vrijdag 4 oktober 2013

Een Chinees

Ik bezit een fraai exemplaar van J.T. Bodel Nijenhuis: “Topographische lijst der plaatsbeschrijvingen van het Koningrijk der Nederlanden”, (Amsterdam, 1862) samengebonden met: “Bibliographie der plaatsbeschrijvingen van het Koningrijk der Nederlanden. Toevoegsel”, (Amsterdam, 1868). Een redelijk schaarse uitgave, zeker met het vervolg, dat ook tegenwoordig nog onder antiquaren en bibliofielen bijzonder wordt gewaardeerd.

Het is heerlijk om in dergelijke naslagwerken te bladeren en ik doe dat dan ook regelmatig. Je wordt bevangen door de illusie dat al die bijzondere, interessante en obscure titels binnen handbereik zijn terwijl de meeste behoren tot de categorie onvindbaar, onbereikbaar of onbetaalbaar. Zo viel mijn oog al bladerend op een wel heel curieus boekje: “Amsterdam door een Chinees beschreven. Amst. 1863 8˚” (deel 2, blz. 58 (139-No. 1513c).


Zoeken op internet naar ‘Chinezen en Nederland’ leert ons dat de Chinese gemeenschap hier (met name in Amsterdam en Rotterdam) pas eind 19de eeuw, begin 20ste eeuw ontstond. Vooral na 1911 was de groei explosief omdat er in dat jaar een grote zeemansstaking uitbrak en er heimelijk vele Chinese zeelieden werden ingehuurd om de staking te breken. Vandaar dat niet lang geleden gevierd werd dat de Chinese gemeenschap in Nederland honderd jaar bestond. Er is in die tijd veel veranderd.
‘Even naar de Chinees’ behoort nu in talloze Nederlandse huishoudens tot een vast terugkerend ritueel en menigeen zal met mij kunnen beamen dat de meest Hollandse hap die er bestaat Chinees is. Daarvan was anderhalve eeuw geleden natuurlijk nog geen sprake. Een Chinees was toen, ook voor de doorsnee Amsterdammer, een exotische bezienswaardigheid uit een geheimzinnig land met een onbekende cultuur. U begrijpt nu wellicht iets van mijn nieuwsgierigheid en begeerte naar deze uitgave. Hoe keek die oosterling destijds naar Amsterdam?

Toen ik maanden later op een vrijdagavond weer eens 'at random' trefwoorden intypte bij Antiqbook en Boekwinkeltjes (ik doe dat vaker!) had ik opeens beet. ‘Chinees’ in combinatie met ‘Amsterdam’ leverde bij antiquariaat Kok in Amsterdam de volgende titel op: “Amsterdam. Impressions de voyage” (Amsterdam, 1863). Auteur: ‘Een Chinees’, 205 blz. halfleder, € 25,- euro. Alles wees er op dat dit het object van mijn begeerte was.
Na een weekend dat me niet snel genoeg voorbij kon gaan stapte ik de daaropvolgende maandagmiddag de winkel binnen met een vrolijk; ‘Goedemiddag, ik kom de Chinees afhalen’. Enige tellen later had ik de zeldzame uitgave in handen en thuisgekomen begon het uitpluizen.


Uit het ‘Nieuwsblad voor den Boekhandel’ (30ste jrg., nr. 31) van 30 juli 1863 blijkt dat het boekje destijds ƒ1,25 kostte. De uitgave begint met een korte introductie van de auteur die zich ‘Jani’ noemt: “Ik geloof dat eenig Nederlandsch recensent, na het anatomiséren van deze mijne Impressions de Voyage, het oordeel over ons, Chinezen, van Macartney, Barrow en de Guignes zal onderschrijven. Het luidt: de Chinezen zijn een zeldzaam mengsel van trots en onderdanigheid, van gekunstelden ernst en kinderlijke ligtzinnigheid, van verfijnde hoffelijkheid en eene opvallende gemakkelijkheid in den omgang, van schijnbare beschaving en de grofste onwetendheid”. Vervolgens verklaart hij de betekenis van zijn naam, “Hij beteekent zout maar tevens tabak. Ik stel mij voor: dat men mij, Jani, zouteloos en rookerig zal noemen; mijn naam geeft er de geleerden recensenten aanleiding toe”.
De onderwerpen (hoofdstukjes) waarover deze Chinees, die na een lange reis in 1843 in Amsterdam aankwam, schreef zijn: ‘Amsterdam, Vriendschap, Vrijheid, De Kunst,
Het Regt, Nieuwsgierigheid, Boeken, Kleeding, Kleeren maken den man, Vorstelijke belooning, Ik ben een Amsterdammer, Geldtrots, De Standen, De Stads-Schouwburg,
Het Klimaat, Het Onderwijs, Begrafenissen, De Vrouwen, Het Meisje, Oude Jongejufvrouwen, De Echt, De Vrouwen (nogmaals!), Geleerde Vrouwen, De oude Vrouw, Lof der Vrouwen, De Handel, Het Huwelijk, De Godsdienst, Drinken, Eten’ en tot slot, ‘Losse, laatste gedachten’.

Een enkel onderwerp daargelaten niet echt een inhoudsopgave die je in een stadsbeschrijving verwacht. Zo is er opmerkelijk veel aandacht voor het vrouwelijke geslacht! Over boeken schreef  'Jani' ondermeer: “Er wordt hier niet veel gelezen, maar nog minder goed gelezen, daar slechts de Letterzetter naauwkeurig leest, en juist hij begrijpt er niets van. Goede en slechte boeken hebben dit met de menschen gemeen, dat de laatsten doorgaans het best fortuin maken. Het meeste nieuws heb ik alhier gevonden in het adresboek en de bruikbaarste bladen waren die, welke de binder achter en voor ingebonden had. Er zijn alhier vele boekverkoopers, vele schrijvers, nog meer vertalers en boekenkoopers het minst; de grootste boekverzamelaar is des Uitgevers zolder. (blz. 30). De ellendigste uitvinding die me telkens uit mijn humeur bragt, is de leesbibliotheek. Deze is de vuilnisbak der literatuur; het volk eet het vuil tegen betaling van 5 centen per deel en de leesbibliotheekhouder moedigt het vuil maken aan” (blz. 32).

Voor zover mij bekend is slechts één keer eerder aandacht geschonken aan deze uitgave. Bijna vijftig jaar geleden verscheen: “Foei Amsterdam! De geheimen van de Hoofdstad voor de tweede maal ontsluijerd” (Amsterdam, 1964), geschreven door de Nederlandse journalist Eduard Messer (1917-2001).

Het meest pikante – dat Messer al gauw verklapt - heb ik hier even tot het laatst bewaard.
‘Jani’, beste boekenvrienden, was één van de pseudoniemen van Herman(nus) Anton(ius) Benit (1823-1864). Zijn “Amsterdam. Impressions de voyage” is geen echte stadsbeschrijving maar een 'physiologie'; een humoristische schets van het Amsterdamse volksleven in het midden van de 19de eeuw.

Ik ben zeker dat vele Amsterdammers mij als een domme Chinees zullen uitjouwen, als zij zoovele domheden van henzelven in mijn geschrift bijeen zien. Ik twijfel er geen oogenblik aan, of ze mij het regt op eenigen naam als wijsgeer zullen betwisten; want – zij weten het niet, dat het verhaal van de zeden en dwaasheden eens volks het beter kenschetsen dan de geschiedenis zijner openbare verdragen, hoven, ministers, onderhandelingen en gezanten” (blz. 201).
Ware woorden van 'Jani', die beslist geen domme Chinees was maar een Luthers predikant. Sambalbij?

vrijdag 20 september 2013

Prospectus

Ephemera now enliven book-fairs; even the most serious book-collector can hardly refuse a publisher’s prospectus for a book or books in which he or she is interested” (“ABC for book collectors”, New Castle, Delaware, 2010, blz. 92).

Het is in de boekenwereld gebruikelijk om het verschijnen van nieuwe uitgaven enige tijd tevoren aan te kondigen.
Bij het gewone leesvoer steeds meer en uitsluitend via de website van de desbetreffende uitgever maar vooral bij luxe - en ‘private press’ uitgaven – waarvoor men meestal moet intekenen - middels een gedrukte prospectus.
Ik ben er gek op en bewaar ze vaak in het desbetreffende boek. Een enkele keer vind ik ze verzamelwaardig en bewaar ik ze ook zonder de aangeprezen uitgave aan te schaffen. Die van de Belgische Carbolineum Pers bijvoorbeeld, gedrukt op mooi papier in fraaie typografie en soms met een illustratie.

Volgens A.J. Brongers “Boekwoorden Woordenboek” (Amersfoort, 2011) is de oudst bekende prospectus gedrukt te Straatsburg in 1469 door de Duitse boekdrukker Johannes Mentelin (ca. 1410-1478). De oudst bekende prospectus voor een Nederlandstalig boek is van de Goudse drukker Gheraert Leeu (ca.1445/1450-1492) voor zijn uitgave van “Melusine” (Antwerpen, 1491). Een reproductie daarvan met toelichting ('Men salse vinden te coope') kreeg ik onlangs cadeau van een medebibliofiel. Deze werd uitgegeven door margedrukkerij De Ammoniet in een oplage van ca. 150 exemplaren ter gelegenheid van de tentoonstelling “Gerard Leeu meesterprenter ter Goude” (december 1992 – februari 1993).


In mijn collectie bevindt zich al enige tijd een achttiende eeuwse prospectus uitgegeven door de boekverkopers Johannes Allart (1773-1811) en Willem Holtrop (1776-1805).
De aankondiging luidt als volgt: “Allart en Holtrop, boekverkoopers te Amsterdam, zyn voorneemens om by inschryving uittegeeven, het aanzienlyk werk, getyteld: Godsdienstige, burgerlyke en krygskundige gebruiken der Grieken, Romeinen, Israëliten en Hebreeuwen, Egyptenaaren, Persen, Scythen, Amazoonen, Parthers, Daciërs, Sarmaaten, en anderen, zoo oostersche als westersche volken, e.z.v.

Dergelijke boek-efemera bleef gewoonlijk niet bewaard maar van deze aankondiging vond ik nog één ander exemplaar in de collectie prospectussen, bijeengebracht door de Leeuwardense boekhandelaar G.M. Cahais (1780-1786, nr.169). Deze unieke collectie in diverse banden bijeengebonden bevindt zich in de Bibliotheek van de Koninklijke Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels (Universiteitsbibliotheek Amsterdam).

De niet geïllustreerde prospectus, 4 bladzijden (quarto), lijkt inhoudelijk erg op wat thans nog steeds gebruikelijk is. Eerst een ruime aankondiging om de aspirant koper lekker te maken dan iets over de opbouw en inhoud van de uitgave en tot slot de prijs, uitvoering en voorwaarden. De intekenprijs voor de vier delen, groot quarto ‘op best fransch papier, royaal formaat’ bedroeg vijf en twintig gulden. “De uitgeevers verbinden zich op het allerplechtigst, om, na de aflevering deezes Werks, en buiten inteekening, geen Exemplaar van het zelve minder te verkoopen dan ƒ 36,-. Den inteekenaren, die verzeekerd kunnen zyn van de beste afdrukken der Plaaten, wordt verzocht om de opgave hunner naamen en kwaliteiten, ten einde dezelve in eene behoorlyke orde voor het Werk te kunnen plaatsen”.


De aantekening rechtsonder op mijn exemplaar: “Van de Wed. Terveen & Zoon”, verwijst naar de Utrechtse boekverkoper Jan Terveen. Zijn weduwe (en zoon) zat tussen 1781 en 1787 aan de Lijnmarkt in Utrecht. Zij waren ondermeer uitgever van het bekende boekje van Hiëronymus van Alphen (1746-1803): “Proeve van kleyne gedigten voor kinderen” (Utrecht, 1778). Linksonder staat in handschrift: “Omme (?) de Heer Secr. Hendriksen”. Zoeken naar een secretaris Hendriksen in de 18de eeuw leverde een mogelijke kandidaat op en wel mr. Jan Both Hendriksen (1744-1817), advocaat en procureur, tevens stadssecretaris van Amersfoort en schout van Eemnes Buitendijks. Heeft hij geïnformeerd naar de uitgave bij de boekhandel van Terveen en daar een prospectus gekregen?


Bij Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam raadpleegde ik de lijst van intekenaren. Deze zit voorin het eerste deel van deze vierdelige uitgave die te Amsterdam in 1786 onder een enigszins gewijzigde titel en met wat minder afbeeldingen verscheen (“Gewoonten der aloude volken; behelzende de ...”). Helaas, noch ene Hendriksen noch de boekhandel van Terveen zijn daarin opgenomen.
De uitgave ging dus aan hun neus voorbij en de prospectus?… die belandde 228 jaar later bij mij.

woensdag 4 september 2013

'Putmannen'


Eén van de nestoren van het (Amsterdamse) antiquariaat overleed twee weken geleden.
Maar Louis Putman (1923-2013) mag dan in de boekhemel zijn en zijn rommelwinkeltje aan het Rusland opgedoekt, dood is hij voor vele boekenliefhebbers allerminst.
Integendeel, nog dagelijks zijn de bibliofiele horden op pad om te ‘putmannen’. Wat dat is?
Het is een eponiem en een werkwoord; “Ik heb geputmand, jij hebt geputmand, wij hebben geputmand…
En dat zou dan moeten staan voor met niets ontziende ijver en vasthoudendheid datgene boven de rooilijn brengen, wat anderen er zo graag onderstoppen. Want daar hebben we toch (nog) geen woord voor!
“ (Citaat van Joop van den Berg).

‘putmannen’ gaat dus verder, is intensiever, dan ‘sneupen’ dat destijds door Ayolt Brongers (de ‘boekensneuper’) werd geïntroduceerd en in de boekenwereld de betekenis heeft van het met nieuwsgierigheid iets zoeken.
Dat ‘putmannen’ gaat nu wel heel letterlijk sinds grote gedeelten van zijn handelswaar bij Jos Albers op het Waterlooplein zijn terechtgekomen. Regelmatig ‘putman’ ik daar nu door bananendozen waarvan de inhoud gedurende tientallen jaren door Putman vaak op datzelfde Waterlooplein werd ingekocht. Een soort bibliofiele kringloop dus en inmiddels heb ik bij Jos al diverse brochures ‘geputmand’ tegen gemiddeld één euro per stuk.
Zoals ik al eens eerder schreef moest je bij Putman niet zijn voor dure in marokijn leer of perkament gebonden oude 17de en 18de eeuwse boeken. Ik ben ze althans bij hem nooit tegengekomen. Nee, bij Putman kwam je voor het efemere drukwerk, met name gekke 19de en vroeg 20ste eeuwse brochures, overdrukjes en door hem zelf ‘gesepareerde’ artikelen.

Maar, eerlijk is eerlijk, ook die kocht ik toen hij nog leefde niet veel bij hem. Vaak stond ik voor een gesloten winkeldeur en zelfs als hij open was kwam je niet erg ver. Echt snuffelen bij Putman was er (althans voor mij) niet bij en als je wat specifieks zocht en het lag voor het grijpen dan was de prijs meestal aan de hoge kant.

Over de doden niets dan goeds, maar ik ben toch wel blij dat ik nu heerlijk frank en vrij door zijn dozen kan ‘putmannen’ en met plezier een paar euro uitgeef aan bibliofiele rariteiten om vervolgens met de schat naar mijn hol terug te sluipen. Wat is – zonder uitgebreid in te gaan op de vaak curieuze inhoud - het voorlopige resultaat van mijn ‘putmannen’ sinds zijn overlijden?
Voor twee euro een exemplaar van M. Reijnders: “Toen het oude kerkje van pastoor Wubbe nog bestond” (Amsterdam, 1925). Mijn tweede exemplaar! De eerste kocht ik nota bene jaren terug ook bij Putman voor dertig gulden! Bevat historische anekdotes (geïllustreerd) uit het alledaagse Amsterdamse volksleven rond 1900 van leden van de Willebrordusparochie. Erg schaarse uitgave gedrukt op belabberd papier.
Mr. A.J.J. van Rooy: “Kerkelijke architectuur” (Utrecht, 1953) met een interessant artikel over een Rijksmonument in mijn woonplaats; de Kruiskerk van Marius Frans Duintjer (1908-1983). Potloodprijsje van Putman; 25 gulden!
M.J. van Oosterzee: “Hollands eer verdedigd” (Utrecht, 1878). Behoort tot de antiquarische rariora. Bevat een vermakelijke reactie op een weinig vleiend artikel over ons land en zijn inwoners in de Hongaarse Pester Lloyd van 3 oktober 1873 (nr. 227). Inhoudelijk beslist blogwaardig, dus wordt nog eens vervolgd!


J. van Vloten (1818-1883): “Vondels eenvoud” (Amsterdam, 1862). Tekst van een toespraak gehouden in Deventer in 1858 waarvan de opbrengst ten goede kwam aan de oprichting van een standbeeld van Joost van den Vondel. Het beeld werd onthuld op 18 oktober 1867 en staat in het Amsterdamse Vondelpark. Schaars!
J.W. Brouwers (1831-1893) ‘curé de Bovenkerk-lez-Amsterdam’: “Le centenaire du Poëte hollandais Vondel” (Lille, 1888). Antiquarische rariora! Tekst van een toespraak voor de ‘assemblée générale des Catholiques du Nord et du Pas-de-Calais’ in Lille. Op de titelpagina staat in handschrift: “Aan Mr. Heydenrijck, lid van den Raad van Staten, enz. Uit ware hoogachting. De schr(ijver)”.
Abbé Brouwers zoals hij werd genoemd was een liefhebber van Vondel en een groot redenaar. Hij behoorde tot het invloedrijke ‘Amsterdamse ABC’ (J.A. Alberdingk Thijm en Pierre Cuypers waren respectievelijk A en C). Hij was o.m. bouwpastoor in Bovenkerk (gemeente Amstelveen). Daar verrees vanaf 1873 de door de befaamde architect Pierre Cuypers (1827-1921) ontworpen neogotische St. Urbanuskerk, thans een Rijksmonument.


Zo maar wat willekeurige voorbeelden. De lijst is beslist niet compleet en bovendien blijf ik voorlopig gewoon ‘doorputmannen’ in het 'oud papier'. Heerlijk, en vele bibliofielen zullen dat met mij eens zijn. Daarom tot slot in koor en met elkander; “Putman is dood, leve het putmannen”.