zaterdag 1 september 2012

De anatomie van engelen

'Boeken met een verhaal’, gekke uitgaven, obscure brochures, bizarre onderwerpen, verzonken boekjes…
Ditmaal bracht de post een pakje uit Den Haag met een vroeg negentiende eeuwse brochure (54 blz.), in originele papieren omslag, waarop een wonderlijke titel prijkt:
Vergelijkende ontleedkunde der Engelen: een schets”, (Amsterdam, 1835).

Het gaat om de vertaling van een oorspronkelijk Duitse uitgave: “Vergleichende Anatomie der Engel: eine Skizze”, (Leipzig, 1825). Daarvan vond ik thans één exemplaar te koop voor € 300,- euro. Vergeleken daarmee is de € 75,- euro die ik uitgaf bescheiden, temeer omdat de eerste Nederlandse vertaling zeer zeldzaam is. Alleen de vertaling uit 1911 (door ene dr. Phil), uitgegeven door C. Bredée in Den Haag onder de titel: “Vergelijkende Anatomie der Engelen”, kom je een doodenkele keer nog wel eens tegen.
Die laatste uitgave bevat overigens ook een levensschets van de auteur evenals ‘een enkel woord over dit werkje’. Daaruit leren we dat dr. Mises een pseudoniem was van de Duitse psycholoog Gustav Theodor Fechner (1801-1887) dat hij gebruikte voor uitgaven waaraan hij zijn naam als geleerde niet wilde hechten.

Daar kan ik me van alles bij voorstellen want als geleerde kun je dr. Mises niet serieus nemen met zijn beschouwing over engelen: “niet als figuren, met het karakter van lieftallige vrouwen, dat hier aan een kritische beschouwing zou onderworpen zijn”,  maar als: “levende schepselen, die in het rijk der organismen op een hoogeren trap zullen staan dan de mensch”.


Volgens Mises zijn engelen etherische bolvormige zonneschepsels, vergelijkbaar met het edelste lichaamsdeel van de mens; zijn ogen. “Wij kunnen zelfs ons oog met volle recht een zonneschepsel op aarde noemen. Het leeft van en in de stralen der zon en heeft dus dezelfde gedaante als zijne broeders op de zon”.
Engelen communiceren door verschillende kleuren in een ronde vlek aan hun oppervlak te tonen, de plaats waarmee ze lucht en licht innemen zoals wij via onze mond. “De engelen zijn op zichzelf doorzichtig, maar ze kunnen naar willekeur kleuren aannemen; zij spreken met elkaar in gekleurde lichtstralen evenals wij in verschillende geluidsstralen. Wat de ééne engel den anderen wil zeggen, dat schildert hij op zijne oppervlakte; de ander ziet dat beeld en weet, wat in zijn ziel omgaat”.


Engelen staan het dichtst bij de zon en hebben daarom geen benen. “De oorzaken, die aan de aardschepselen beenen geven, vervallen namelijk op de zon. Op zichzelf streeft de zon ernaar, om bolvormige lichamen voort te brengen, hetgeen gedeeltelijk uit de gedaante der planeten blijkt, gedeeltelijk ook uit den bolvorm van het menschenhoofd, dat het meest van alle koppen op aarde de zon toestreeft.
Die vorm is nog volmaakter bij het oog, dat de zon in ’t bijzonder toebehoort.
Alleen de tegenwerking, die de zon in de vorming harer schepselen van de planeet ondervindt, belet de volmaking tot bol. Deze tegenwerking komt op de zon zelf niet in aanmerking. Maar als een engel geen beenen heeft, hoe beweegt hij zich dan? – Zooals de bolvormige planeten; naar vrije willekeur
”. Engelen zijn eigenlijk levende planeten “wat anders dan licht gaat er van de ééne planeet op de ander over?”.
Ze hebben een zintuig voor zwaartekracht, licht en tonen. “Van het gehoor der engelen weet ik nog niets. Toch zullen zij wel een vlies bezitten, dat in medetrilling kan geraken. Ook reuk en gevoel heb ik bij de engelen nog niet onderzocht.
De reuk staat waarschijnlijk op een zeer hoogen trap; want op de zon kan de verdamping buitengewoon groot zijn
”.

Een wonderlijke fantasie, dat zal de lezer met mij eens zijn, die – begin negentiende eeuw – beslist niet door iedereen op prijs werd gesteld.
Daar trekt de moderne bibliofiel zich natuurlijk niets van aan, hoe gekker hoe beter. Nadat ik de verkoper een e-mail had gestuurd dat het geld op zijn rekening stond ontving ik een retourbericht met een verrassende mededeling:
Ik heb ook een kleine anekdote voor u. Ik heb het ooit op de boekenmarkt in Deventer gekocht. De naast mij staande klant was Gerrit Komrij die zich bij zijn vriend liep te beklagen dat - wat boekstallen eerder - een boek net aan zijn neus voorbij ging. Op dat moment pakte ik uit de kast voor ons dit boekje. Hij keek mee, terwijl ik het bekeek. Zijn vraag ‘gaat u dit kopen?’ werd door mij bevestigend beantwoord. Waarna hij, met zijn kraakstem, tegen zijn vriend zei dat ze meteen weg gingen omdat zijn dag nu toch echt helemaal verpest was. Ik had wel met hem te doen, maar niet genoeg om het niet te kopen”.

En nu ligt datzelfde vermaledijde boekje dat aan zijn neus voorbij ging - en zo ontsnapt aan de veiling van zijn bibliotheek - bij Perkamentus.
In gedachten zie ik daarboven iemand instemmend knikken en glimlachen.
Het is de bibliofiel in mij, het is Komrij!

2 opmerkingen:

  1. Erg leuk stukje. Dat hij ruste in vrede nu ;-)

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Dank je. Hoop - voor Komrij en ons bibliofielen - dat ze daarboven ook veel boeken hebben. Dan hoeven we ons niet te vervelen ;-)

    BeantwoordenVerwijderen