vrijdag 18 juni 2021

Over een bijzonder heemraadschap en een verdwenen trekvaart


Ik heb reikhalzend uitgekeken naar: "De atlas van de trekvaarten in Zuid-Holland" (2021), een fraai geïllustreerd standaardwerk over het ontstaan, de geschiedenis en diverse routes van deze vroege vorm van openbaar vervoer in het gewest Holland. Het boek werd uitgegeven door Thoth (die bekend staat om zijn voorbeeldig uitgegeven en betaalbare kaartboeken, zoals de vierdelige serie: "Kaarten van Amsterdam") en is samengesteld door Marloes Wellenberg en Ad van der Zee. Mijn verwachtingsvolle spanning had ook te maken met de afbeelding (in de inleiding, bladzijde 13) van mijn unieke kaartje voor de trekschuit Gouda - Amsterdam uit 1775 (waarover ik schreef in: "Nederlands oudste openbaar vervoersbewijs?").
Hoofdstuk 26, geschreven door Marloes Wellenberg, over de Amstelstroom en de trekvaart tussen Gouda en Amsterdam had mede daarom mijn bijzondere belangstelling.


Haar verhaal is een vrij feitelijk historisch overzicht vanaf de totstandkoming van deze verbinding in 1658 (ondanks alle stedelijke rivaliteit) tot aan het begin van de twintigste eeuw toen andere vormen van transport de trekschuit allang hadden overgenomen. Verschillende wetenswaardigheden passeren de revue, zoals bijvoorbeeld over de uitdrukkelijke bepaling in het octrooi dat de trekschuit tussen Amsterdam en Gouda alleen was bedoeld voor passagiers/reizigers en hun bagage en niet voor goederenvervoer ('waaren van koopmanschap'). Het hoogtepunt van deze verbinding lag - als bij alle trekvaartverbindingen - in de zeventiende eeuw. In tal van uitgaven uit de zeventiende - en achttiende eeuw wordt de trekvaart (vaak zijdelings) verbeeld en/of beschreven. Wie bladert in het bekende buitenplaatsen-plaatjesboek van Abraham Rademaker (1676/1677-1735): "Hollands Arcadia of de vermaarde Rivier den Amstel..." (Amsterdam 1730) ziet de trekschuit veel voorbijkomen (ook met goederen!) en in het inleidende gedicht van Gijsbert Tijs(s)ens (1693-1732) wordt het drukke trekvaart-verkeersknooppunt naar diverse steden, herberg de Be(e)rebyt net buiten de stadsmuren aan de Amstel, aldus bezongen:


"Daar lokt de Berebyt myn blyde Zangnimf aan,
Om in haar lomm'rend groen een weinig my te onthouden,
Wie staat hier niet verbaast door al 't gewoel te aanschouwen,
Der mensen, die de lust, of noodzaak'lykheid
Naar and're steden langs den Amstelstroom geleid?
Deez' gaat naar Utrecht, die naar vorst'lyk Schravenhagen,
Daar Hollands Vaderen de vryheid onderschrágen
Door wys beleid en raad; die gaat naar Rotterdam,
Deez naar Tergouw, of Delft, 't zy dat hy herwaarts kwam
Om Amsterdam te zien, dat pronkjuweel der steden,
Of dat hy derwaarts gaat om zyne bezigheden;
Het wémeld hier altoos van menssen zonder tal,
Vaart heen Trekschuiten! vaart bevryd voor ongeval!".

Jubeltonen, die echter de terugval in de achttiende eeuw maskeren van deze populaire vorm van publiek transport. Wellicht veelzeggend is een gravure uit 1736 (door J.C. Philips) van de bocht aan de Amsteldijk bij 't Molentje, afkomstig uit het eerste deel van de "Amstellandsche Arcadia" (Amsterdam, 1737) van Daniel Willink (1676-1722). Wat pleziervaart, een vissertje en twee keuvelende heren aan een verstilde Amstelbocht met een paar eenzame en werkloze rolpalen (die moesten voorkomen dat de trekschuit tegen de kant aanliep). 


Een eeuw later, rond 1820 bevond de trekvaart zich definitief in zijn eindfase. Toen Koning Willem I (1772-1843) in april 1817 de uitgestrekte veenplassen hier bezocht was hij vooral onder de indruk van de 'vuurmachine' van Boulton en Watt aan de Amstel, die sinds 1791 in gebruik was bij de Eerste Bedijking van de Mijdrechtse droogmakerij. Na de stoommachines van Blijdorp (Rotterdam) en Groenendaal (Heemstede) was dit het derde stoomgemaal in Nederland en een toeristische attractie van formaat!


Aan de overkant van de Amstel lag de Thamerpolder met het dorp Uithoorn waar Willem wellicht in een herberg wat zal hebben uitgerust om alle indrukken te verwerken. Daar ontmoette hij Jacob de Jong (1767-1838) die tussen 1818 en 1820 burgemeester van Uithoorn zou worden. Geboren in het gehucht Thamen had Jacob met eigen ogen gezien hoe handel en scheepvaart op de Amstelstroom langzaam maar zeker in het slop raakten.
Daarom broedde hij al sinds lange tijd op een plan om de Amstel, de Drecht en de Aar voor grote schepen bevaarbaar te maken. Bij Koning Lodewijk Napoleon Bonaparte (1778-1846) had zijn plan weinig gehoor gevonden, maar 'kanalenkoning' Willem I had er wel oren naar en moedigde hem aan zijn ideeën op papier te zetten.


De Jong (u ziet hem hierboven als Ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw) ging aan het werk en publiceerde in december 1825 - voor eigen rekening - zijn plan getiteld: "De Amstel, De Drecht en de Aar voor groote schepen bevaarbaar gemaakt" (z.p. [Amsterdam], z.j. [1825]). In de voorrede schreef hij: "Ik voegde hier tevens bij eene figurative Kaart, dienstbaar ter aanwijzing van den waren loop en strekking van den Amstel, de Drecht en de Aar, vergezeld van eene begrooting der kosten, die tot de uitvoering vereischt zouden worden; tot al hetwelk de dienstvaardige hulp van den kundigen Landmeter Leendert van Heusden, te dier tijd Conducteur bij den Waterstaat en woonachtig aan den Uithoorn, mij zeer te stade kwam..." (blz. VIII).

Toen zijn brochure verscheen waren de werkzaamheden vrijwel klaar want na de Koninklijke goedkeuring in 1823 (vastgelegd in een ordonnantie die hier nog ter sprake komt) was men voortvarend te werk gegaan. Storende begroeiing langs het traject (zoals riet en bomen) werd verwijderd, de vaargeul gekanaliseerd en uitgediept tot ongeveer 3 el en de rivierbedding verbreed. Een groot aantal tollen langs de vaarroute, die altijd voor veel vertraging hadden gezorgd, werd uitgekocht. De ‘duivelssluis’, de bij schippers slecht bekendstaande flessenhals bij Huis ten Drecht, werd vervangen door een nieuwe 'Amstelsluis' (de Tolhuissluis) waarvan de eerste steen al in september 1824 was gelegd. Bij de Vrouwenakker werd een brug aangelegd en bij Uithoorn kwam een brug met dubbele klap, zodat de doorgang aanzienlijk breder werd. 


Een aantal jaren geleden kon ik De Jongs publicatie, in een blauw papieren omslag met etiketje "Van den Schrijver" aanschaffen voor mijn collectie. De auteur heeft aan het eind van de inleiding een strookje papier geplakt met daarop in handschrift: "In de hiervolgende beschrijving komt voor Amstelpeil, moet zijn Amsterdamschpeil gewoonlijk aangeduid wordende door AP. DJong".


Helaas ontbrak aan mijn aanwinst die fraaie handgekleurde kaart (waarop de 'stoommachine' staat aangegeven). Daarvan liet ik destijds een kleurenkopie maken bij mijn blogredacteur Reinder Storm (Bijzondere Collecties van de UvA, thans Allard Pierson). In februari 2020 kon ik echter op Marktplaats voor vier tientjes een incompleet exemplaar van De Jongs publicatie bemachtigen, met de originele kaart, die ik vervolgens toevoegde aan mijn complete exemplaar.


De antiquarisch veel zeldzamere: "Ordonnantie op de vaart langs den Amstel, Drecht en Aar van Amsterdam tot aan den Rijn en vice versa toegestaan aan heemraden van den Amstel en Nieuwer-Amstel" (Amsterdam, 1823) kon ik al vele jaren geleden op een boekenmarkt kopen. Tot het takenpakket van dit bijzondere heemraadschap behoorde behalve het verbeteren en onderhouden van de vaart over de rivier de Amstel, Drecht en Aar tot de Rijn ook het dagelijks beheer van de Binnendijkse Buitenveldertse polder, de Amstelveense - of Middelpolder en de Bovenkerkerpolder. Eerste dijkgraaf werd mr. Antoni van der Waeijen Warin, die om gezondheidsredenen al gauw plaats moest maken voor initiatiefnemer Jacob de Jong. 
In de ordonnantie werd nog nadrukkelijk rekening gehouden met de trekvaart. "Schepen of Vaartuigen met staande masten gejaagd of getrokken wordende, zullen de hun tegenkomende Volk- of Trekschuiten, en allen die niet aan masten maar aan jaagstokken, of met lijnen aan de bolder vastgemaakt, getrokken of gejaagd worden, binnen door laten passeren..." (Artikel 2, blz. 3/4).


Als onderdeel van het dagelijks leven rond 1830 staat 'De Trekschuit' nog in het vierde deeltje (blz. 106/107) van mijn zwaargehavende en beduimelde exemplaar van: "Verzameling van Nederlandsche tafereelen van kunsten, ambachten en bedrijven voor kinderen..." (Zaltbommel, 1830). Ook op de Amstel voeren toen nog regelmatig trekschuiten, maar niet voor lang meer...


In oktober 1844 valt het doek definitief. De "Nieuwe IJzeren Barge Dienst van Amsterdam op Gouda, v.v." neemt het vervoer per trekschuit over. Ook de dagen van het Heemraadschap van de Amstel en Nieuwer-Amstel zijn dan geteld. Naarmate de steden groeien, het platteland en de infrastructuur zich ontwikkelen en het vervoer en transport intensiveert, begint het klachten te regenen over de slechte toestand van de wegen en vaarten onder haar beheer. De roep om dit onder te brengen bij de desbetreffende gemeenten neemt naarmate de eeuw ten einde loopt toe. Ook de annexatie in 1896 van een groot gedeelte van Nieuwer-Amstel door Amsterdam knaagt aan haar positie. Ruim tien jaar later, op 1 januari 1908, wordt het Heemraadschap van de Amstel en Nieuwer-Amstel opgeheven. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten