"Onvindbaar, maar ik blijf zoeken" schreef ik vorig jaar in mijn blogbijdrage "Blanke slavinnen; een bibliografie", bij nummer 12 van de lijst, het academisch proefschrift van W.L.A. Collard: "De ‘handel in blanke slavinnen’" (Amsterdam, 1900).
Inmiddels is die opmerking verdwenen en het artikel op dat punt aangepast. Eerst even iets over dat aanpassen of bewerken van oude blogposts.
Los van het feit dat ik taalfoutjes die ik (soms veel) later ontdek en hyperlinks die niet meer werken zo veel mogelijk corrigeer zijn drie - van de inmiddels bijna vierhonderd - blogposts 'open'.
Dat zijn: "Blanke slavinnen; een bibliografie", "Curiositeiten van allerlei aard" en "De presentexemplaren van het 'mirakelboekje'". Ik vul ze aan zodra ik nieuwe gegevens vind of, zoals in dit geval, een nieuwe aanwinst tegenkom.
Dat zijn: "Blanke slavinnen; een bibliografie", "Curiositeiten van allerlei aard" en "De presentexemplaren van het 'mirakelboekje'". Ik vul ze aan zodra ik nieuwe gegevens vind of, zoals in dit geval, een nieuwe aanwinst tegenkom.
Die aanwinst komt ditmaal van het Haagse antiquariaat Fokas Holthuis, waar mijn boekenvrienden Fokas en Paul de scepter zwaaien. Voor een vriendenprijs (zie mijn aanwinstenlijstje over de maand november 2019) kocht ik bij hen een exemplaar van Collard's 'onvindbare' proefschrift.
Oude(re) academisch proefschriften zijn over het algemeen antiquarisch niet zo makkelijk te vinden. Ze werden in een beperkte oplage goedkoop en (meestal) niet geïllustreerd gedrukt, uitsluitend voor de promotie. Ze behandelden vaak onderwerpen die niet erg interessant of spannend waren voor een breed publiek en verouderden snel door nieuwe wetenschappelijke inzichten. Grotendeels saai uitgegeven, in eenvoudig papier - of kartonnen omslagen, zijn ze ook weinig aantrekkelijk voer voor de verzamelaar van fraaie boekbanden.
Natuurlijk zijn er verzamelwaardige uitzonderingen op de regel. Begeerlijk zijn bijvoorbeeld proefschriften met curieuze of bizarre onderwerpen of die van later bekende personen of proefschriften die baanbrekend bleken in hun vakgebied (bijvoorbeeld dat van W.J Kolff (1911-2009) over de kunstmatige nier uit 1946).
Ook in mijn bibliotheek staan enkele begeerlijke proefschriften, zoals de thesis van mejufvrouw Isabella (I.H.) van Eeghen (1913-1996): "Vrouwenkloosters en Begijnhof in Amsterdam van de 14e tot het eind der 16e eeuw", (Amsterdam, 1941) met aanbiedingskaartje 'In opdracht van de schrijfster', inclusief de stellingen (die er bij proefschriften vaak los bij zitten). Ik kocht het in januari 2018 bij mijn kringloop voor slechts twee euro.
Een ander voorbeeld is het zeer schaarse proefschrift van W. van den Bergh (1850-1890): "De strijd tegen de prostitutie in Nederland" ('s-Gravenhage, 1878), waarop hij 29 Juni 1878 'summa cum laude' promoveerde en dat kritisch werd besproken in de dagbladen. Ik vond zeer recent een betaalbaar exemplaar (inclusief de stellingen) gebonden in een fraaie blauwlinnen band met in goud de titel op het voorplat en de rug. Volgens het kleine plakkertje aan de binnenzijde van het voorplat een band van de 'stoomboekbinderij P. van den Heuvel, 's Gravenhage'. Het boekblok is aan alle zijden verguld en de uitgave bevat een los inlegvel met de 'Inhoud(sopgave)' en 'Errata'. Het verscheen ook in de handel maar mijn luxe uitvoering verraadt dat het gaat om een speciaal exemplaar voor de auteur of iemand uit zijn directe omgeving.
Oude(re) academisch proefschriften zijn over het algemeen antiquarisch niet zo makkelijk te vinden. Ze werden in een beperkte oplage goedkoop en (meestal) niet geïllustreerd gedrukt, uitsluitend voor de promotie. Ze behandelden vaak onderwerpen die niet erg interessant of spannend waren voor een breed publiek en verouderden snel door nieuwe wetenschappelijke inzichten. Grotendeels saai uitgegeven, in eenvoudig papier - of kartonnen omslagen, zijn ze ook weinig aantrekkelijk voer voor de verzamelaar van fraaie boekbanden.
Natuurlijk zijn er verzamelwaardige uitzonderingen op de regel. Begeerlijk zijn bijvoorbeeld proefschriften met curieuze of bizarre onderwerpen of die van later bekende personen of proefschriften die baanbrekend bleken in hun vakgebied (bijvoorbeeld dat van W.J Kolff (1911-2009) over de kunstmatige nier uit 1946).
Ook in mijn bibliotheek staan enkele begeerlijke proefschriften, zoals de thesis van mejufvrouw Isabella (I.H.) van Eeghen (1913-1996): "Vrouwenkloosters en Begijnhof in Amsterdam van de 14e tot het eind der 16e eeuw", (Amsterdam, 1941) met aanbiedingskaartje 'In opdracht van de schrijfster', inclusief de stellingen (die er bij proefschriften vaak los bij zitten). Ik kocht het in januari 2018 bij mijn kringloop voor slechts twee euro.
Een ander voorbeeld is het zeer schaarse proefschrift van W. van den Bergh (1850-1890): "De strijd tegen de prostitutie in Nederland" ('s-Gravenhage, 1878), waarop hij 29 Juni 1878 'summa cum laude' promoveerde en dat kritisch werd besproken in de dagbladen. Ik vond zeer recent een betaalbaar exemplaar (inclusief de stellingen) gebonden in een fraaie blauwlinnen band met in goud de titel op het voorplat en de rug. Volgens het kleine plakkertje aan de binnenzijde van het voorplat een band van de 'stoomboekbinderij P. van den Heuvel, 's Gravenhage'. Het boekblok is aan alle zijden verguld en de uitgave bevat een los inlegvel met de 'Inhoud(sopgave)' en 'Errata'. Het verscheen ook in de handel maar mijn luxe uitvoering verraadt dat het gaat om een speciaal exemplaar voor de auteur of iemand uit zijn directe omgeving.
Tot slot; het proefschrift van K.O. Meinsma (1865-1929): "Middeleeuwsche Bibliotheken" (Amsterdam, 1902). Ik had al heel lang de fotografische herdruk van het hoofdstuk over de Librye te Zutphen dat in 1988 apart verscheen bij de Walburg Pers, maar het begeerde complete proefschrift (inclusief de stellingen) staat pas sinds januari 2018 in mijn bibliotheek.
Blijkens het etiketje aan de binnenzijde werd dit exemplaar ingebonden door boekbinder F.C. Koster in Amsterdam in een eenvoudige harde kartonnen band. Mijn exemplaar draagt het stempel van het Leesmuseum in Amsterdam. Net als het proefschrift van I.H. van Eeghen is het een dissertatie die nog steeds bruikbaar is en wetenschappelijke waarde heeft.
Terug naar mijn laatste aanwinst; het proefschrift van Collard. Zijn dissertatie, waarop hij in 1900 'cum laude' promoveerde aan de universiteit van Amsterdam, is niet alleen lezenswaardig en zeldzaam maar bovendien niet zomaar een exemplaar. Het is een bijzonder opdrachtexemplaar en om die reden smaakvol gebonden in een bruin linnen band met goudopdruk. Op de rug staat: "W.L.A. Collard, academisch proefschrift", op het voorplat titel en auteur en op het achterplat de godin Minerva met uil (zoals die ook voorkomt op oude prijsbanden uit bijvoorbeeld Middelburg en Leiden). Op het eerste schutblad staat geschreven: "Voor mijn lieve verloofde Line van W.C.". Verder bevat het (los) de stellingen alsmede een uitnodigingskaartje voor de receptie na afloop van de promotie in het universiteitsgebouw.
Van de auteur, Wolter Louis Albert Collard (1875-1940), is vrij veel bekend. Hij was later werkzaam bij Justitie maar ook lid van de Staatscommissie voor Luchtvaart. Zijn belangstelling voor deze destijds moderne vorm van transport- en vervoer blijkt ondermeer uit stelling VII bij zijn proefschrift: "Onder het 'rijk in Europa' in art. 2 Wetboek van Strafrecht moet ook begrepen worden de luchtruimte boven het grondgebied van den Nederlandsche Staat in Europa. Ergo is een strafbaar feit gepleegd in een luchtvaartuig, zich bevindend in die luchtruimte, te berechten volgens de Nederlandsche Strafwet. Wenschelijk is het op luchtvaartuigen voor de toepassing der strafwet bepalingen in het leven te roepen gelijk aan die, welke voor gewone vaartuigen bestaan". Met deze formulering liep hij vooruit op de in 1958 aangenomen Wet Luchtvaart, artikel 3 (Vlagbeginsel) waarin staat: "De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig aan enig strafbaar feit schuldig maakt".
Lieve verloofde Line was Collard's latere echtgenote Esselina Keyzer (1883-1949) met wie hij in 1906 zou trouwen. De zeventien jaar jonge Line zou later uitgroeien tot een zelfbewuste en maatschappelijk betrokken echtgenote. Zo komen we haar tegen als lid van het bestuur van de ledengroep van de Haagse Tuchtunie (1928) en als voorzitster van de afdeling Den Haag van de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen (1932).
Collards thesis werd destijds goed ontvangen en besproken in "Het Nieuws van den Dag" (maandag, 16 juli 1900). In het artikel "Een gruwel" spreekt een recensent de hoop uit dat het proefschrift door de handel wordt opgepikt en algemeen verkrijgbaar wordt gesteld. Helaas is dat niet gebeurd en mede daarom is Collards proefschrift thans onvindbaar, maar blijft u vooral zoeken...
Blijkens het etiketje aan de binnenzijde werd dit exemplaar ingebonden door boekbinder F.C. Koster in Amsterdam in een eenvoudige harde kartonnen band. Mijn exemplaar draagt het stempel van het Leesmuseum in Amsterdam. Net als het proefschrift van I.H. van Eeghen is het een dissertatie die nog steeds bruikbaar is en wetenschappelijke waarde heeft.
Terug naar mijn laatste aanwinst; het proefschrift van Collard. Zijn dissertatie, waarop hij in 1900 'cum laude' promoveerde aan de universiteit van Amsterdam, is niet alleen lezenswaardig en zeldzaam maar bovendien niet zomaar een exemplaar. Het is een bijzonder opdrachtexemplaar en om die reden smaakvol gebonden in een bruin linnen band met goudopdruk. Op de rug staat: "W.L.A. Collard, academisch proefschrift", op het voorplat titel en auteur en op het achterplat de godin Minerva met uil (zoals die ook voorkomt op oude prijsbanden uit bijvoorbeeld Middelburg en Leiden). Op het eerste schutblad staat geschreven: "Voor mijn lieve verloofde Line van W.C.". Verder bevat het (los) de stellingen alsmede een uitnodigingskaartje voor de receptie na afloop van de promotie in het universiteitsgebouw.
Van de auteur, Wolter Louis Albert Collard (1875-1940), is vrij veel bekend. Hij was later werkzaam bij Justitie maar ook lid van de Staatscommissie voor Luchtvaart. Zijn belangstelling voor deze destijds moderne vorm van transport- en vervoer blijkt ondermeer uit stelling VII bij zijn proefschrift: "Onder het 'rijk in Europa' in art. 2 Wetboek van Strafrecht moet ook begrepen worden de luchtruimte boven het grondgebied van den Nederlandsche Staat in Europa. Ergo is een strafbaar feit gepleegd in een luchtvaartuig, zich bevindend in die luchtruimte, te berechten volgens de Nederlandsche Strafwet. Wenschelijk is het op luchtvaartuigen voor de toepassing der strafwet bepalingen in het leven te roepen gelijk aan die, welke voor gewone vaartuigen bestaan". Met deze formulering liep hij vooruit op de in 1958 aangenomen Wet Luchtvaart, artikel 3 (Vlagbeginsel) waarin staat: "De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig aan enig strafbaar feit schuldig maakt".
Lieve verloofde Line was Collard's latere echtgenote Esselina Keyzer (1883-1949) met wie hij in 1906 zou trouwen. De zeventien jaar jonge Line zou later uitgroeien tot een zelfbewuste en maatschappelijk betrokken echtgenote. Zo komen we haar tegen als lid van het bestuur van de ledengroep van de Haagse Tuchtunie (1928) en als voorzitster van de afdeling Den Haag van de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen (1932).
Collards thesis werd destijds goed ontvangen en besproken in "Het Nieuws van den Dag" (maandag, 16 juli 1900). In het artikel "Een gruwel" spreekt een recensent de hoop uit dat het proefschrift door de handel wordt opgepikt en algemeen verkrijgbaar wordt gesteld. Helaas is dat niet gebeurd en mede daarom is Collards proefschrift thans onvindbaar, maar blijft u vooral zoeken...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten