Het was de eerste zomerdag, tevens langste dag van het jaar, en het regende pijpenstelen. Desondanks vermande ik mij, vulde mijn sigarenkoker, en pakte tramlijn 5 naar het centrum op weg naar de Amsterdamse boekenmarkt op het Spui.
Een boekenmarkt in de regen heeft zo zijn charmes. Weinig bezoekers, weinig kopers, wat verveelde boekverkopers en hier en daar ‘verzopen’ boekjes en nat oud papier; maar ook intiem geschuifel achter beslagen plastic zeiltjes, diepgaande gesprekken, wat extra ‘slecht-weer-korting’ en onverwachtse vondsten die door niemand anders worden belaagd.
Bij de kraam van antiquaar Max van Til zag ik in een hoek twee halfleren bandjes die mij bekend voorkwamen. Het bleek te gaan om een door mij, sinds lange tijd, begeerd werk van Hendrik van Wijn (1740-1831): "Huiszittend leeven. Bevattende eenige mengelstoffen over afzonderlijke en, voorheen, weinig of niet bewerkte onderwerpen, betreklijk tot de letter-, historie- en oudheid-kunde" (Amsterdam, 1801-1812). Bij Max kocht ik een paar jaar geleden al eens Van Wijn’s “Historische en letterkundige avondstonden” (Amsterdam, 1800) gebonden in precies eenzelfde band en met exact dezelfde provenance.
Oud bibliotheekplakkertje van Doctrina & Amicitia (waar ze in ieder geval in 1921 nog in de bibliotheek stonden) en modern stempeltje van Hans Oldebroek. In de wetenschap dat de vraagprijs voor de boeken elders rond de tweehonderd euro ligt betaalde ik er met heel veel liefde zestig! Veel zonniger had mijn dag niet kunnen verlopen!
De gematigde patriot Hendrik van Wijn was werkzaam als pensionaris in Den Briel en later Gouda. Na de restauratie van het Stadhouderlijk gezag in 1787 moest hij zijn openbare functies neerleggen en bleef hij lange tijd ambteloos.
Tijdens dit ‘huiszittend leven’ schreef hij talrijke letterkundige – en historische studies waarvan de meesten werden verwerkt in de bijvoegsels, aanmerkingen en nalezingen op de twintigdelige “Vaderlandsche Historie” van de historicus Jan Wagenaar (1709-1773). Op 5 juli 1802 werd Van Wijn benoemd tot archivaris der Bataafsche Republiek. Hij wordt door zijn publicaties en werkzaamheden beschouwd als de vader van de historische letterkunde in Nederland maar ook als grondlegger van het huidige Nationaal Archief in Den Haag.
Van de diverse studies die hij publiceerde onder de titel ‘Huiszittend Leeven’, is vooral zijn “Verhandeling nopens een over-oud handschrift der vier Evangelien uit de abtdij van Egmond” (deel 2, blz. 329 t/m 385) interessant. Als eerste besteed hij hierin uitgebreid aandacht aan het zogenaamde Evangeliarium van Egmond, een handschrift uit de negende eeuw. Deze uiterst belangrijke cultuurhistorische schat berust thans in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag.
Bij deze verhandeling liet Van Wijn zes facsimile’s maken door de Haagse lettergraveur Christian Anthony Lotter (1786-1838). Het zijn afbeeldingen van de schrijfletters, sierkapitalen en miniaturen uit het handschrift waarvan enkele werden afgedrukt in kleur à la poupée. Absoluut toppunt is de prachtige facsimile van pagina 214v uit dit Evangeliarium met de afbeelding van het aanbieden van dit kostbare handschrift aan het klooster van Egmond door Graaf Dirk II van Holland (ca. 932-988) en zijn vrouw Hildegard van Vlaanderen (ca. 936-990).
Deze illustratie is op meerdere gebieden van belang. Boekhistorisch; omdat het de eerste reproductie is van een Nederlandse miniatuur in Nederland. Cultuurhistorisch; omdat het de oudst bekende afbeelding is van twee mensen die in Holland hebben geleefd maar ook omdat het de vroegst bekende weergave is van windhanen op Hollandse kerktorens. De facsimile is niet alleen zorgvuldig met de hand gekleurd maar bovendien zijn enkele details met bladgoud afgewerkt. Woest aantrekkelijk vind ik dat!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten