Schley). Tegenover de allegorische titelpagina bevindt zich een bladzijde "Op de titelprent", met een gedicht van Nicolaas Simon van Winter (1718-1795) met wie Van Merken in 1768 zou trouwen. Wellicht niet geheel toevallig verscheen in het jaar van hun huwelijk de tweede editie van dit boek.


Pieter Meijer, de vaste uitgever van het schrijversechtpaar Van Merken/Van Winter, overleed in 1781. Daarop maakten beiden de overstap naar diens opvolger Pieter Johannes Uylenbroek. Vijf jaar later werden in opdracht van de Amsterdamse boekverkopers W. Vermandel en J.W. Smit drie 'kunstplaten' gemaakt ten behoeve van: "Het nut der tegenspoeden, brieven en andere gedichten van Lucretia Wilhelmina van Merken". Uit een advertentie in de "Oprechte Haerlemsche Courant" van 24 oktober 1786 blijkt dat deze bij diverse boekverkopers, verspreid door het land, verkrijgbaar waren en dat de proefdrukken (zijn dit wellicht de gesigneerde titelexemplaren?) bijna dubbel zo duur waren als gewone afdrukken. Overigens produceerden Vermandel en Smit vaker extra kunstplaten voor eerder verschenen geïllustreerde uitgaven, zoals de bibliofiel N.G. van Huffel (1869-1936) opmerkte in het "Nieuwsblad voor den Boekhandel" (1920. Jrg. 87, nr. 65).


Dat pas bijna twintig jaar (!) na het verschijnen van de tweede editie van het boek deze allegorische (titel)gravures verschenen roept vragen op, maar een uniek verschijnsel is het niet. Hetzelfde gebeurde met het Bijbels heldendicht "Abraham de aartsvader" van de Vlaardingse dichter Arnold Hoogvliet (1687-1763), dat talrijke edities kende. Pas vijftien jaar na het verschijnen van de eerste druk in 1728 werden daarvoor gravures vervaardigd die we vervolgens in vrijwel al de 18de eeuwse edities tegenkomen
Wellicht was het ook een combinatie van populariteit en handelsgeest. Mogelijk was de allegorische titelprent uit 1762 in 1786 niet meer leverbaar (in de tweede editie ontbreekt die nog wel eens) en met nieuwe illustraties kon de uitgever het publiek opnieuw verleiden.
Het verloste hem bovendien op een makkelijke manier van zijn uitgeversrestant (in totaal zou Meijer er circa 2000 exemplaren van verkopen).

Hoe dan ook, het overgrote deel van beide edities in bijzondere bibliotheekcollecties van:
"Het nut der tegenspoeden, brieven en andere gedichten van Lucretia Wilhelmina van Merken" bevat alleen de allegorische titelpagina van 1762. De STCN laat zien dat exemplaren met drie gesigneerde titelgravures bijzonder zijn. Vermeldenswaardig in dit verband is een uniek ingekleurd exemplaar (inclusief de drie gravures) dat ik raadpleegde in de collectie van het Allard Pierson (UvA/bijzondere collecties) in een band door de Van-Damme-binderij (band 1 A 6).


In de mij bekende gedigitaliseerde prentencollecties, zoals die van het Rijksmuseum, ben ik deze drie buitentekstplaten niet tegengekomen. Wel vond ik een vermelding in: "Jacobus Buijs als boekillustrator" van de onlangs overleden Leontien Buijnsters-Smets (in: "Documentatieblad Werkgroep Achttiende eeuw", jrg. 1984). Ze worden genoemd aan het eind in de overzichtslijst van boekillustraties vervaardigd door Buijs (nummer 82). Curieus genoeg staat daarbij de opmerking: "Met 3 titelprenten door Th. Koning en 2 prenten door C. Brouwer".


Mijn aanwinst onderstreept andermaal de enorme populariteit en roem van deze grande dame uit de achttiende eeuw die zo veel heeft geschreven. "Over het nut der tegenspoeden" was en bleef echter haar meest bekende en populairste werk. In 1818 verscheen daarvan nog een herdruk bij G. Warnars en zoon. Dik twintig jaar later maakte Hildebrand (Nicolaas Beets) in zijn "Camera Obscura" (Amsterdam, 1839) korte metten met Van Merken en haar bestseller:

"'Weet je wat ik ook altijd al een heel mooi verzenboek vind?' zei mejuffrouw Van Naslaan, het gezelschap rondziende, 'Het nut der Tegenspoeden'. 
'Wat?' vroeg de heer Dorbeen, droger en komieker dan ooit: 'het nut der regenhoeden?'.
Er ontstond een groot gelach over deze aardigheid, hetwelk mejuffrouw Van Naslaan min of meer verlegen maakte; zij besloot dus haar lofrede over het bekende geschrift van Lucretia Wilhelmina, die voor een algemeen gesprek in de wieg gelegd was, als privaat gesprek den geest te laten geven. 
'Inderdaad', fluisterde zij mijne tante in, 'het is een heerlijk boek en door een vrouw geschreven; maar ik kan je zeggen, dat je 't met geen droge ogen lezen kunt'" (Uit: "De familie Stastok").


Om mijn luxe-exemplaar helemaal af te maken kocht ik bij antiquariaat Goltzius de bekende portretgravure van 'Lucretia Wilhelmina van Winter, gebooren Van Merken' (door 'H. Pothoven ad viv. delin. 1772. P.J. Uijlenbroek excud. Reinr. Vinkeles sculps. 1792'). Inmiddels bevindt die zich ook in mijn exemplaar (dat doe ik wel vaker, zoals u hier kunt lezen). Het is nota bene een 'Proefdruk' dus de opmerking op de boekrug houdt stand!

Tot slot vond ik dat die bijzondere band wel een restauratieve ingreep kon gebruiken.
De kop en de staart van de leren rugbekleding waren gedeeltelijk verdwenen en het voorplat zat eigenlijk alleen nog stevig vast aan zijn touwen. Ik nam daarom contact op met mijn vertrouwde handboekbinder en boekrestaurator Hans Pieterse. Eind oktober was het boek klaar en stuurde ik een email met foto’s naar boekbandenexpert Jan Storm van Leeuwen. Die liet mij weten dat het vermoedelijk gaat om een band uit Leiden of Amsterdam en dat hij de opmerking "met Proefdruk Platen" of iets dergelijks nog nooit eerder op een boekband heeft gezien, maar “degene die de band liet maken moet wel heel trots op die proefdrukken zijn geweest en hij moet dus geweten hebben dat die drie platen proefdrukken waren”!

Perkamentus is erg blij met het fraaie resultaat, uitgerekend in Van Merken's 300ste geboortejaar. Een bijzondere aanwinst voor mijn collectie oude drukken, tevens een ode aan deze vrouwelijke Vondel uit de achttiende eeuw.
Om mijn tevreden gevoel daarover beter te begrijpen moet u tot slot nog even kijken naar deze informatieve en leuke korte film: "Dichter bij Van Merken", met een geestdriftige Imre Besanger (Theater Kwast) en een deskundige Lieke van Deinsen.

donderdag 6 mei 2021

Tongzoenen met Bilderdijk


Anno domini 2021, op de 30ste dag van de maand april, kwam er een einde aan de beklemmende Corona lockdown en avondklok. Opgelucht (maar hier en daar nog wel met mondmaskers) kon er weer worden ademgehaald. Nog diezelfde dag was er sinds lange tijd een vrijdagse boekenmarkt op het Amsterdamse Spui. Toeval of niet, Perkamentus had een vrije dag! Een klein mirakel gezien mijn onregelmatige werkrooster en dus besloot ik onmiddellijk gebruik te maken van de gelegenheid om weer eens ouderwets te gaan sneupen en (bij)kletsen.

Tegen het middaguur was ik ter plaatste om mijn snuffelronde(s) langs de boekenkramen te maken. Een frisse dag, overwegend droog met af en toe een lichte bui motregen. Dat laatste mocht de pret niet drukken, zonder uitzondering waren de aanwezige boekhandelaren en boekenliefhebbers blij dat een bezoek aan hun boekenmarkt weer mogelijk was. Axe van Maanen van antiquariaat Klikspaan (Leiden) begroette mij vriendelijk en overhandigde mij hun traditionele nieuwsjaarsuitgave voor vrienden en relaties: "Verbreek nooit een oude rooilijn! Huizinga over stadhuis en stadsschoon in Leiden" (Leiden, 2021), geschreven door Huizingakenner G.A.C. (Anton) van der Lem. Perkamentus ontving nummer 161 (van de 250).

Al pratende over koetjes en kalfjes bepotelde ik de rij oude boekjes voor mij en trok er af en toe eentje uit voor een nadere inspectie. Plotseling had ik tot mijn grote voldoening een eerste druk in handen van: "Bloemtjens" (Amsterdam, 1785) geschreven door Willem Bilderdijk (1756-1831). Uit het bescheiden naamstempeltje voorin bleek dat het boek ooit stond in de bibliotheek van (mr.) A.G. Prins Visser (1861-1895). Voor de bescheiden prijs van zes tientjes werd ik de nieuwe eigenaar.

Trouwe lezers herinneren zich wellicht hoe ik acht jaar geleden schreef over de aanschaf van Bilderdijks erotisch debuut: "Mijn verlustiging" (Leiden/Amsterdam, 1781). Een bijzonder exemplaar van de handelseditie met 29 door Bilderdijk zelf gegraveerde vignetten (i.p.v. zoals meest gebruikelijk 28). Overigens werd die uitgave nog gebonden in een fraaie typisch 18de eeuwse band.
"Bloemtjens" mag worden beschouwd als een volwaardige opvolger; een tweede erotische uitgave van Bilderdijk, net als "Mijn verlustiging" geïllustreerd met vijfentwintig door de auteur zelf gegraveerde kleine maar fijne vignetten (inclusief titelvignet). Toch zit er een groot verschil tussen beide boekjes. De liefdespoëzie van "Mijn verlustiging" vind ik tamelijk onleesbaar en doet mij nog sterk denken aan een classicistische stijloefening, vol metaforen en versluierende symboliek; "Bloemtjens" daarentegen ademt onverhulde brandende hartstocht van een hopeloos verliefde Bilderdijk aan de vooravond van zijn huwelijk met Catharina Rebecca Woesthoven (1763-1828). 


In deze uitgave staan de befaamde drie gedichten "Kusjens". Het meest betamelijk is de laatste die diverse soorten kusjes benoemt, zoals de onschuldige kinderkus, de gevoelige vriendenkus, de eerbiedwekkende vaderkus en de zachte koele zusterkus. De eerste twee daarentegen laten aan erotische verbeelding niets te wensen over. Met name in de eerste beschrijft Bilderdijk op expliciete wijze de techniek van het tongzoenen. Leest u even mee?


"Duizendvoudig zijn de kusjens,
Die de teêre minnelustjens
In't gevoelig hart ontgloên,
En den brand der liefde voên.
Maar, indien gij wilt beminnen,
Schoone strookster van mijn zinnen,
Hoor, wat kusjens ik verlang,
Als ik aan uw' boezem hang!

Schenk me, ó voedster van mijn lustjens,
Druk me zulke vochte kusjens,
Dat uw tong de mijne streelt,
En er krullend mede speelt;
Even als de geile mussen
In de May elkander kussen,
Of het lieve tortelgoed
In het trekkebekken doet!
Laat uw hart door heete zuchtjens
Tuigen van uw zielsgenuchtjens,
Dat uw malsche boezem zwoegt,
Als ge uw lipjens met mij voegt,
En mijn halfverdronken oogen
Zich in de uwen blind zien mogen.


Hoor nu, hoe gij in den gloed
't Kussend mondtjen zetten moet,
Om het zoetste zoet te koopen.
Niet te dicht, en ook niet open.
Laat één plaatsjen (zoo is 't wel!)
Voor ons beider tongenspel:
Dat mijn zachte tandenbeetjens
Door diebalsemige reetjens
Booren mogen zonder pijn:
En uw tongetjen het mijn
Zacht ontmoeten, lieflijk klemmen,
Bevend in uw mondtjen zwemmen,
Tot het, spartlend van vermaak
Aan mijn tong geschakeld raak.


Dan zal ik het zuigen, strelen,
Zoeken 't aan uw' mond te ontstelen:
'k Zal het bijten, en mijn dorst
Met den adem uit uw borst,
Met het bloed, er uit te leken,
Koelen, lesschen, meer ontsteken;
Zetten borst en ingewand
Door die terging in den brand;
Dat het overstelpte harte
Van genoechelijke smarte
In ons beider binnenst zwelt,
En van fijn gevoel versmelt;
't Geen het op de vochte tippen
Onzer natbedaauwde lippen,
Met een bevend zacht geluid,
Door een teder lispen uit:
Dat en ziel en adem tevens,
Met het overschot des levens,
Dat in onze boezem slaat,
In elkander over gaat;
En wij, in aâmechtig hijgen,
Spraak-, gevoelloos, nederzijgen."


Over de totstandkoming van zowel "Mijn verlustiging" als "Bloemtjens" en Bilderdijks relatie met zijn uitgever P.J. Uylenbroek (1748-1808) zijn we vrij goed geïnformeerd dankzij de correspondentie tussen beiden die door het Arnhemse antiquariaat Gysbers en van Loon in Wenen werd teruggevonden en in 1980 door het Bilderdijkmuseum (en de Koninklijke Bibliotheek) kon worden gekocht. In het artikel dat W.F.G. Breekveldt (1935-1990) daarover schreef in "Voortgang" (jaargang 4, 1983) lezen we dat Bilderdijk zich zeer nadrukkelijk bemoeide met zijn uitgaven. Hij becommentarieerde de gebruikte papiersoort, discussieerde over de lay-out en graveerde zelf de illustraties. "Bloemtjens" werd weliswaar al in 1785 in de drukkerij van Uylenbroeck gezet maar zou - anders dan het op het titelblad vermelde jaar MDCCLXXXV - pas eind 1786 verschijnen. Die vertraging was mede te wijten aan de verlate levering van talrijke gegraveerde vignetten. Uit een bewaard gebleven proefdruk in de collectie van het Rijksmuseum (objectnummer RP-P-1888-A-13687) met acht illustraties voor "Bloemtjens" blijkt dat Bilderdijk meerdere vignetten op één etsplaat graveerde (die later werd versneden).


Zeer waarschijnlijk is niet al het illustratiemateriaal dat Bilderdijk naar Uylenbroek stuurde gebruikt, maar desondanks was het resultaat "een mooi boekje, vol jonge erotiek, meisjesklacht en pastorale flirt, kusjes, en ridderlijkheid naar de echte trant; maar sinds die teksten werden neergeschreven waren twee jaar voorbijgegaan, en Bilderdijks omstandigheden hadden zich ingrijpend gewijzigd. Als Uylenbroek hem de eerste exemplaren per post aanbiedt, moet Bilderdijk zijn antwoord beginnen met: Mijn hart is gants niet gesteld om veel met het antwoord op uw aangenaamen van gisteren, bezig te zijn: mijn jongste dochtertje is dezen voormiddag gestorven, en mijn vrouw bitterlijk aangedaan.
Hij doelt op Wilhelmina Photina Elisabeth, het tweede kind, op 7 september van dat jaar geboren (brief van 20 december 1786). Toch gaat Bilderdijk in op een paar details; sommige vignetten vindt hij ‘zeer bleek’, en ‘omtrent de stokjes (liggende streepjes tussen de tekst?) zijt gij zuinig geweest.'
De oplage besloeg vermoedelijk circa vijfhonderd exemplaren waarvan er volgens Breekveldt nog 245 bij de uitgever lagen toen het fonds van Uylenbroek in 1809 werd geveild. Ergens in Uylenbroeks magazijn tussen al die bedrukte maar nog ongebonden katernen vol vuur en passie zal ook mijn exemplaar hebben gelegen. Het vond pas één of twee decennia later een koper die het liet binden in een typisch vroeg negentiende eeuwse halfleren band met gemarmerde platten. 

zondag 11 november 2018

Gepeins over zeldzaam (galante dichtluimen)


Naar aanleiding van een nieuwe aanwinst die ik gisteren (op mijn verjaardag) heb opgehaald en het stukje van Boekensneuper over 'de gouden tijd' (toen de duurbetaalde schatten van nu nog voor een schijntje werden verkocht) verzonk ik achter mijn bureau in gepeins en gemijmer over dure en/of zeldzame boeken. En/of, want (thans) dure boeken zijn niet altijd zeldzaam en omgekeerd zeldzame boeken zijn niet altijd duur.

Een boek waarvan maar één exemplaar is gemaakt is een unicum maar kun je moeilijk zeldzaam noemen in de zin van nauwelijks voorkomend of zeer schaars. Dergelijke boeken vind je vaak in de categorie 'Kunstenaarsboek'. Bij bibliofiel margedrukwerk kom ik de term niet zo vaak tegen ondanks het feit dat de oplage vaak beperkt is en soms (hand)genummerd. In dit geval is de tijd een factor. Het drukwerk is jong en circuleert onder verzamelaars. Groot is de kans dat er vroeg of laat (beter; tijdens het leven van de verzamelaar!) ergens een exemplaar opduikt in een veiling, (internet)antiquariaat of bij een particulier.

Bij oud drukwerk wordt de term, soms terecht maar vaker onterecht, gebruikt. Een enkel exemplaar van een oude uitgave aangeboden - al dan niet op internet - kun je zeldzaam noemen omdat deze kennelijk nergens anders verkrijgbaar is. Duur hoeft het dan nog niet te zijn, want dat is weer afhankelijk van de vraag en die kan van tijd tot tijd (enorm) fluctueren. Het "Het allerlaatste exemplaar" van een kleine uitgave die ik ooit beschreef is daar een voorbeeld van. Ook kan het zo zijn dat de verkoper zich niet bewust is van het bijzondere karakter van zijn koopwaar. Een voorbeeld daarvan is "Nederlands oudste openbaar vervoersbewijs?" maar ook deze uitgave 'naar eigen smaak' die ik alle twee voor luttele euro's kon bemachtigen.

Er wordt wel gezegd dat internet de term 'zeldzaam' in de boekenwereld heeft gedevalueerd maar beter is het om te zeggen dat er een herdefinitie heeft plaatsgevonden. Je hebt verschillende uitgaven die voordat internet er was ook al 'zeldzaam' waren en dat tot op heden zijn.
Bilderdijks gezochte erotische debuut: “Mijn verlustiging" (Leiden/Amsterdam, 1781) bijvoorbeeld, zeker als die - zoals mijn exemplaar in excellente conditie is met negentwintig in plaats van achtentwintig vignetten! Ook mijn Helmers' "Hollandse natie" (Amsterdam, 1812) met zijn bijzondere verbeterblad behoort tot deze groep.

Zeldzaam en gezocht maakt uitgaven prijzig, althans dat is de algemene gedachte. Toch behoeft ook deze denkwijze enige nuancering. Ten eerste; wat precies wordt er eigenlijk gezocht? Smaak en interessegebieden veranderen constant, wat thans wordt verzameld stond vroeger niet in de belangstelling (Strips en fotoboeken bijvoorbeeld) en wat vroeger gezocht en duur was kan tegenwoordig voor heel billijke bedragen worden gekocht. En wat is zeldzaam? Mijn octavo exemplaar van Jan Wagenaars: "'T verheugd Amsterdam..." (Amsterdam, 1768) is op zich geen zeldzame uitgave maar wel uniek door zijn handgeschreven opdracht. Zo kunnen op zichzelf veelvoorkomende uitgaven zeldzaamheid/uniciteit ontlenen aan diverse externe factoren zoals een bijzondere boekband (in dit voorbeeld), handgeschreven inscriptie, extra illustraties of provenance.


Internet is voor antiquariaat, boekhandel en bibliofilie, enerzijds een vloek, anderzijds een zegen. Het dwingt de verkoper, antiquaar en particulier om het gebruik van de term 'zeldzaam' te staven met argumenten. Andersom moet de koper zich afvragen of die argumenten valide zijn en de vraagprijs rechtvaardigen. Dilemma's liggen daarbij op de loer. Stel dat u een bepaalde uitgave zoekt en u vindt wereldwijd drie bijzondere exemplaren. Eén beduimeld door de auteur gesigneerd exemplaar, één in een luxe boekband (zonder dat de originele omslag werd meegebonden) en één met de originele stofomslag in uitstekende conditie. Welke van de drie is zeldzaam? Welke zou u kopen?

Desondanks ben ik van mening dat internet voor de bibliofiele verzamelaar meer een zegen dan vloek is. Regelmatig 'sneupen 2.0' levert immers nog steeds bijzondere en zeldzame boeken op. Dat laatste kun je als verzamelaar nu ook veel beter controleren door de enorme hoeveelheid kant en klare informatie op internet. Inzicht in prijzen, kennis en foto's zijn alom beschikbaar.

Mijn boekavonturen bevestigen dat ik het merendeel van mijn bijzondere vondsten doe op internet. Ik kom er mijn luie stoel niet voor uit om 'zeldzame' objecten te vinden voor soms idioot lage prijzen. En dat beschrijf (en beargumenteer) ik vervolgens in smakelijke blogverhalen. Niet alleen omdat ik dat leuk vind maar ook om andere liefhebbers te motiveren en te inspireren.


Anyway... ik begon dit verhaal met de mededeling dat de aanleiding voor mijn gepeins, behalve een blogbijdrage van Boekensneuper, ook een nieuwe zeldzame aanwinst is.
De uitgave in kwestie vond ik via Boekwinkeltjes bij antiquariaat Boek en Glas (waar ik regelmatig leuke en schaarse uitgaven koop!).
Het gaat om: "Galante dichtluimen" (z.p. ['s-Gravenhage], 1780). Een anoniem verschenen dichtbundeltje (XVI, 80 blz. met een gegraveerde titelpagina) met vrij expliciete erotiek door Hendrik Tollens (1780-1856) toegeschreven aan Willem Bilderdijk (1756-1831), maar hoogstwaarschijnlijk geheel geschreven door Hendrik Riemsnijder (1743-1825).
Of ik wat heb met dichtbundels en/of erotica? Daarover kunt u hier en hier meer lezen.
Mijn nieuwe aanwinst is te vinden (en te bekijken) op Google books en dat geldt ook voor enkele negentiende eeuwse heruitgaven die overigens stuk voor stuk bijzonder zeldzaam zijn. De jongste heruitgave van "Galante dichtluimen" dateert van 1979 en verscheen bij De Bosbes in Oosterbeek (in een oplage van 250 exemplaren).

De verschijning in 1780 verliep niet onopgemerkt. De dichtbundel werd besproken in de "Nederduitsche dicht- en tooneelkundige bibliotheek, behelzende vrijë en onpartijdige beöordelingen van poëtische werken" (Amsteldam, 1781, blz. 107) en betiteld als "eene Zedenbedervenden arbeid, van eenen onbeschaamden, dartelen, en vuige wellustminnenden schrijver". Ook de befaamde antiquaar en bibliograaf Frederik Muller (1817-1881) kende de uitgave (naast enkele andere erotische Nederlandse titels) en had er een uitgesproken mening over: "deze boeken zijn alle geschreven of gedicht, om de grootste obsceniteiten in den slechtsch mogelijken vorm te zeggen. Zoo U deze boeken niet kent, moogt U er dankbaar voor zijn. Ze vergiftigen de imaginatie, en daarom moet mijns inziens de boekhandel zich niet leenen dergelijk vergif te verspreiden, maar dit aan bordeelen overlaten en anderen die het in het geheim doen". Tegenwoordig zijn de gedichtjes een stuk onschuldiger maar nog steeds niet mis te verstaan. Bijvoorbeeld dit raadsel.

"'k ben van gestalte klein; woon in een lommerig dal,
Leef steeds bedekt, en ben met pragt noch praal bepaereld,
Vogt is mijn voedsel slegts; men kent mij overal;
'k Ben stom en doof; nogthans regeert mijn magt de weareld,
Schoon hij, die mij genaakt, trotsch en vermeetel staat,
Verzwakt nogthans zijn moed, eer' hij weer van mij gaat".

Leuk is ook 'Aan Lotje':

"Gij hebt een' Roos, die frisch, bekoorlijk is en êel:
Maar, Lotje lief! dit roosje ontbreekt een steel!
Wilt gij mij toestaan u 't geheim der kunst te leeren,
Die frische Roos te inoculeeren?
't zap, welke uit het steeltje vloeit,
Maakt dat het Roosje weelig bloeit."

Het boekje dat ik bij antiquariaat Boek en Glas voor tachtig euro (met verjaardagskorting) in ontvangst mocht nemen zat onafgesneden en nog stevig gebonden los in een oud handmarmeren omslag. Antiquaar Peter van der Linde had me via de mail al geschreven; 'Het boekje verdient een mooi bandje', maar ondertussen was er een ander plan in mij gerijpt.
Zou het mogelijk zijn om een facsimile omslag te maken door op een vel oud achttiende eeuws papier een zwart/wit afdruk te maken van de originele voor- en achterzijde?
Van het exemplaar op Google books kopieerde ik de donkerbruine voor- en achterzijde die ik met behulp van Adobe Photoshop omtoverde naar een zwart/wit afbeelding. Die drukte ik af op een gewoon vel A4 kopieerpapier, vouwde het blad en keek of de omslag met de afbeelding op de voor- en achterzijde ongeveer dezelfde proportie hadden als de uitgave en het titelblad.

A4 is te groot voor deze octavo uitgave en dus veranderde ik de afdrukinstellingen net zo lang tot het juiste formaat werd bereikt. Daarna knipte ik uit een folio vel achttiende eeuws papier een vel op A4 formaat, drukte de afbeelding af en plakte het dichtbundeltje voorzichtig vast in mijn facsimile-omslag met wat boekbindersstijfsel. Tot slot nog wat finetuning met behulp van een schaar en kaarsvlam (bruine papierrandjes!) et voilà!
Het fraaie resultaat ziet u bovenaan!

Uit informatie in de STCN blijkt overigens dat een exemplaar in originele omslag maar weinig voorkomt. Datzelfde geldt trouwens ook voor exemplaren met de gegraveerde titelpagina die, anders dan de typografische titelpagina, niet (*) wordt vermeld bij de typografische informatie!
Wie bereid is ruim honderd euro meer te betalen kan bij het Haagse antiquariaat Fokas Holthuis een exemplaar kopen met de enigszins gehavende originele voorzijde van de omslag. Zeldzaam!


(*) Inmiddels werd de STCN aangepast en staat er bij deze titel in de annotatie bovendien: 'Some copies with additional engraved title-page'.