vrijdag 24 april 2009

Kinderzieltjes


Nergens is het getouwtrek om de tere kinderziel mooier in beeld gebracht als in:
"Het prentenboek van de kinderbiecht" en "Het prentenboek van de eerste Heilige Communie". Van de eerste bezit ik de derde druk (1928) en van de tweede de vijfde druk (1948). Beide rooms-katholieke boekjes zijn uitgegeven door de drukkerij van het R.K.-Jongensweeshuis in Tilburg en van de hand van M.C. Versteeg en versierd met platen van B. Reith.

Mijn dochter van zeven zou er nu niet meer van wakker liggen maar ik weet wel zeker dat Reiths fraai gestileerde tekeningen van brave en stoute kindertjes, engelen en de duivel, destijds bij veel jong grut een diepe indruk moet hebben gemaakt.
De verhaaltje zijn zondermeer zeer educatief.

Neem het verhaal van de vrouw (natuurlijk: ‘het is geen flinke vrouw’) die gaat biechten.
Ze heeft drie grote doodzonden en zes dagelijkse zonden als vlekjes op haar ziel.
Met uitzondering van één doodzonde biecht ze alles op. Wat is de uitkomst? ‘Eén doodzonde is er nog bijgekomen. Voor dat slechte biechten en geen enkele andere zonde is er afgegaan. Hoeveel doodzonde heeft ze nu? Vier. Wat domme vrouw toch! O.L. Heer zegt; kom mooi en goed biechten, dan maak ik je ziel helemaal schoon en zuiver. En die domme vrouw wil niet goed biechten. Ze biecht slecht’. Dit is bijna geen godsdienst meer, dit is optellen en aftrekken; vakoverstijgend onderwijs ‘avant la lettre’.


Echt moeilijk is het ook allemaal niet. Het volgende verhaaltje doet denken aan een bekende quiz.

1. De eerste jongen is een goede, beste jongen. Dat kun je wel zien aan zijn hart: ’t is zuiver, schoon; geen enkele vlek van zonde zit er op. De jongen heeft wel eens ooit kleine zonden gedaan; maar die zijn er nu af. Zie, hoe mooi zijn hart is: veel heldere stralen zijn er rondom: dat betekent, dat zijn hart zuiver en heilig is. – De jongen is blij, en voelt zich gerust en gelukkig. Ja, dat mag hij ook zijn: hij is een vriendje van O.L. Heer, een goed kind van Jezus. Dat kun je zien aan die vele stralen, die uit de hemel komen. – Je kunt ’t ook nog zien aan zijn Engelbewaarder: die is blij, dat zijn kind zoo braaf wil zijn. Hij zal ’t goed beschermen, en voor de zonde bewaren.
2. De tweede jongen, is die zoo braaf als de eerste? – Op zijn hart zien we enkele vlekjes; dat zijn de kleine zonden, die hij heeft gedaan. Zijn hart is niet meer zoo schoon, niet meer zoo heilig; daarom zijn er ook niet zooveel stralen rondom, als bij de eerste jongen. Hij is nog een vriend, een kind van God: uit de hemel komen nog stralen. Maar ’t is niet zoo’n groote vriend, niet zoo’n goed kind van God als de eerste jongen. De duivel komt dikwijls, om hem tot kwaad te brengen. Maar zijn goede Engel bewaart hem goed, en zegt dat hij braaf moet blijven. Soms luistert de jongen dan niet en doet het kwaad. Daarom steekt de Engel zijn vinger op: pas op, mijn kind, doe ’t kwade niet, luister niet naar de Duivel!



3. De derde jongen, vin je dat een goede jongen? ’t Is een stouterd, een deugniet. Zijn hart. ’t Is zwart, heelemaal zwart en leelijk; de jongen heeft groote zonden, doodzonde gedaan. Geen enkele straal is er om zijn hart. En van boven, uit de Hemel komt ook geen enkele straal: deze jongen is geen vriend van O.L. Heer, geen goed kind van God.
Zijn Engel heeft er zoo’n verdriet van. Hij probeert nog, hem beter te maken – maar de jongen luistert niet. Hij luistert liever naar de duivel, die hem ’t kwade leert, die hem tot zonde aanzet. ’t Is een jongen van de duivel!


En dan komt nu de hamvraag: ‘Wie van de drie zou ter communie mogen gaan?
Eitje toch…

Geen opmerkingen:

Een reactie posten