“Belofte van beterschap, is de kortste weg, om vergeeving te ontvangen voor een begaanen misslag. Een misslag is door ons begaan, van welken wij geene reden kunnen geeven. De Leezer van het Vierentwintigste Deel, tot bladz. 208 gevorderd zijnde, ontmoet, op de volgende bladzijde, de zelfde woorden.
Zo dra ons dit in ’t oog liep, naa dat het Deel reeds in ’t licht gegeeven en verzonden was, stonden wij als voor ’t hoofd geslagen. De Uitgeever en de Verzamelaar keeken elkander aan met verwondering; de eerste was t’onvreden op den laatsten; en deeze was gemelijk op zich zelven. Verscheiden oorzaaken diens misslags liet hij in ’t hoofd omloopen; geene van allen voldeedt hem; ook niet die van onagtzaamheid: want hij stelt te veele waarde in zijn Werk, dat hij ‘er alle noodige aandagt niet aan zoude te koste leggen.
Verdrietig en vermoeid van gissen, wierdt hij, eindelijk, te raade, niet om schuld te bekennen: want hij is er nog niet van overtuigd dat ‘er schuld bij hem plaats heeft, - maar te belooven, een toeziend oog te zullen houden, dat in ’t toekomende niets van dien aart wederom gebeure. Op deeze voorwaarde vleit hij zich, bij den inschikkelijken Leezer, vergeeving te zullen vinden. Want met het ‘opere in longo fas est oprepere somnum’ van Horatius wil hij zich niet behelpen; hoewel het den onpartijdigen, en die kennis van zaaken draagen, niet vreemd kan voorkomen, dat in een Werk, welk reeds tot over de negenduizend bladzijden is uitgedijd, zulk een mislag, als nu beleeden wordt, althans éénmaal heeft plaats gehad.
Voor ’t overige herhaalt hij een verzoek, om aanwijzing van weezenlijke misstellingen, welke in een Werk van deezen aart bijkans onvermijdelijk zijn; met belofte van ter bekwaame plaatze van dezelve te zullen gebruik maaken. Dewijl het den Uitgeever, zo min als den Verzamelaar deezes Woordenboeks, niet om ’t even is, hoedanig hun Werk in de waereld verschijne, deedt hen de bescheidenheid, welke zij den Leezer toedraagen, het bovenstaande berigten”.
Met de bovenstaande breedsprakige boetedoening start deel vijfentwintig van het “Vaderlandsch Woordenboek” (Amsterdam, 1791).
Bij het collationeren van een exemplaar c.q. het beoordelen of het boek compleet is, zijn die dan ook onmisbaar. Een berucht voorbeeld is de stadsbeschrijving van Amsterdam door Olfert Dapper (1636-1689) uit 1663. Wouter Nijhoff maakt daarover in zijn: “Bibliographie van Noord-Nederlandsche plaatsbeschrijvingen tot het einde der 18de eeuw” (Den Haag, 1953) de volgende opmerking: “Na blz. 48 volgen 8 ongen. blz. daarna 49-152 dan 145-152, nog eens 145-155, 148-149, 158-456, 449-456, nog eens 449-456 en ten slotte 449-552, dus tezamen 600 blz.” Een warboel dus.
Persoonlijk vind ik de zetfouten wel leuk, zeker als ze bij de auteur aanleiding geven tot breedsprakige opmerkingen, zoals hierboven, of regelrechte beschuldigingen zoals in de “Chronyck van Hollandt, Zeelandt, ende Westvrieslandt, door Johan Veldenaer…” (Leiden, 1650). Onder het kopje ‘Druckfaelen’ heeft de enigszins verbolgen bewerker van deze kroniek het over fouten “ingeslopen door ons afwesen…” en erger, “door de setters plompheyt”.
Heel gebruikelijk was het wegwerken van fouten door strookjes papier met de juiste tekst. Een voorbeeld daarvan trof ik aan in de “Oude Hollandsche Geschiedenissen ofte, Corte Rym-Kronyck…” (Amsterdam, 1645) van Caspar Wachtendorp.
Hierin werden in de opdracht de voornamen van twee oud burgemeesters (Cornelis de Graaf en Wouter Valckenier) verwisseld en met een correctiestrookje verbeterd. Correctiestrookjes houden overigens lang stand.
Zo zien we onderaan de titelpagina van “De Suikerhandel van Amsterdam, van het begin der 17de eeuw tot 1813” (Den Haag, 1908) dat de oorspronkelijk uitgeverijnaam en plaats (J.L.E.I. Kleynenberg, Haarlem) zijn weggewerkt met een strookje waarop de Haagse uitgever (en antiquaar) Martinus Nijhoff staat.
Heel gebruikelijk was het wegwerken van fouten door strookjes papier met de juiste tekst. Een voorbeeld daarvan trof ik aan in de “Oude Hollandsche Geschiedenissen ofte, Corte Rym-Kronyck…” (Amsterdam, 1645) van Caspar Wachtendorp.
Hierin werden in de opdracht de voornamen van twee oud burgemeesters (Cornelis de Graaf en Wouter Valckenier) verwisseld en met een correctiestrookje verbeterd. Correctiestrookjes houden overigens lang stand.
Zo zien we onderaan de titelpagina van “De Suikerhandel van Amsterdam, van het begin der 17de eeuw tot 1813” (Den Haag, 1908) dat de oorspronkelijk uitgeverijnaam en plaats (J.L.E.I. Kleynenberg, Haarlem) zijn weggewerkt met een strookje waarop de Haagse uitgever (en antiquaar) Martinus Nijhoff staat.
Niet alleen bij teksten ging het wel eens fout.
In mijn exemplaar van Isaac le Long: "Historische beschryvinge van de Reformatie der stadt Amsterdam…” (Amsterdam, 1729) staat in het “Bericht voor den Boekbinder, waar de losse Plaaten moeten geplaatst worden” dat bij pagina 520 een blad moet komen met de ‘Processie der Lazarussen’ (boven) en ‘D’oude Kerk na Ao. 1566’ (onder). Op het betreffende blad echter treffen we de onderste afbeelding niet aan maar in plaats daarvan een afbeelding van de Nieuwezijds Kapel.
De fout werd echter tijdig bemerkt door de drukker die er voor koos om dan maar de afbeelding van de Oude Kerk onderaan op het blad te zetten waar volgens het ‘bericht’ de Nieuwezijds Kapel zou moeten staan. Alle afbeeldingen zitten zo compleet in het boek en de verwisseling valt niet direct op, tenzij je het ‘bericht’ achterin controleert….
Geen opmerkingen:
Een reactie posten