Amsterdam.
Een warme zondagmiddag in juni 1979.
Straatgeluiden vermengen zich hier met het zuigende en borrelende geluid van continu draaiende grondwaterpompen.
Ik heb me door wat hekwerk gewrongen en sta nu aan de rand van een enorm gat, meer dan tien meter diep. Met behulp van een paar houten trappen daal ik af en sta vervolgens op de bodem.
Het ruikt er naar modder, bedompt grondwater en motorolie van de pompen en graafmachines.
De koppen van betonnen heipalen steken her en der uit de drassige bodem.
Binnenkort wordt hier de fundering gestort voor Metrostation Nieuwmarkt (uitgang Oude Hoogstraat en Snoekjessteeg).
Ik kijk omhoog langs de wand van de bouwput en zie de vroeg 17de eeuwse Zuiderkerk hoog boven me uitsteken. Als ik me omdraai naar de andere kant valt me iets vreemds op. Daar, in de aarden wand, zitten kris kras op verschillende hoogten telkens twee planken. Ik tel er op een bepaalde plek wel vijf paar boven elkaar. Als ik de onderste twee aan een nadere inspectie onderwerp wordt het me al snel duidelijk. Natuurlijk! Ik sta hier op de plaats waar lang geleden het Zuiderkerkhof lag.
Eeuwen lang is hier begraven. De boven en onderkant van de houten grafkisten zijn door de tijd en de druk van de grond op elkaar geperst. Tussen elke twee planken zitten botresten, met recht een dodelijke sandwich!
Als ik verder kijk zie ik al gauw her en der menselijke botten liggen. Vlakbij steekt een stuk uit de wand.
Ik trek er voorzichtig aan. Het zit in de kleiige grond vast. Plots valt het hele stuk op de bodem. Tussen de brokstukken ligt een schedel. Hoeveel eeuwen zou die hier al liggen, denk ik. Het bot is vlekkerig zwart verkleurd. Het gebit is opmerkelijk gaaf, slechts één voortand ontbreekt.
In een plastic zak neem ik de schedel mee.
Ik ben op de fiets en moet een flink eind trappen. Ik ben nu vlakbij huis en rij over de Boelelaan. Wat vermoeid richt ik mijn blik op de ronddraaiende trappers. In een flits schiet er wat onder mijn fiets door en trap ik op de rem. Als ik een paar meter verder tot stilstand kom, draai ik me om en kijk. Ik stap af en loop langzaam terug, mijn ogen gericht op het donkere asfalt. Dat kan toch niet waar zijn? Ik buk me om het op te rapen.
In mijn hand ligt een voortand!!!
Thuisgekomen pak ik de oude schedel. De voortand past precies in de open tandkas... Sprakeloos staar ik naar het grijnzende doodshoofd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten