Wij kennen het ware gelaat van de Hollandse graven en gravinnen niet. Tot de oudste afbeeldingen behoort de omstreeks 1490 geschilderde serie gravenportretten in het Haarlemse stadhuis. De meesten van hen waren toen al zo’n twee eeuwen dood en hoewel de geschilderde figuren allen individuele kenmerken hebben, zowel in gelaat als (fantasierijke) kleding, zijn het geen van allen portretten naar het leven getekend. Wie daarover meer wil lezen kan ik het interessante boekje van W. van Anrooij (red.) aanraden: “De Haarlemse gravenportretten” (Hilversum, 1997).
Kern van mijn oude boekencollectie ‘perkamentjes’ vormen de in de 17de en 18de eeuw uitgegeven middeleeuwse kronieken waarin deze graven en gravinnen van Holland (Zeeland en Friesland) een belangrijke rol spelen.
De boeken werden vaak geïllustreerd met hun afbeeldingen (soms van top tot teen, soms alleen hoofd en schouders c.q. portretbustes). Iconografisch zijn de afbeeldingen allemaal terug te voeren naar de Haarlemse serie gravenportretten.
Dat de afbeeldingen vaak op elkaar lijken is dus geen verrassing. Daarover wordt in het eerdergenoemde boekje (door Jan de Jong) uitvoerig geschreven en ook ik publiceerde geruime tijd geleden op dit weblog hierover een stukje getiteld ‘Baardgroei’.
Daaruit bleek dat het portret van Albrecht van Beieren (1336-1404) zoals Petrus Scriverius ons geeft in zijn: “Hollandsche, Zeelandsche ende Vriesche Chronyck, ofte een gedenckwaerdige beschryvingh van den Oorsprong, Opkomst en Voortgang, der selver Landen. Soo onder de Regeeringe en Successie der Graven, wegens hare geslachte en verrichtinge, van Diederick den I. tot Philips den III” (’s Gravenhage, J. Veely and J. Doll, 1678) erg veel lijkt op het 33 jaar daarvoor gepubliceerde portret van Albrecht in het boek van Caspar Wachtendorp: “Oude Hollandsche Geschiedenissen ofte, Corte rym-kronyck: verdeelt in XIIII Boecken, beginnende van de Suntvloet, tot den Iare 1560” (Amsterdam, Johannes Pauli, 1645).De boeken werden vaak geïllustreerd met hun afbeeldingen (soms van top tot teen, soms alleen hoofd en schouders c.q. portretbustes). Iconografisch zijn de afbeeldingen allemaal terug te voeren naar de Haarlemse serie gravenportretten.
Dat de afbeeldingen vaak op elkaar lijken is dus geen verrassing. Daarover wordt in het eerdergenoemde boekje (door Jan de Jong) uitvoerig geschreven en ook ik publiceerde geruime tijd geleden op dit weblog hierover een stukje getiteld ‘Baardgroei’.
De onbekende etser die de portretten in het boek van Scriverius voor zijn rekening nam was, zo merkte Jan de Jong al op, een middelmatig vakman die vooral niet bedreven was in het weergeven van de ogen. Zijn afbeeldingen geven daardoor nogal eens de indruk dat eenieder die graaf van Holland werd onmiddellijk door een vreselijke oogafwijking werd getroffen. Helaas trof onze gravin Ada een veel ernstiger lot. Van het lieflijke en vrouwelijke gelaat in het eerder verschenen boekje van Wachtendorp is niets meer over.
Zijn verbeelding van de gravin doet mij eerder denken aan een 17de eeuwse travestiet verkleed als Ada inclusief het karakteristieke hoofddeksel.
Welke van de twee afbeelding haar het meest recht doet is onbekend maar het volgende pleit niet in haar voordeel.In juni 1950 onderzocht dr. B.K.S. Dijkstra een aantal menselijke skeletten opgegraven op het terrein van de voormalige abdijkerk van Rijnsburg.
Zijn taak bestond erin om deze stoffelijke resten die zeer waarschijnlijk toebehoorden aan een aantal graven en gravinnen uit het Hollands Huis, familie dus van onze Ada, te identificeren. In 1979 verscheen hierover zijn publicatie: “Graven en gravinnen van het Hollands Huis. Onderzoek van de stoffelijke resten, opgegraven op het terrein van de voormalige abdijkerk te Rijnsburg” (Zutphen, 1979).
Een van de gevonden skeletten was dat van een dochter van eerdergenoemde Willem I, een volle nicht dus van onze Ada. Ook zij droeg de naam Ada van Holland (1208-1258) en was vanaf 1239 abdis van de Abdij in Rijnsburg. Aan haar schedel te zien was het bepaald geen schoonheid. Een slecht gebit met een flinke overbeet. Haar botten waren soms ‘eerder mannelijk dan vrouwelijk’. Dijkstra’s eindconclusie onder het kopje ‘geslachtsbepaling’ (blz. 57) is dan ook: “Vrouw, die waarschijnlijk nooit kinderen heeft gebaard, met lichamelijk mannelijke trekken”.
Die etser kon met zijn fantasieportret, met iets te veel testosteron, nog wel eens dichter bij de waarheid hebben gezeten dan wij denken!
Het is een historisch feit dat protretten meestal bedoeld waren om een gevleid beeld te geven van de geportretteerde. Huwelijken en goodwill bij de bevolking eisten een gevleid beeld, dat primeerde boven de lichamelijke realiteit van slechte gebitten, zware kinnen, loense ogen, grote neuzen, trekken van het andere geslacht en meer van dat fraais, dat tegenwoordig nog al eens in een schoonheidskliniek weggegomd wordt.
BeantwoordenVerwijderenHet niet zo fraaie beeld van Ada zou dus inderdaad realistischer kunnen zijn dat de knappe jongedame, zoals eerder afgebeeld. Maar de onbeholpen afbeelding van de kledingstukken van de gravin-abdis laten toch ook toe de schilder een vrij lage kwotering te geven.
Mooie studie, die maar weer eens bewijst dat boeken op de lange duur toch de waarheid vertellen, hoe hard er ook in gelogen wordt.
Gelukkig heet ik geen Ada en ben ik absoluut knapper dan mijn portret!
BeantwoordenVerwijderenDan wordt de vraag natuurlijk wie de artiest is, die die man gemaakt heeft, en met welke bedoelingen...
BeantwoordenVerwijderen