Daarbij kun je denken aan reclameblaadjes, kwitanties, briefpapier, oude aandelen, losse vellen sierpapier maar soms ook archivalia zoals hypotheekakten op papier en perkament, begrafenisbriefjes, kasboekjes, schuldbewijzen etc.
‘Vieux papiers’ noemde Caspar Wechgelaer dat in één van zijn artikelen in Boekenpost (november/december 2011, nr. 116).
Het leuke is natuurlijk dat het vaak om unica gaat die meestal voor weinig geld van eigenaar wisselen.
Op de afgelopen Amsterdamse boekenmarkt, zondag 14 juni aan de Amstel, stond ik wat langer stil bij de kraam van Hein van Stekelenburg, de uitbater van antiquariaat ‘De Friedesche Molen’ in de Rosmarijnsteeg. Ik mag graag met Hein kletsen over het wereldje onder het genot van een sigaartje. Dat sigaartje was nu afwezig (ik was wat verkouden) maar het kletsen ging me desondanks goed af terwijl ik quasi achteloos wat heen en weer bladerde in Heins’ mappen met ‘vieux papiers’.
Het eerste waar mijn oog op viel was een soort kwitantie van rond 1870 van het fregatschip ‘Bilderdijk’ op weg naar Batavia (Indonesië). Leuk dat er al zo snel na het overlijden van onze gefnuikte arend Willem Bilderdijk (1756-1831) een schip naar hem was vernoemd.
Intussen was Bilderdijk-kenner Marinus van Hattum met zijn vrouw bij het gesprek aangeschoven en wees ik hem op dit curiosum in de map dat slechts tien euro moest kosten. De beste man twijfelde natuurlijk geen ogenblik en bedankte hartelijk voor mijn opmerkzaamheid.
Perkamentus gunt ook andere verzamelaars een buitenkansje!
Al kletsend bladerend of was het bladerend kletsend (?) was ik ondertussen op twee Amsterdamse poorterbewijzen gestuit gedeeltelijk gedrukt op perkament.
Eén ten name van (korendrager en schuitenvoerder) Coert Buijke 'van Stem' (het Duitse gehucht Stemmen bij Varenholz, thans gemeente Kalletal/Noordrijn-Westfalen) gedateerd 15 februari 1760 en de ander op naam van de in 1785 in Amsterdam geboren Daniel van Munster gedateerd 8 september 1807.
Ik kocht ze beide voor vijfenzestig euro en dat is een goede (vrienden)prijs!
Met deze aankoop ging een oude wens in vervulling.
Ik was veertien toen in 1975 het zevenhonderdjarig bestaan van Amsterdam werd gevierd. Natuurlijk verzamelde ik alles wat daarmee te maken had. Kranten, blaadjes, advertenties, bierviltjes, de ‘toverdoos’ met zijn wandelkaartjes, eerste dag enveloppen enz. enz.
In de RAI vonden destijds de Amsterdam 700-festiviteiten plaats (van 24 tot en met 29 juni 1975), onder de titel ‘Mokum 700’. Die bezocht de kleine Perkamentus natuurlijk ook.
Je betaalde er met ‘florijnen’ (ook die heb ik nog) en de toegangspas heette een ‘poorterbewijs’. Vanaf dat moment stond het bezit van een authentiek Amsterdams poorterbewijs hoog op mijn wensenlijstje. Na veertig jaar was de tijd rijp en het moment daar om die wens te vervullen.
Poorterbewijzen (ook wel poorterbriefjes, poorterakten of poortercedulen) zijn in Amsterdam vanaf de 16de eeuw tot 1811 verstrekt aan inwoners van de stad Amsterdam (maar ook in andere steden) die de eed hadden afgelegd en poorter waren geworden.
Poorter worden kon op drie manieren. Door geboorte (en als je vader Amsterdams poorter was) zoals bij Daniel van Munster. Door te trouwen met een Amsterdamse vrouw die geboren poorter, dochter van een poorter of weduwe van een poorter was of door betaling van een som geld zoals Coert Buijke deed.
Joden moesten hun poorterschap altijd kopen, zelfs al was hun vader Amsterdams poorter en waren ze geboren in Amsterdam.
Aan het poorterschap waren (administratieve) kosten verbonden die niet iedereen kon betalen. Ongeveer vijfentwintig procent van de Amsterdamse stadsbevolking was poorter.
Als poorter telde je in de stad pas mee. Je kon dan lid worden van een gilde of je eigen handel starten, je kon stedelijke functies gaan vervullen, je genoot vrijstelling van betaling van tol en – niet onbelangrijk - mochten je kinderen onverhoopt wees worden dan hadden ze recht op een plaatsje in het stedelijk Burgerweeshuis.
De tekst van Amsterdamse poortereed bleef tot in de tweede helft van de achttiende eeuw vrijwel ongewijzigd. Daarna werd ze enige malen aangepast aan de veranderende staatkundige situatie. Zo moest een aspirant poorter nadat Prins Willem V (1748-1806) in 1766 als stadhouder aantrad ook trouw beloven aan het gewestelijk bestuur van Holland en West-Friesland. Vanaf 27 februari 1795 stond er boven de poortereed: ‘Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap’ (zonder het Amsterdamse stadswapen) en legde men de eed af voor het Comité van Algemeen Welzijn. De aspirant poorter zweerde nu dat hij zich als burger van de stad zou gedragen naar de “Rechten van den Mensch en Burger, zodanig die bij de Publicatie der Provisioneele Representanten van het Volk van Holland in dato 31 Januarij 1795 zijn verklaard”.
In 1802 verdwijnt de vrijheidsleuze bovenaan het cedul weer evenals de geciteerde passage. Vanaf 12 maart 1803 ging de macht over op vijf uit de raad gekozen wethouders in wier handen voortaan de eed werd afgelegd. In 1808 vindt een bestuurlijke reorganisatie plaats. Het Koninkrijk Holland is ingesteld en tot eind 1811 neemt een burgemeester (soms ‘Maire’ genoemd) de eed af.
Een aardig inhoudelijk detail vind ik dat ‘Waken’ en ‘Byten’ in de tekst van mijn oudste poortereed. Mannelijke poorters waren namelijk verplicht in tijd van gevaar en nood de wacht te betrekken en in de winter als het vroor hulp te verlenen bij het hakken van bijten in het ijs (brandpreventie!). Bij vrouwelijke poorters werden deze woorden overgeslagen!
Als bewijs van poorterschap ontving men een op ‘francyn’ c.q. perkament gedrukt poorterbewijs. Vele poorters hadden hun cedul op zak, getuige de vouwen in het perkament. Die van mij liggen nu in een zuurvrij mapje in een archiefdoos.
Ik was al Amsterdammer maar voel me nu ook poorter…
Het uitreiken van imitatie poorterbewijzen tijdens de Amsterdam 700-festiviteiten in 1975 was niet nieuw. Ook aan de bezoekers van de Tentoonstelling van het Hotel- en Reiswezen in 1895, met als hoofdattractie: “der Stede van Oudt-Hollandt”, werden exemplaren uitgereikt.
In ruim vijf maanden trok destijds een dorp van nagebouwde Amsterdamse huizen op het terrein achter het Rijksmuseum (waar thans de siervijver is) een miljoen bezoekers. Pronkstuk vormde een getrouwe nabootsing van het middeleeuwse Amsterdamse stadhuis, dat in het echt in 1652 afbrandde. Opdrachtgever van het circa 80 panden grote stadje was de Nederlandse Hotelhouders Bond. Imitatie poorterbewijzen uit 1895 kom je antiquarisch niet zo vaak tegen. Pas zeer recent kon ik de ‘Poorter Eed’ van de Haagse Henriette Stang bemachtigen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten