zondag 19 juli 2015

(On)betaalbare luxe

Wat drentelen op de vrijdagse boekenmarkt op het Spui in Amsterdam. Dat komt niet zo veel meer voor dacht ik terwijl ik mijn oog liet glijden over de boekenstalletjes.

Het was nog vroeg en de meeste handelaren waren nog aan het uitpakken. Bij de kraam van Marieke Lont (specialisatie: jeugd- en kinderboeken) zag ik een enorme kolos staan.
Het bleek te gaan om een moderne facsimile van een keur-Bijbel met koperbeslag en al.
Er naast stond een rijtje boeken met daartussen een glanzend exemplaar van Vondel’s “Volledige dichtwerken en oorspronkelijk proza verzorgd en ingeleid door Albert Verwey
(Amsterdam, 1937).

Wie leest er nog Vondel?
Alleen voor zijn “Gysbrecht van Aemstel” heb ik een bovengemiddelde aandacht. Een doodenkele keer loop ik voor weinig tegen een zeventiende eeuwse uitgave van ‘de Gysbrecht’ aan. Die koop ik dan wel (ik heb er nu drie) maar heel veel verder gaat mijn Vondelbelangstelling niet.
Wel heb ik de Vondel biografie van Piet CalisVondel. Het verhaal van zijn leven (1587-1679)” (Amsterdam 2008) uit de bibliotheek van de laatste ‘Vondeliaan’, antiquaar Louis Putman (1923-2013). Calis schrijft in zijn inleiding dat hij voor de citaten in zijn biografie gebruik maakte van “de meest toegankelijke uitgave: ‘Volledige dichtwerken en oorspronkelijk proza’, in de bekende Verwey-editie, in 1986 opnieuw uitgegeven met een inleiding van Mieke B. Smits-Veldt en Marijke Spies”.


Een uitgave waarvan een biograaf een halve eeuw later nog gebruik maakt, die bovendien opnieuw is uitgegeven mag zich - dunkt me - wel beroemen op enige kwaliteit! Toch heb ik lang met dat boek in mijn hand staan treuzelen en kocht ik het uiteindelijk pas in de middag op weg naar huis.

Dat kwam omdat ik de uitgave van 1937 en 1986 in mijn geheugen door elkaar haalde. Met die van 1986 had ik al eens geruime tijd geleden in mijn handen gestaan. Een uitgave in purperrode stofomslag met het portret van Vondel voor tien euro. Omwille van de lage prijs had ik die bijna gekocht! Een beperkt budget dwong mij destijds tot een andere keuze.


De uitgave die ik bij Marieke in mijn handen hield had echter geen stofomslag (en die heeft er ook nimmer omgezeten).
Dit boek was in blank kalfsperkament gebonden in goud en rood bedrukt en het boekblok op de kop verguld. Achterin zocht ik of het soms een genummerd exemplaar was. Daar las ik:

Dit boek werd gedrukt op de persen van N.V. Drukkerij G.J. Thieme te Nijmegen. Het portret van Vondel, alsmede het bandontwerp, werden getekend door S.H. de Roos, die tevens het toezicht uitoefende op de typografische verzorging. Het papier werd geleverd door M. Ubbens te Zutphen, het bindwerk werd verzorgd door Elias P. van Bommel te Amsterdam”.

Een ongenummerde, ongelezen luxe-uitgave dus die er zo spiksplinternieuw uitzag dat ik (ondanks het Romeins genummerde jaartal op de titelpagina!) dacht aan een zeer exclusief gebonden exemplaar van de editie uit 1986!

Ik had die dag elders in de stad afspraken en besloot op weg daarnaar toe even langs te wippen in de nieuwe winkel van Scheltema aan het Rokin om te kijken op de antiquarische afdeling.
Die hadden helaas geen uitgave van de Vondels’ volledige dichtwerken op de plank staan. Dan maar even samen met de verkopers op ‘Boekwinkeltjes’ kijken of de uitgave van 1986 ook werd aangeboden in perkament! Dat bleek niet het geval.
Duidelijk werd wel dat het boek antiquarisch overvloedig te koop is, zowel de editie van 1937 als die van 1986.

Toen ik ’s middags weer in Mariekes' kraam langswipte stond daar nog steeds die schitterende Vondeluitgave. Wie leest er nog Vondel?


Thuisgekomen kostte het mij weinig moeite om uit te vinden dat mijn boek in het Vondeljaar 1937 de meest luxe uitgave was die je kon kopen. Daarvoor betaalde je dan wel vierentwintig gulden (een jaar later verhoogd naar vijfentwintig gulden).
En dat terwijl de crisisjaren in alle hevigheid woedde.


In 1937 werkte mijn grootvader als kleermaker halve weken bij het Carlton Hotel in Amsterdam voor zeventien gulden vijftig en geloof me dat waren werkdagen van meer dan acht uur per dag!
Daarvan rondkomen met een gezin (drie kinderen) was onmogelijk. Telkens als de huurschulden te hoog werden moest er weer worden verhuisd. Nog in hetzelfde jaar werd hij ontslagen en trad toe tot het leger van werkloze ‘stempelaars’.


1937 was ook het jaar waarin Albert Verwey overleed (1865-1937). De Vondeluitgave bleek zijn laatste grote werk, een monument dat de tand des tijds doorstond en vijftig jaar later met alleen een andere inleiding werd herdrukt. Bijna een eeuw later staat dat monument in zijn duurste verschijningsvorm op de boekenmarkt. Ik betaalde er, zonder afdingen, tien euro voor! U leest het goed, € 10,- euro! Voor velen thans minder dan een uurloon.

Een kleine vijfentwintig gulden denkt u..., maar in 1937 gelijk aan een dikke 500 gulden!
Mijn grootvader zou zich in zijn graf omdraaien. Vondel en Albert Verwey ook!
En ik?

Ik blader, lees en laaf mij aan onbetaalbare luxe…

maandag 13 juli 2015

Een addendum


Een addendum!
Dat schoot er door mijn hoofd toen ik thuis kwam van de boekenmarkt op de Dam in Amsterdam.
In mijn tas zaten twee aanwinsten waaronder een exemplaar van “De Hollandsche Natie” door J.F. Helmers (1767-1813)! En dat uitgerekend een week na mijn uitgebreide artikel over mijn kleine maar fijne Helmerscollectie in: “Daarvan kon B.B. alleen maar dromen...”.

U zult zich wel afvragen waarom ik een vierde exemplaar heb gekocht van dit boek.
Wat valt er toe te voegen aan een bijzondere eerste druk (1812), een geïllustreerde vierde druk (1817) en een moderne laatste druk uit 2009? Wel, een zesde druk uit 1822.

Wat is er dan zo bijzonder aan deze uitgave Perkamentus?
Ten eerste zit het boekje (ongeïllustreerd) nog in zijn originele gele uitgeversband en verkeert – zoals u kunt zien – in prima staat. Ik betaalde er slechts vijf euro voor!
Ik schreef al eerder dat Helmers antiquarisch onvoorstelbaar goedkoop is, waarvan akte! Goedkoop dus, maar als dat het enige was geweest had ik het boekje vermoedelijk toch laten liggen.

Waarom dan toch gekocht?
U kunt het nalezen in de moderne uitgave van Lotte Jenssen (blz. 65 en blz. 77, noot 129), maar ik zal het hier kort weergeven.
Het is namelijk de eerste pocketuitgave (19.8 cm. x 11,5 cm.). Ter vergelijk; mijn andere exemplaar in uitgeversband uit 1814 is aanzienlijk groter (21,5 cm. x 13 cm.).
Wat daaraan zo bijzonder is?


Welnu, tijdens de Belgische Opstand (1830-1831) won Helmers’ nationale epos aan populariteit.
De onzekere situatie waarin ons land verkeerde, net als tijdens de Franse bezetting, maakte: “De Hollandsche Natie” bijzonder actueel. Tijdens de Tiendaagse Veldtocht van augustus 1831 waaraan ook Leidse studenten deelnamen in de ‘Kompagnie Vrywillige Jagers der Leydsche Hoogeschool’ droegen velen een exemplaar bij zich van “De Hollandse Natie”.
En nu komt het! Daarbij ging het volgens Helmers’ achterkleinzoon F.W. Helmers om de pocketuitgave van 1822, die had immers (vaak bijgesneden tot 15 cm. x 10 cm.) een klein formaat en paste prima in de soldatenransels.


Ik zie ze voor me.
Rond het kampvuur tijdens een gevechtspauze met op de achtergrond het gebulder van kanonnen. De geur van buskruit zweeft over de velden en in de verte kermt een gewonde soldaat.
De paarden grazen en drinken wat terwijl de soldaten eten of een pijpje roken. Een nog jonge onderofficier tast naar zijn ransel en haalt er een klein boekje uit. Met luide stem begint hij te lezen terwijl de mannen luisteren en vermoeid voor zich uitstaren:

Waar ben ik? Op wat grond heb ik mij zelv’ verloren?
Wat diepe stilte heerscht in dees gewijde koren,
Die mij bedwelmt, ontroert, mijn hart met siddring treft?
t is hier dat zich de mensch tot zijnen God verheft
”.
(“De Hollandsche Natie”, tweede zang ‘Heldenmoed ter land’).

En met dat verhaal in het achterhoofd kon ik dit fraaie exemplaar niet laten liggen!

vrijdag 3 juli 2015

Daarvan kon BB alleen maar dromen...


Ik juich! Geen hoger heil heeft ooit mijn ziel gestreeld,
Dan dat ik, Nederland!, ben op uw’ grond geteeld

Zo begint de eerste ‘zang’ in de “Hollandsche Natie, in zes zangen” van zakenman Jan Fredrik Helmers (1767-1813). Het is wellicht het meest nationalistische (en bombastische) lied uit de Nederlandse literatuur. De complexe verschijningsgeschiedenis is fascinerend en maakt het tot een boekhistorisch en bibliofiel icoon.

Dankzij de biografie van Marinus van HattumJan Fredrik Helmers 1767-1813. Leven en werk van een Amsterdamse wereldburger” (Amsterdam, 1996) zijn wij goed geïnformeerd over deze vrijwel vergeten schrijver die anno 2015 vermoedelijk de meeste bekendheid geniet bij de bewoners van de 1ste, 2de en 3de Helmersstraat in Amsterdam.
Van Hattum – die ik onlangs nog tegenkwam op de boekenmarkt – heeft wel meer leuke boekjes over Helmers geschreven. “Hulde aan Helmers. Lofdichten op Jan Fredrik Helmers (1767-1813) ter gelegenheid van zijn 200ste sterfdag op 26 februari 2013” (Amstelveen, 2013) en “Helmers en France” (Amstelveen, 2014) staan hier naast zijn Helmers biografie in de kast.


Drie weken geleden kwam daar de (tot dusver) laatste editie bij van “De Hollandsche Natie” (Nijmegen, 2009). De eerste moderne heruitgave (de voorlaatste dateert van 1883!) met een uitvoerige inleiding verzorgd door Lotte Jensen in samenwerking met Van Hattum.

Helmers’ magnum opus (hij werkte er bijna tien jaar aan!) verscheen voor het eerst in 1812. Het grootste gedeelte van het huidige Nederland was toen ingelijfd bij het Eerste Franse Keizerrijk (1810-1813).
Uitgever was de Haagse Johannes Allart (1754-1816), maar het boek werd gedrukt in Amsterdamse door J. Ruys.
De oplage bedroeg 1300 exemplaren waarvan er nog 250 in het magazijn stonden toen de Franse censuurpolitie toesloeg. De drukker werd gedwongen een verbeterblad te plakken in de resterende exemplaren in het magazijn. Steen des aanstoots was een passage op bladzijde zesenvijftig die aan de Franse censor was ontsnapt. Hierin laat Helmers de dichter Joost van den Vondel (1587-1679) het volgende zeggen:

"Ja, de afgemartelde aard’ schept adem, en ’t heelal,
Herkent weêr Nederland, gelouterd door zijn’ val".

Vondel voorspelt Nederland dus een betere toekomst.
De uitgever moet aan deze passage een noot toevoegen waarin staat dat het sinds de Franse tijd al veel beter ging met het vaderland: ‘de zon door Vondel voorspeld is opgegaan van het steeds merkwaardig ogenblik af hetwelk ons Lot met dat van het Fransche Rijk heeft verbonden’. De drukker maakt inderdaad een inplakvel met de gewenste noot, maar voegt eraan toe dat die geplaatst is op last van de Generale Directie over de boekhandel te Parijs, na het overlijden van de schrijver. Dit vel moet hij vervolgens opnieuw vervangen door een vel zonder die toevoeging” (“Boeken onder druk. Censuur en pers-onvrijheid in Nederland sinds de boekdrukkunst”, red. Marita Mathijsen, Amsterdam 2011, blz. 72).


Een eerste druk met het beruchte verbeterblad (met of zonder toevoeging) is daarom antiquarisch veel zeldzamer, duurder en meer gezocht dan een gewoon exemplaar.
Dat was trouwens eind negentiende eeuw al zo. Zo lezen we in het bekende boek van
R. van der Meulen: “Over de liefhebberij voor boeken” (Leiden, 1896):
Toen in 1812 Helmers ‘Hollandsche natie’ ter perse gelegd werd, was het handschrift door de Napoleontische censuur zoodanig besnoeid, dat niet minder dan 150 regels uit dit gedicht geheel weggelaten en een aantal andere gewijzigd moesten worden. Bij de uitgaaf vond de regeering, dat de censuur-commissie nog te veel had laten staan, wat geen genade kon vinden; het boek werd dus terstond verboden en een keizerlijk bevel tot inhechtenisneming uitgevaardigd tegen den schrijver, die echter juist twee dagen te voren gestorven was. In de herdrukken van dit beroemde gedicht, die na 1813 verschenen, zijn de uitgelaten of gewijzigde plaatsen naar het oorspronkelijke handschrift hersteld, maar die eerste verminkte uitgave werd toen en later voor de tekstvergelijking zeer begeerd en is tegenwoordig uiterst zeldzaam” (blz. 149).


Begeerd en zeldzaam; dat gold ook voor onze nationale knuffelbibliomaan Boudewijn Büch (1948-2002) die over Helmers en de “Hollandsche natie” schreef:
Eigenlijk houd ik van zo’n onmogelijke schreeuwlelijk als J.F. Helmers die zelfs de extreem-romantische ziel in 1812 verbaasde met De Hollandsche Natie. Helmers zou voor dit gedicht door de Fransen opgepakt zijn, ware het niet dat hij op 26 februari 1813 overleed.
Ik bezit van dit ellenlange vers een zesde druk uit 1822 (ik verlang al jaren naar een eerste druk, maar die kom ik nooit tegen) en er valt slechts één ding over dit maxi-lied te zeggen: het is niet alleen ’t zotste verzetsvers dat ooit in onze taal geschreven werd het is tevens het krankzinnigste lied dat er überhaupt aan een Nederlandse drukpers werd toevertrouwd” (Boudewijn Büch: “Boekenpest”, Amsterdam 1988).

Pas tien jaar later, op 28 maart 1998 ging de wens van BB in Steenwijk in vervulling en kocht hij een (gewone) eerste druk; “Ik houd van die zwiepende romantiek, zoals ik ook van Willem Bilderdijk houd” (Boudewijn Büch: “Een boekenkast op reis”, Amsterdam 1999). Hij las er zijn poes regelmatig uit voor. Die hield kennelijk niet (of wel?) van Helmers en zette het na het horen van de eerste zang steevast op een hartstochtelijk mauwen.


Mijn zoektocht naar de eerste druk van “De Hollandsche Natie” was dankzij internet een stuk korter. Al bijna twee jaar geleden vond ik bij antiquariaat De Zilveren Eeuw in Zwolle een heel bijzonder exemplaar.
Eigenaar Rob de Bree maakt altijd veel werk van zijn boekbeschrijvingen (wat ik persoonlijk wel zo prettig vind) en daardoor wist ik dat hij een uitgave aanbood in halfleren band met sierpapieren platten met verbeterblad en voetnoot zonder de toevoeging (Blz. 56, D4).
Bovendien zijn er wat extra’s bijgebonden zoals de uiterst zeldzame titelpagina van de zes kunstplaten, één bij elke zang, gegraveerd door Reinier Vinkeles (1741-1816) naar M.J.van Bree, die uitgever Allart in 1815 uitgaf (de platen zelf zijn niet aanwezig) en de gedrukte “Veranderingen en bijvoegselen in den derden druk van De Hollandsche Natie (....) welke onder het dwangjuk der Fransche heerschappij, niet in den eersten en tweeden druk dezes werks mogten gesteld worden”.
Afgelopen week heb ik de knoop doorgehakt, het boek gekocht en mijn bibliofiele begeerte gestild.
Voorin zit het ex-libris van Mr. W.C. Baert de Waarde. Dat moet een bibliofiel met een fraaie collectie zijn geweest want van hem heb ik nog een prachtuitgave staan, zoals u hier kunt lezen.
Tegelijkertijd kocht ik bij het Haarlemse antiquariaat Van der Steur een portret van Helmers gegraveerd door Philippus Velijn (1787-1836) dat ik toegevoegde aan mijn nieuwe aanwinst.
Van deze gravure werd rond 1890 (in de tijd dat de Amsterdamse Helmersbuurt werd gebouwd) nog een prentbriefkaart uitgegeven door het fotostudio Delboy & Baer in Den Haag (zie boven dit artikel). Die vond ik voor enkele euro's op internet en zit nu in de biografie van Van Hattum. Dat doe ik wel vaker zo met interessante prentbriefkaarten!

Tja… en toen ontbrak er eigenlijk nog maar één ding; een tweede druk van de “Hollandsche Natie”. Die kwam uit na de Franse tijd in 1814 en was feitelijk de eerste ongecensureerde druk van dit vaderlands (of nationaal) epos zoals Helmers het oorspronkelijk had bedoeld. Een uitgave die niet alleen ruim honderd versregels meer telt (en ook tien minder die wel in de eerste maar niet in de tweede druk staan!), maar ook tal van woord- en zinsveranderingen. Neem de eerste regels bovenaan dit stuk. Vanaf de tweede druk lezen we:

Ik juich! Schoon thans geen zon van welvaart ons meer streelt,
Dat ik,o Nederland!, ben op uw’ grond geteeld


Helmers is antiquarisch tegenwoordig onvoorstelbaar goedkoop maar een tweede druk kocht ik toch maar niet.
In plaats daarvan kocht ik een mooi bewaard gebleven vierde druk (‘s-Gravenhage, 1817) in origineel kartonnen blauwe uitgeversband. Die is namelijk identiek aan de tweede of derde druk (beiden verschenen in 1814), maar – zoals het titelblad vermeldt “met Platen”. Het is de eerste geïllustreerde uitgave waarin naast de titelplaat ook de eerdergenoemde zes kunstplaten van Vinkeles standaard zijn meegebonden.

Al met al bezit ik nu een kleine, maar fijne collectie met betrekking tot Jan Fredrik (en dus niet 'Frederik'!) Helmers en zijn “Hollandsche Natie”, nietwaar?
Daarvan kon BB alleen maar dromen...


NB. Lees het vervolg; "Een addendum".