Over de geschiedenis van schouwburgen en theaters was tot voor kort eigenlijk weinig te vinden in mijn bibliotheek. Daarin kwam afgelopen week vrij plotseling verandering.
In mijn lokale kringloop kocht ik voor anderhalve euro: “Een geschiedenis van Amsterdamse theaters. Wie kwam er niet in de Nes?” (Amsterdam, 1981) geschreven door T.K. Looijen, toenmalig medewerker van het Amsterdams Gemeentearchief, thans Stadsarchief Amsterdam. Het is een geïllustreerd overzicht van de meer dan tachtig theaters die Amsterdam rijk was vanaf de zeventiende eeuw tot circa 1970. Van elk wordt de geschiedenis kort geschetst.
Ik beschouw het als een kleine aanvulling op een boek dat ik via Marktplaats kocht en gisteren ontving; “Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen” (Amsterdam, 1996).
U vermoed wellicht dat ik een groot theaterliefhebber ben?
Nou eigenlijk niet nee, al heb ik ooit voor de lokaal historische vereniging in Amstelveen een artikel geschreven over ‘Blankenburg’, een Franse Schouwburg aan de Amsterdamse Overtoom. Dat was een grotendeels houten constructie waarin het toneel met behulp van brandende kaarsen en vetpotten werd verlicht. Enfin, u raadt het al, op 13 augustus 1754 brandde het tot de grond toe af.
De meest bekende brand uit de Amsterdamse theatergeschiedenis is die van 11 mei 1772 toen de eerste Amsterdamse Stadsschouwburg (voltooid in 1637) geheel in as werd gelegd. Daarbij kwamen achttien mensen om het leven. Tot op de dag van vandaag herinnert het originele toegangspoortje op de Keizersgracht (naast nr. 386) aan de plek waar de schouwburg stond.
Naar aanleiding van deze lokale ramp verscheen: “Historie van den Amsterdamschen Schouwburg” (Amsterdam, 1772). De auteur is niet met 100 % zekerheid bekend maar meest waarschijnlijk was het Jan Fokke (1742-1812). Het is een vlot geschreven verhaal vol historische bijzonderheden maar ik ben vooral onder de indruk van de gedetailleerde afbeeldingen van Noach van der Meer jr. (1741-1822).
Met name zijn twee gravures van de nachtelijke brand; één gezien vanaf de Keizersgracht, de ander vanaf de Prinsengracht zijn ware kunststukjes.
Drie jaar later verscheen hierop een vervolg, eveneens anoniem en met gravures van Van der Meer, getiteld: “Historie van den Nieuwen Amsterdamschen Schouwburg”
(Amsterdam, 1775).
Inmiddels stond er namelijk alweer een nieuwe schouwburg, ditmaal op het Leidseplein, gebouwd door stadsarchitect Jacob Eduard de Witte (1738-1809).
Deze nieuwe ‘Hollandsche’ Stadsschouwburg, in de volkmond beter bekend als de ‘houten kast’, kreeg pas door een verbouwing in 1874 stenen muren. Daarmee verdween de geluidsoverlast maar niet het brandgevaar want op 16 februari 1890 brandde ook dit gebouw volledig af.
Dat feit zorgde overigens wel voor journalistieke geschiedenis want de foto van het rokende gebouw die vier dagen later verscheen op de voorpagina van de Amsterdamsche Courant is de eerste Nederlandse krantenfoto.
Zowel van de Stadschouwburg aan de Keizersgracht als van de ‘houten kast’ op het Leidseplein (voor en na de verbouwing) bestaan diverse tekeningen en prenten die een indruk geven van het interieur en exterieur. Van de laatste bestaan zelfs wat vroege foto’s.
Wat wel eens vergeten wordt is dat behalve die gebouwen ook alle toneeldecoraties verloren gingen. Gelukkig bestaan er van de achttiende eeuwse decors prentseries.
Frederik Muller’s: “Nederlandse Historieplaten” (Amsterdam, 1876/1877) beschrijft zowel een serie van de toneeldecoraties die bij de brand in 1772 verloren ging (nr. 4264) als een serie van de nieuw geschilderde decoraties voor de schouwburg op het Leidseplein (nr. 4288).
Mogelijk erger was het verlies in 1890 van de vroeg negentiende eeuwse decors van François Joseph Pfeiffer (1778-1835), die sinds 1797 magazijnmeester en decoratieschilder bij de Stadsschouwburg was.
Daarvan is - voor zover ik weet - nimmer een prentserie gemaakt.
De romantische decors van Pfeiffer schijnen zeer indrukwekkend te zijn geweest en waren destijds echte publiekstrekkers. Informatie over de decors van Pfeiffer vond ik, enigszins onverwacht, terug in: “Wandelingen in en om Amsterdam” (Amsterdam, 1829). De auteur, Cornelis van der Vijver (1784-1855), was leraar en toneelschrijver.
Dat eerste zorgt er voor dat we bij hem regelmatig historische bijzonderheden tegenkomen die niet gemakkelijk elders te vinden zijn. Het tweede verklaard de drie pagina’s lange voetnoot (blz. 83-85) bij zijn verhaal over de schouwburg met een opsomming ‘der voornaamste decoratiën’ van François Joseph Pfeiffer.
Niet alleen diens vijftien decors en zestien ‘accessoire decoratiën’ voor de Stadsschouwburg worden genoemd, nee, ook de acht decors voor de Franse Schouwburg (nu De Kleine Komedie) en de zeven voor de in 1946 gesloopte Hoogduitse Schouwburg komen aan bod met vermelding van de voorstellingen waarvoor ze waren gemaakt.
Al met al totaal niet relevant voor de desbetreffende stadswandeling maar boeiende lectuur voor de liefhebber van theatergeschiedenis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten