Enige tijd geleden kocht ik: “Physiologie van Den Haag, door een Hagenaar, geïllustreerd door H.F.C. ten Kate” (Den Haag, 1843).
Niet dat ik wat specifieks met Den Haag heb maar het past mooi bij twee soortgenoten in mijn collectie. Het boekje is vrij zeldzaam (rond 1970 verscheen een herdruk) en bevat een humoristische en kritische beschrijving van Den Haag waar volgens de schrijver twee typen inwoners het meest algemeen zijn.
“De meest algemeene type die men dan ook in Den Haag aantreft is de bluffer, de blagueur. De bluffer is een man, omhangen met klatergoud, dien men op maar niet onder het kleed moet zien, wiens mond eene steeds geopende urn is, waaruit onophoudelijk een breede stroom vloeit van betuigingen van hetgeen hij is en weet en vermach… Naast de bluffer staat de fat, eene figuur die bijzonder aan den Haag eigen is.
Het is waar, ook in andere plaatsen is men er op uit den representant der Godheid zoo veel mogelijk in een mooi pak te steken, niet licht zal men een fashionable uit den Haag verwarren met de modepoppen uit Amsterdam of Utrecht, die overladen met goud en blinkende knoopen en schreeuwende kleuren eene charge van hunnen Haagschen collega zijn” (Hoofdstuk VIII).
Al gauw bleek dat de anonieme auteur de deftige Hagenaar dr. W.J.A. Jonckbloet (1817-1885) was. Zijn persiflages beperkte zich niet alleen tot volkstypen, ook onderwerpen uit het dagelijks leven, gebouwen en instellingen werden op de hak genomen waaronder zijn eigen letterkundig genootschap ‘Oefening kweekt kennis’, waarvan hij nota bene erelid was! Dat laatste had hij beter niet kunnen doen.
Zijn deftige Haagse medeleden reageerde furieus en Jonckbloet, geschrokken door de ophef, probeerde alle onverkochte exemplaren op te kopen en te vernietigen. Mogelijk daarom werd hij nog net niet geroyeerd.
Jonckbloet’s boekje was Nederlands eerste ‘Physiologie’. De oorsprong ligt echter in Frankrijk waar onder deze noemer al rond 1840 dergelijke ironische beschrijvingen van het maatschappelijk leven, beroepen en individuen verschenen.
Niet alleen daar maar ook hier bleken ze bijzonder populair en al gauw verschenen er anonieme aanvullingen op de Haagse uitgave evenals varianten zoals “Physiologie van Rotterdam door twee Rotterdammers” (Den Haag, 1844), “Physiologie van Amsterdam, door een Amsterdammer” (Amsterdam, 1844), eveneens heruitgegeven rond 1970, en “Physiologie van de Kalverstraat, door een Humorist“ (Amsterdam, 1844). De laatste twee soortgenoten had ik al in mijn collectie.
Waaraan een echte ‘Physiologie’ moet voldoen lezen we in de “Physiologie van de Kalverstraat”:
“Ontwerp van wet, voor alle toekomstige en ongeboren Physiologiën, door derzelver schrijvers op poene van lijfsdwang in acht te nemen.
Artikel 1. Eene Physiologie moet zeventien hoofdstukken hebben.
Artikel 2. Eene Physiologie moet zedelijk zijn.
Artikel 3. Haar stijl moet geestig of zoo als Franschen zeggen aigre-doux zijn.
Artikel 4. Eene Physiologie moet niet boven de gulden kosten.
Artikel 5. Eene Physiologie moet niemand persoonlijk beleedigen.
Artikel 6. Eindelijk moet de Physiologie op slecht papier gedrukt, en met slechte houtsneêfiguren versierd zijn.
Hier volgt de Memorie van Toelichting.
Art. 1. Immers zou het onwelvoeglijk zijn, den recensent de gelegenheid tot het schrijven van een achttiende hoofdstuk te benemen.
Art. 2. Daar de Physiologist ook hoopt lezeressen te vinden, wil hij trachten zoo zeldzaam mogelijk een blos op hare bevallige of onbevallige kaken te jagen.
Art. 3. De Physiologie poogt immers slechts zaken die ieder weet op nieuw te vertellen, en zou dus bij gemis van eenen geestigen schrijftrant, flaauw als het Handelsblad, of kijfachtig als de Spectator zijn.
Art. 4. Dit artikel van de wet is geheel industrieel, daar de uitgever en bij gevolg ook den schrijver, (als van den uitgever in zekeren zin afhangende) niet onverschillig kan zijn, of hij vijftig, dan wel vijf honderd exemplaren verkoopt.
Art. 5. Daar het den schrijver van het hoogste belang is, op vrije voeten te blijven, is hij, hoewel zijns ondanks, tot dien maatregel gedrongen.
Art. 6. Opdat de boekverkooper veel verdiene, moet zij op slecht papier gedrukt, en om in de plaatjes den schrijver niet te herkennen, met slechte gravures versierd zijn.”
Vermakelijke kost dus maar dat niet alle tijdgenoten de ‘Physiologie’ konden waarderen blijkt wel uit de Arnhemse Courant van 14 februari 1844 (zie afbeelding). Ook de bekende negentiende eeuwse uitgever en boekhandelaar A.C. Kruseman had geen goed woord over voor deze; “soort van schotschriften, die de schandalen der hoofdsteden tot in de binnenkamers toe begluurden en aan het licht brachten. Bij sommigen daarvan was het talent, waarmee ze geschreven waren niet te ontkennen; maar daardoor trokken zij aandacht te meer en gaven de geboorte aan dat tal van gelijken huize, die allengs meer tot allerlei laster, naaktheid, vieschheid en walgelijkheid ontaardden. Ook Nederland heeft daarvan den ongelukkigen invloed ondervonden, daargelaten dat de handel er zijn voordeelen van getrokken heeft” (in: ‘Bouwstoffen…’, blz. 215).
Alhoewel de Rotterdamse, Haagse en Amsterdamse ‘Physiologie’ in redelijk grote oplagen moeten zijn verschenen ondergingen ze het lot van zoveel populair drukwerk uit vroeger eeuwen en behoren ze thans in hun oorspronkelijke uitgave tot de antiquarische rariora.
Is een leuk boekje! Heb het zelf niet, wel beschreven [bij Beijers vorig jaar). De koper attendeerde mij op het meest lollige detail uit het Haagse boekje: op p. 18 is sprake van staande aan een touw hangende overnachten voor dronkaards! Prijs: 1 stuiver.
BeantwoordenVerwijderenEn wbt zeldzame Physiologieen: wie kent er 'Benno' Nieuwe verborgenheden van Amsterdam (Amsterdam, Smit, ca 1900). Ik niet. Wildzeldzaam ongetwijfeld.
"Aan de overzijde van het water vindt ge armoede, landlooperij, weelderige losbandigheid en lage ontucht elkander de hand reikende. Het uiterste gedeelte is een groote bedelaarsdoelen, eene ware cour des miracles. Het is daar even als in Töplitz, ieder huis is bijna ingericht om vreemden te herbergen; en welke vreemdelingen! Italianen met draaiorgels, beurzensnijders met valsche passen en even valsche sleutels, Savoyaards met apen en ander ongedierte, reizende marskramers en sterrewichelaars en wat niet al, die alle over en door elkaar voor den civielen prijs van vier duiten - de uitdrukking 'centen' kent men daar nog niet - staande slapen, of voor één stuiver zich de luxe kunnen permitteren van over een touw hangende den nacht door te brengen, wanneer ze niet den voorkeur geven om met den neus aan een spijker langs de wand te hangen".
BeantwoordenVerwijderen