Van allerhande haar gekruld,
En om ze regt te doen gebruiken,
Met papillotten opgevuld.
Ik werk van d’ochtend tot den avond,
In ’t rossig en verwarde haar,
Door wind of weêr of slaap bestreden,
En maak ze weer voor zessen klaar.
Zoo dek ik ’t hoofd voor gure winden,
En hoed voor zinkens, kramp en pijn:
Roemt dus mijn’ kunst, o, jonge vrinden!
Ofschoon gij niet gepruikt wilt zijn”.
In 1974 maakten mijn ouders, mijn broer en ik onze eerste familie- en vliegreis naar het buitenland. Met een Franse caravelle van Transavia vertrokken we van Rotterdam Airport voor een paar weken naar de badplaats Mamaia in het zwaar communistische Roemenië. We keerden terug met bijna lege koffers.
Die straatarme Roemenen verkeerden nog half in de Middeleeuwen, konden alles gebruiken en knipten als scheermessen als je zelfs maar een doodgewone ballpoint weggaf. Vooral om kleding werd gevochten zoals onze spijkerbroeken (een westers symbool) maar ook mijn moeders - naar Roemeense maatstaven - pikante lingerie en pruik waren 'hot' items. Niet dat ze die pruik om een of andere reden nodig had maar in Nederland was het dragen van pruiken toen erg in de mode en 'mode' was in Roemenië een onbereikbare westerse luxe.
Aan die modegril en die pruik moest ik weer even denken toen ik in de online collectie van het Amsterdam Museum een bijzonder exemplaar aantrof dat twee eeuwen eerder het hoofd sierde van een Amsterdamse notabele. Het galante donkerblonde haarstuk behoorde toe aan mr. Egbert de Vrij Temminck (1700-1785) die tussen 1748 en 1785 diverse malen burgemeester was. Zijn Patriotse sympathieën en enigszins vaderlijke en gemeenzame relatie met de gewone man maakten hem destijds net zo populair als zijn tijdgenoot en collega Hendrik Hooft Daniëlszn. (1716-1794), die ook al zo’n uit de mode geraakte burgemeesterspruik tot op hoge leeftijd droeg.
Uit de mode, omdat in de loop van de 18de eeuw de pruik voor mannen een flinke wijziging onderging. De statige in de 17de eeuw geïntroduceerde allongepruiken maakten plaats voor de meer praktische zakjes- en staartpruiken (die uitliepen in een koket op de rug bengelende strik). Toen Stadhouder Willem V (1748-1806) in 1768 het ''T verheugd Amsterdam" bezocht droegen alleen de burgemeesters nog statige allongepruiken.
Alle andere notabelen, inclusief de Stadhouder zelf (u ziet hem hieronder bij zijn bezoek aan het bepruikte Amsterdamse College ter Admiraliteit) niet meer. In de eerste decennia van de 19de eeuw zou de pruik voor mannen definitief uit het modebeeld verdwijnen en de laatste regels van het versje 'De Pruikmaker' uit 1830 waarmee ik dit stukje begon zijn wat dat betreft veelzeggend.
Lange tijd heeft die pruik symbool gestaan voor de 18de eeuw. Nog steeds hoor je wel eens praten over de ‘Pruikentijd’. In mijn onlangs verworven exemplaar van: “Woordenschat. Verklaring van woorden en uitdrukkingen” (’s-Gravenhage, 1899) staat onder dit lemma de volgende beschrijving: “De laatste zeventig jaar der 18e eeuw, toen in ons land familie-regeering, luiheid, gebrek aan moed en geestkracht op bijna elk gebied ons eenmaal grootsch verleden te schande maakte. Men richtte zich naar de verdorven zeden van het Fransche hof (gelijk ook overal in Duitschland het geval was) en droeg dus ook evenals daar pruiken. Vandaar woorden als oude pruik voor vijand van vooruitgang, beperkt mensch, en pruikerig voor dwaas, kleinzielig of dom” (blz. 957).
Zo, dat liegt er niet om!
Gelukkig denken we daarover tegenwoordig wat genuanceerder en kunnen we op websites als die van de Stichting Jacob Campo Weyerman (zie mijn blogroll) lezen dat de 18de eeuw helemaal niet zo 'pruikerig' was. Vermeldenswaardig tot slot is dat in Nederland slechts twee originele pruikenkamers resteren; in Kasteel het Nijenhuis (thans Museum De Fundatie) en in Paleis Het Loo.
Ik heb niks met haar dus u vraagt zich wellicht af wat dit verder nog met mijn boeken te maken heeft?
Toen ik lang geleden de kans kreeg om een prachtig in perkament gebonden vierdelig exemplaar te verwerven van Jan Wagenaar’s beschrijving van Amsterdam heb ik mijn in halfleer gebonden set gauw verkocht. Je verzameling ‘upgraden’ heet dat met een modern woord.
Ik maakte echter een uitzondering voor het schaarse vierde deel in groot folio dat ik ooit separaat had gekocht bij mijn driedelige folio uitgave. Daarvoor was feitelijk maar één reden. Er zit een aantal bijzondere soms (zeer) grote gravures in bijgebonden die normaal niet in het vierde deel thuishoren. Over twee van die extra afbeeldingen heb ik al eens geschreven in “Een ‘echte’ Belg?”.
Twee andere zijn de grote burgemeestersportretten die u hierboven ziet van eerdergenoemde regenten. Die van Hendrik Hooft Daniëlszn met zijn lege cartouche is gemaakt door Francois Joseph Pfeiffer sr. (1741-1807). Het onderste ‘staatsieportret’ (34 bij 22 cm.) van mr. Egbert de Vrij Temminck is gemaakt door Jacob Houbraken (1698-1780) en uitgegeven in een serie burgemeestersportretten door Isaac Tirion (1705-1765).
Daar zien we de man van en met dat bijzondere museumstuk. Kijk hem eens glunderen met die krullenbol…
Beste Piet Perkament,
BeantwoordenVerwijderenwat leuk dat u al eerder een artikel heeft geschreven over deze bijzondere pruik. Onze collega's van de afdeling Documentatie zullen dit artikel in ons collectieregistratiesysteem toevoegen bij dit desbetreffende object.
Met vriendelijke groet,
webredactie
Amsterdam Museum
Leuk! Daar komt dan waarschijnlijk zeer binnenkort een object met een verhaaltje bij... ('The Rembrandt connection').
VerwijderenWat een ijdeltuiten die mannen uit de 18e eeuw! Maar ja, tegenwoordig scheren mannen hun hoofd juist kaal om er interessant uit te zien en gaan ze dagelijks naar de sportschool (sommige mannen dan). Je kunt afvragen wat gezonder is: een pruik dragen of jezelf afbeulen in de sportschool ;-)
BeantwoordenVerwijderenBen al ruim vijftien jaar kaal en ga nooit naar de sportschool ;))
Verwijderen