Deze lijvige foliant behoort tot de grootste boeken in mijn bibliotheek. Het gaat om een uitgave van Gerard van Loon (1683-1758) getiteld: “Aloude Hollandsche histori der Keyzeren, Koningen, Hertogen en Graaven welken, sedert de komst der Batavieren in het thans genaamde Holland tot de herstelling van ’s Graaven Florents den Eerstens Zoon aldaar het Hooggebied gehad hebben. Beweezen en bevestigd door de woordlyke getuygenissen van zoodaanige Schryvers, welke in en naast die tyden geleefd hebben, als de beschreeven zaken zyn voorgevallen en voorts nog versierd en opgehelderd met de noodige Landkaarten, Geslachtlysten, Keyzer- en Koninglyke Penningen en veelvuldig andere Gedenkstukken, in die overoude tyden gemaakt” (’s Gravenhage, 1734). Tja, een hele mond vol en typisch voor titels uit die tijd.
Het eerste dat opvalt, is de perkamenten band die op het
voor- en achterplat is voorzien van een fors supralibros. Dankzij mijn – op
goed geluk – bladeren door het onvolprezen standaardwerk van J.E. Elias
(1875-1959): “De vroedschap van Amsterdam
1578-1795” (Haarlem, 1903-1905) kwam ik er achter dat het gaat om het wapen
van de 18de eeuwse Amsterdamse patriciersfamilie Sautijn.
Zoals de uitvoerige titel al aangeeft gaat het boek over de
oudste geschiedenis van deze contreien. De tijd dus van de Romeinen, Bataven en
Franken, grofweg de periode tussen de geboorte van Christus en het jaar
duizend. Bijzondere aandacht krijgen de dappere Bataven, die volgens
de toenmalige geschiedkundige opvattingen, onze directe voorouders waren. Een misvatting
die overigens eeuwenlang stand hield en de kern vormt van de zogenaamde ‘Bataafse Mythe’. Van Loon gaat uitgebreid op hen in en laat ons met een fraaie
dubbele paginagrote illustratie kennis maken met de “Aloude Kleedij en wapenrusting der Batavische mannen”.
Daar zitten ze dan onze Bataafse helden, onder het groene loof, terwijl op de achtergrond een Bataafs leger zich klaarmaakt voor de volgende dappere strijd tegen de Romeinen.
Daar zitten ze dan onze Bataafse helden, onder het groene loof, terwijl op de achtergrond een Bataafs leger zich klaarmaakt voor de volgende dappere strijd tegen de Romeinen.
Wat bij nadere bestudering van deze afbeelding opvalt zijn
niet zozeer de kleding en wapenuitrusting maar die koddige hoofddeksels. Het
opgebonden Bataafs haar gaat schuil onder een soort omgekeerde gevlochten
mandjes en bij de centrale leidersfiguur een soort metalen bol. Een tweede
illustratie in het boek (op blz. 192) toont een aantal Bataafse mannenkopjes “in verscheydene tyden by ’t roeren des
gronds” ontdekt met curieuze hoofddeksels in detail. Van Loon baseerde zich
op informatie uit de geschiedkundige werken van Johannes van Someren (1622-1676), Hendrik Cannegieter (1691-1770) en
Johannes Smetius (1590-1651) en zijn gelijknamige zoon (1636-1704). Een aantal van
de afgebeelde kopjes bevond zich in de verzameling oudheden van Smetius senior.
Oorspronkelijk waren deze kopjes, sieronderdelen van bronzen
gebruiksvoorwerpen als kofferhengsels en schenkkannen. De bolvormige verbinding
tussen de eigenlijke kop en de steel werd geïnterpreteerd als hoofddeksel. Daarnaast
hebben bekende afbeeldingen op gebouwen uit de oudheid, zoals de fezachtige
mutsen die Sarmatanen en Daciërs dragen op de Zuil van Trajanus in Rome, vermoedelijk
het beeld versterkt dat onze dappere Bataven hier met een soort van wilgentenen
gevlochten haarmandjes rondliepen.
Dat beeld hield lang stand zo bleek toen ik enkele jaren
terug op de Haagse boekenmarkt voor een paar euro de vierdelige uitgave kocht van
Nicolaas de Roever (1850-1893) en Gualtherus Jacob Dozy (1841-1911): “Het leven van onze voorouders” (Amsterdam,
1913). In het eerste deel vond ik een fraaie afbeelding met (blz. 76) de volgende
tekst: “Het is bekend, dat de
Bataven hun vaderland waren ontweken, dat zij van den stam waren der Chatten of
Hessen, die tot de familie der Sueven behoorden en zich van andere Germaansche
stammen onderscheidden door de eigenaardigheid van het lange haar, een kenmerk
van den vrijen Germaan, te dragen in een wrong boven op het hoofd, waar het dan
met een beenen naald of bij de meer gegoeden met een metalen band werd
bijeengehouden. Andere schijnen daartoe bolvormige ringen ja zelfs gevlochten teenen
in den vorm van mandjes gebezigd te hebben”.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten