Met de invasie van Irak in 2003 werd het publiek wereldwijd getrakteerd op een nieuwe term in de journalistieke berichtgeving; ‘embedded journalism’. Journalisten, burgers, die - gebonden aan diverse voorwaarden en ingebed tussen zwaar bewapende militaire eenheden - direct verslag deden van de acties aan de frontlinie.
De term mocht dan compleet nieuw zijn, een geheel nieuw verschijnsel was het allerminst.
Oorlog is zo’n beetje de moeder van de journalistiek. De oudst bekende (Nederlandse) courantiers Broer Jansz. (1580-1652) en Caspar van Hilten (?-1628) waren hun journalistieke loopbaan als oorlogscorrespondent gestart.
Tot de journalisten reken ik ook de tekenaars (en later fotografen en cameramensen) die het conflict niet in woord maar in beeld trachten te vangen. Een vroeg Nederlands voorbeeld daarvan is Johan Fabricius (1899-1981) wiens boek: “De oorlog van de kleine paardjes” (Amsterdam, 1975) ik onlangs in mijn kringloop tegenkwam. Het beschrijft zijn verblijf gedurende de Eerste Wereldoorlog als ‘kriegsmaler’ bij een Oostenrijks regiment, het 2de Bosnisch-Herzegowinische Infanterie-regiment dat op de Fontana Secca in de Venetiaanse Alpen in stelling lag. Een relatief weinig bekend maar licht verteerbaar verhaal dat ik iedereen kan aanbevelen.
In mijn collectie zitten een paar oude en bijzondere uitgaven geschreven door 'embedded' journalisten van ‘De Standaard’ (Hesseling), ‘Het Volk’ (Santcroos) en ‘De Telegraaf’
(Sand). Het zijn alle drie kleurrijke verslagen van bijna een eeuw geleden.
Ons land was toen (nog) niet in oorlog met een buitenlandse mogendheid maar intern op politiek en sociaaleconomisch terrein waren er grote problemen en tegenstellingen. De frontlinie lag niet ver weg maar dichtbij in de volkse achterbuurten van de grote stad en de vijand, dat waren geen zwaar bewapende soldaten maar de (Amsterdamse) zedenverwildering, slechte volkshuisvesting en welig tierende misdaad.
Hun ervaringen leverden thans gezochte antiquarische lectuur op en het lezen daarvan is nog steeds een feest.
Onze maatschappij is inmiddels zo veranderd dat de verhaaltjes met voorbeelden van 'onzedelijk gedrag‘ en ‘zware misdaad’ nu bij velen eerder tot een schaterlach leiden dan gefronste wenkbrauwen. Dat zal met de verhalen van Santcroos over de erbarmelijke huisvesting in ‘volklogementen’ anders zijn. De schrijnende hygiënische en sociale omstandigheden van toen zullen de lezer van nu eerder doen verbazen en soms verbijsteren, want zo erg als destijds is het al lang niet meer.
Het oudste boekje is dat van Joh. J. Hesseling: “Licht in nacht. Van den arbeid in duister Amsterdam” (Amsterdam, 1917) met een fraaie illustratie vol symboliek van Joh. Visser. Het gaat over de strijd van de christelijke Nederlandse Middernachtzending Vereniging (afdeling Amsterdam) tegen onzedelijk gedrag (zoals prostitutiebezoek) en alcoholisme. Samen met enkele ‘broeders’ dook Hesseling donker Amsterdam in, zoals ook Prinses Beatrix bijna vijftig jaar later deed met ‘majoor’ Bosshardt (1913-2007), maar dan zonder vermomming.
De middernachtzendelingen, broeders en zusters, opereerden vanuit hun verenigingsgebouw ‘Welkom’ (Warmoesstraat 15). Ze zwierven door Amsterdam, nodigden uit voor samenkomsten in ‘Welkom’, deelden stichtelijke blaadjes uit, postten bij bordelen en 'verdachte' huizen en spraken hoerenlopers en jonge paartjes aan op vermeend onzedelijk gedrag.
“Zoo loopen we dan langs den Admiraal de Ruyterweg en den Haarlemmerweg, naar het eerste doel van den tocht, de Slatuintjes; door die typische, smalle begroeide laantjes, welke de herinnering levendig houden aan de dagen toen de Amsterdammers nog meer van ‘’n kuiertje’ hielden en we nog niet ‘allemaal op de fiets’ zaten.
Nu moet gij niet gelooven, dat ge op deze slingerpaadjes, met kneuterige warmoezerijen aan den eenen en ’n schilderachtig uitzicht, over de landerijen, op de stad aan den anderen kant, geen menschen meer aantreft. Weet ge wie ge hier bijvoorbeeld veelvuldig passeert? Vrijende paartjes!” (-).
Neen, hoor, bij verreweg de meesten verloopt de vrijerij hier ‘in alle eer en deugd’. Maar…. Maar…. Als zoo de schemering op de dreven daalt, gebeurt ’t wel eens, dat we bij zoo’n enkel spannetje iets verdachts opmerken in houding of gebaar en dan kunnen we door ’n gemoedelijk woord wel eens veel voorkomen: u voelt wel, hoe meer voorkomend onze arbeid wezen kan, des te beter. Toch bieden we al dien ‘kirrende tortels’ ’n tractaat aan van gewoon evangeliseerende strekking. Tenzij we 'iets merken’. Voor zulke gevallen bewaren we ’n bijzonder geschrift in onze binnenzak” (Blz. 35/36).
Ik vermoed dat menig zendeling tegenwoordig met blauwe ogen zou thuiskomen maar toen liep het eigenlijk nooit uit de hand.
Erg zeldzaam is de brochure van Is. Santcroos Dlz. (1894-1945): “In en om volkslogementen. Zwerftochten van een journalist met een rechercheur” (Amsterdam, 1920) en fraai geïllustreerd door L.J. Jordaan (1885-1980). Ze verscheen in een tijd dat de volkshuisvesting hoog op de politieke agenda stond zoals blijkt uit de vele krantenartikelen die daarover in Delpher te vinden zijn.
Santcroos ging onder begeleiding van een politiecontroleur (en vaak in het holst van de nacht) langs diverse Amsterdamse logementen. Weliswaar waren er volkslogementen voor elke portemonnee maar verreweg de meesten werden bewoond door de laagste sociale klassen.
Santcroos zag vervuilde kleine kamertjes met meerdere stapelbedden voor bedelaars, schoenpoetsers, straatventers, orgeldraaiers, scharensliepen, Chinezen, kolonialen, verarmde gezinnen en bejaarden.
Volkslogementen worden wel gezien als de voorganger van de hedendaagse instelling voor opvang van dak- en thuislozen al waren er verschillende die slechts in naam een logement waren maar in werkelijkheid gelegenheid tot prostitutie boden. Vooral de hygiënische omstandigheden waren er verschrikkelijk en besmettelijke ziekten tierden er welig.
Santcroos bezocht de volgende ‘holen’; ‘De Posthoorn’ in de Nes, ‘Oost-Indië’ in de Pieter Jacobdwarsstraat (zie bovenstaande krantenbericht uit 1920), de ‘Stad Amsterdam’ op de Kromboomsloot, ‘De Kroon’ in de Laurierstraat, een naamloos logement in de Anjelierstraat, ‘De drie Kronen’ in de Haarlemmerhouttuinen (“het vroeger beruchte etablissement van ‘Tante Mie’”), ‘De oude Wijnberg’ in de Warmoesstraat, ‘De Nieuwe Karseboom’ aan de Korte Prinsengracht, het logement van ‘Kleine Ko’ op de Achterburgwal en ‘Long Fah’ en ‘Kwong Tai’ in de Chinezenwijk. Genoemd worden voorts de logementen ‘Transvaal’ en ‘Het Vosje’ op de Noordermarkt.
In een er van, een logement in de Koestraat, kwam hij de bekende straatfiguur Dionisius Reynen (1881-1926) tegen. Een bedelaar zonder benen (die verloor hij op achtjarige leeftijd onder de stoomtram), en op zijn vaste standplaats het Damrak beter bekend als ‘de man op het krukje’.
Over het boekje van J.C.E. Sand (1888-1936): “De ratten van Amsterdam. Schetsen uit misdadig Amsterdam” (Amsterdam, 1922), heb ik al eerder geschreven. Het bevat verschillende aardige illustraties van O. Geerling. Ook de afbeelding op de omslag is beslist geslaagd al staat er foutief ‘J.C.L. Sand’ in plaats van 'J.C.E. Sand’.
Net als zijn collega Santcroos werd Sand begeleid door de politie en wel door een Amsterdamse inspecteur; “Mag ik u m’n vriend Walden even voorstellen? Ik noem hem maar Walden, omdat zijn kop me levendig herinnert aan dien van den hoofdpersoon van den politiefilm The mysterious Band” (Blz. 4). Sand deed niet alleen verslag van de acties maar nam er zelfs af en toe actief aan deel. Zijn beschrijvingen zijn kleurrijk en soms heel herkenbaar.
“Ook op den hoek van de Stormsteeg bevindt zich een soort ‘Beurs’ van ongure elementen van het mannelijk en vrouwelijk geslacht. Nu en dan gaan ze een ‘glaasie zoet’ in een of andere kroeg drinken en als ze zich vervelen gaan ze ‘het koper pesten’, d.i. de politie treiteren. Een ander verschijnsel op den ‘dijk’ is de man, die splinternieuwe fietsen tracht te verkoopen. In een kring omringt het publiek hem. In werkelijkheid is het rijwiel niet nieuw, maar samengesteld uit onderdeelen van gestolen karretjes, alles netjes gemoffeld en opgepoetst. Iemand uit het publiek doet een bod. Dat is de handlanger, die den kooplust van het publiek probeert aan te wakkeren” (Blz. 57).
Ach ja….fietsendiefstal…., toen nog een beschrijving waard, haalt tegenwoordig het nieuws niet meer. Amsterdam, criminaliteit, zedenverwildering, prostitutie, drankmisbruik, dak- en thuislozenopvang. Het is er allemaal nog, maar dan anders. Zelfde decor, andere hoofdrolspelers.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten