maandag 25 juli 2011

Pars Quarta

Oftewel 'deel vier', maar van wat?
Ik kan me herinneren dat deze vraag ook speelde toen ik het boekje vele jaren geleden kocht. Goedkoop; want een antwoord op deze vraag had ook de verkoper niet.

PARS QUARTA. Amstelaedami, conspectus magnifïci et augusti” staat er in gouden letters op dit vermoedelijk begin 20ste eeuwse driekwart perkamenten bandje.
Kennelijk overgenomen van de ‘titelpagina’ die geen titelpagina is (geen vermelding van een uitgever, drukker, plaats en jaartal) maar een sierlijke tussentitel voor een ‘vierde deel’ over Amsterdam.
Vervolgens bevat dit oblong boekje (18,5 x 24 cm.) zeventien ongenummerde Amsterdamse stadsgezichten met eronder titels in het Latijn en Nederlands. Ook de uitgever staat er bij; (‘exc’) Petrus Schen(c)k (1645- 1715). Een van origine Duitse graveur die zich rond 1684 in Amsterdam vestigde en een uitgebreid oeuvre heeft nagelaten.

Via de beeldbank van het Stadsarchief Amsterdam kwam ik er al gauw achter dat de gravures – met zijn prominente water- en wolkenpartijen en langs een liniaal getrokken huizenrijen - werden gemaakt door Jan van Call (1656-1703). Van een aantal is zelfs zijn tekening bewaard gebleven die als voorbeeld diende. Alles goed en wel, maar daarmee was mij nog steeds niet duidelijk voor/uit welke uitgave deze gravures waren.


Dat kwartje viel pas toen ik onlangs op de website van de Koninklijke Bibliotheek belandde en daar onder de actualiteiten las dat er een nieuw ‘bladerboek’ online beschikbaar is: “Admirandorum Quadruplex Spectaculum; delecturn, pictum, et aeri in cisum, per Johannem van Call”, ofwel 'Viervoudig schouwspel van wonderen' (Amsterdam, ca. 1694-1697). Een bijzonder exemplaar want het werd gedrukt in kleur (Teyler-procédé). In totaal eenenzeventig gravures met de belangrijkste plaatsen aan de Rijn, Het Loo, Honselaarsdijk, Den Haag en (deel vier) Amsterdam. Bingo!

Aan deze uitgave werd al eens eerder uitvoerig aandacht geschonken door (de befaamde) mejuffrouw dr. I.H. van Eeghen (1913-1996) in het jaarboek Amstelodamum (jrg. 66, 1974): “Petrus Schenk en zijn ‘afbeeldinge der voornaamste gebouwen van Amsterdam”.
Zij schreef hierover ondermeer:


De tekeningen van (Jan) Van Call werden niet alleen gebruikt voor het vervaardigen van grote koperplaten, waarmee werd geëxperimenteerd in kleurendruk en ook wel in zwarte druk, maar eveneens door Schenk voor een heel bijzonder werkje in klein formaat. Het is de bekende ‘Admirandorum Quadruplex Spectaculum; delecturn, pictum, et aeri in cisum, per Johannem van Call’. Schenk graveerde vermoedelijk zelf de titelpagina en maakte zeker de zwarte kunstprent met het portret van Frederik, hertog van Saksen, aan wie hij het werk opdroeg. Het oblongboekje bevat, zoals uit de titel blijkt, vier gedeelten. Ik vermeld ze, niet volgens de vier titelpagina’s in het Latijn, maar uit het ‘Register’, dat achterin is opgenomen: I (l-19) Gesichten aan den Rhynstroom. II (20-44) Het Loo en andere Vorstelyke Huysen. III (45-54) Gesichten van ‘s Gravenhaghe. IV (55-71) Gesichten van Amsteldam.
De uitgaaf dateert van op zijn vroegst 1694, het eerste regeringsjaar van Frederik van Saksen, en van uiterlijk 1697. In dat jaar werd hij als August koning van Polen
(-). De Amsterdamse afbeeldingen waren toen al enige jaren oud, maar het waren er maar 17 van 71 en het is heel goed denkbaar, dat andere gedeelten nog later door Van Call vervaardigd waren. Zeker is, dat de titelpagina hier de waarheid vermeldt en dat het graveerwerk met zijn sterke tegenstellingen in zwart-wit typisch voor Van Call is.



De gravures zijn zo uniform, evenals ook de onderschriften in Latijn en Nederlands (alleen C. P. en cum Privil(egio) wisselen wel eens af), dat men hier niet aan een latere bundeling van een aantal bestaande prenten hoeft te denken. Zeker heeft Van Call de gravures in betrekkelijk korte tijd speciaal voor de Quadruplex vervaardigd. Bij de exemplaren, die ik onder ogen had, zijn de 71 nummers niet aangebracht. Later moet dit wel gebeurd zijn, want op losse afdrukken vindt men vaak de nummers.
Niet alle tekeningen van Van Call werden in beeld gebracht. De 17 afbeeldingen van Amsterdam (‘Pars quarta. Amstelaedami, conspectus magnifïci et augusti.‘) geven alle gezichten op de wateren van de stad, en wel twee profielen van de IJzijde, twee van de IJgracht, drie van de Herengracht, een van het Singel, van de Voorburgwal, van de Muidergracht, van de Achtergracht en van de Keizersgracht en vijf van de Amstel, en wel vier gezichten naar beide zijden van de Blauwbrug en de Hoge Sluis en een gezicht op het Besjeshuis. (-)
De Quadruplex is vrij zeldzaam en de losse gravures zijn dat blijkbaar ook".

Dat laatste wil ik graag geloven. Sloop, zeker van incomplete exemplaren, was is vaak het antiquarisch lot van dergelijke boekjes. De losse prentjes brengen per stuk meer op, spreken een breder publiek aan en zijn daardoor sneller verhandelbaar. Ik heb geen behoefte aan zeventien losse plaatjes, geef mij maar een compleet vierde deel.

maandag 18 juli 2011

De neuzenbibliotheek (deel 3)

Voor publicaties over neuzen van voor 1800 is het snuffelen in de Short Title Catalogue Netherlands (STCN) aan te raden. Zo levert een zoekopdracht met ‘Neuzen' of ‘Neusen’ een aantal curieuze achttiende eeuwse neuzenboekjes op.

Dergelijke boekjes werden vaak samengebonden met een almanak en zijn stuk voor stuk zeldzaam.
Soms duikt er een exemplaar op zoals bij de Groningse Universiteitsbibliotheek het: ”Placcaet ende ordonnantie van het neuse-geldt; ofte gilt van de neusen. Spit, Schit, Hagendevelt van Neusen“ (Groningen, 1715). Het bevat zestien houtsneden, veertien tweeluikjes met de afbeelding van een man (links) en vrouw (rechts) met karikaturale neuzen. De korte versjes erboven zijn vermakelijk, bijvoorbeeld:
Als ick eens roock, mijn lieven Vrouw, Soo dient de Neus my voor een schouw”, en: ”Mijn Neus is ’t decksel van de mont, van buyten kael, van binnen bont”.
De afgebeelde karikaturen zijn gezien hun kleding vermoedelijk zeventiende en zestiende eeuws maar werden eindeloos gekopieerd zoals een vergelijking tussen de bewaard gebleven achttiende eeuwse neusenboekjes en dito centsprenten al snel duidelijk maakt.

Voor zover mij bekend is van deze oude neuzenboekjes alleen het “Placcaat en Ordonnantie van het Neuze-Geld ofte Gild van de Neuzen. Gedrukt tot Snuytenburg voor de liefhebbers van neuzen” (Deventer, 1787) in facsimile uitgegeven door H. te Riele in: “De Deventer Gilden over de neus gehakt” (Deventer, 1986). Van deze bibliofiele uitgave, verschenen in een oplage van slechts 350 exemplaren, kon ik onlangs een exemplaar bemachtigen.

Een bijzondere publicatie in mijn neuzenbibliotheek is een schaarse overdruk uit het Jaarboek van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Munt- en Penningkunde onder de zinspreuk ‘Concordia res parvae crescunt’ getiteld: “Het Neuzengilde of dat van Nazarius of Nazareth” (Amsterdam, 1915).
Auteur was Maria Goverdina Antonia de Man (1855-1944), die met name op numismatisch gebied talrijke publicaties op haar naam heeft staan.
Hierin bespreekt zij een aantal curieuze zestiende en vroeg zeventiende eeuwse, vermoedelijk Zuid-Nederlandse, penningen met afbeeldingen van karikaturale koppen met grote neuzen. De randschriften spreken voor zich: “den.guldyn.van.nazarius” en “leyf.hebber.der.neusen.1576”.

Dergelijke zeldzame penningen zijn volgens haar een soort van gildepenningen geweest voor jolige laatmiddeleeuwse gezelschappen, zogenaamde narrengilden (zoals het door Herman Pleij beschreven 'Gilde van de Blauwe Schuit'), die de officiële gilden imiteerden. In die traditie passen volgens haar ook de uitgaven van het Neuzengilde en de taxatie van ongewone neuzen en het heffen van neusgeld zoals volgens deze achttiende eeuwse opgave:
Een Vriesse welgemaekten neus twe blanken (één blank was zes duiten).
Een Haarlemse spek-neus die kleyn is twe blanken en een duyt.
Een roode carmosyne Leydse neus   7 groot.
Een Delfse neus, kleyn of groot   3 stuyvers.
Een Goudse roode brandewijns neus   6 ,,
Een Haagse scherpe neus   12 ,,

Een Dortse en welgemaekte neus   6 duyten”.

In Spektator, tijdschrift voor neerlandistiek (jrg. 8, 1978/1979) heeft A.J. Schuur hierover een artikel geschreven: “Wat moet ik voor mijn neus betalen? Over twee achttiende eeuwse ’neusboekjes’”.

Helaas ontbreekt dit nummer van de Spektator nog in mijn neuzenbibliotheek. Tips zijn welkom en anders is het een kwestie van zoeken tot ik met mijn neus in de boter val.

maandag 11 juli 2011

Teloorgang

In zekere zin is het verhaal van de heruitgave van de Delftse Bijbel van 1477 het verhaal van talloze andere boeken.

Gepresenteerd in 1977 ter gelegenheid van haar 500ste geboortejaar was de facsimile uitgave van deze Bijbel (twee delen in cassette met een inleiding door Prof.dr. C.C. de Bruin) een evenement waaraan de nodige media aandacht werd besteed.
De bij de Delftse drukkers Jacob Jacobszoen van der Meer en Mauricius Yemantszoen van Middelborch verschenen Bijbel (alleen het Oude Testament en zonder de psalmen) was immers het eerste boek in de Nederlandse taal dat met losse metalen letters was gezet en gedrukt (en derhalve ook flink wat zetfouten bevatte).
Van de vermoedelijke oplage van rond de tweehonderd vijftig exemplaren overleefden zo’n vijftig exemplaren de tand des tijds.
In de eerste tien maanden van 1977 werd er voor de heruitgave druk geadverteerd (“deze kostbare facsimile-uitgave is van groot historisch en cultureel belang”) en werden er zo’n 1500 liefhebbers genoteerd. Deel twee bevat de namenlijst van alle intekenaren. Zij ontvingen de facsimile met vijftig gulden korting voor ‘slechts’ tweehonderd vijftig gulden. De uiteindelijke verkoopprijs na verschijning bedroeg dus driehonderd gulden, desgewenst te betalen in zes maandelijkse termijnen.
In koopkracht is dat bedrag vergelijkbaar met ruim driehonderd acht euro nu.
Alle intekenaren ontvingen iets extra’s; een door de PTT verstrekte oorkonde met speciale herdenkingszegel (55 cent in een oplage van 200.000 vel, 5 x 10) met informatietab afgestempeld op de dag van uitgifte en een fraai gekalligrafeerde bladwijzer met microfiche waarop alle 1284 pagina’s verkleind waren afgebeeld.

Het overzetten van tekst - in dit geval een compleet boek - op microfiche was typisch voor de stand van de techniek toen en met enige trots werd dan ook gemeld dat deze ‘Photochromic Micro Image (PCMI)’ techniek was ontwikkeld in het research laboratorium van NCR Corporation in de Verenigde Staten.

Vijfentwintig jaar later is alles veranderd.


Op Boekwinkeltjes, Antiqbook en noem ze maar op worden nu diverse exemplaren van de Delftse Bijbel aangeboden. Prijzen variëren van vijftig tot vijfenzeventig euro met enkele uitschieters naar beneden en boven. Zo begeerlijk als deze veelgeprezen uitgave was bij zijn verschijning en de jaren vlak daarna, zo welhaast onverkoopbaar is deze set thans. Saai, niet geïllustreerd en overvloedig aangeboden. Kortom zonde van het papier.
Daar komt bij dat de Delftse Bijbel sinds 18 juli 2008 voor iedereen online beschikbaar is. Op elke boekenmarkt kom ik ze - vaak meerdere keren - tegen, gedegradeerd tot boekensteun voor wankele rijtjes. Uiteindelijk heb ik de knoop doorgehakt en gisteren - in het zicht van de papiermolen - zo’n ‘boekensteun’ gered. Compleet in fraaie cassette met tekstboekje, oorkonde en bladwijzer (die laatste twee ontbreken vaak). Gesjouw voor twintig euro. Dat is omgerekend naar 1977 in koopkracht nog geen twintig gulden!

Hoe diep kun je als boek zakken…

woensdag 6 juli 2011

In Dordrecht

Ja, ja, beste boekenvrienden, ook Perkamentus was op de 16de Dordtse boekenmarkt, zondag 3 juli. Mijn eerste keer maar het voelde als de zoveelste keer. Deventer in het klein...
Nou kwam ik al jaren niet meer in Deventer. Ik ben dan vaak met vakantie maar er waren meer redenen, waaronder de afname van de kwaliteit van de aangeboden waar.

Dordrecht is niet zoveel anders.
Vijfenzeventig procent is strips/kinderboeken, recente boeken (restant en ramsjwerk), één euro dozenwerk (zolderopruiming) en aanverwante zaken (ansichtkaartenstands, schrijversgenootschappen, boekpromotie e.d.). Ik schat dat maar een kwart van de aangeboden waar van mijn enig niveau is en die wordt negen van de tien keer aangeboden door handelaren die ik ken; soms al jaren.
Daar komt bij dat mijn voorkeur voor het oude boek, liefst gebonden in perkament, doorgaans om een andere benadering vraagt dan het sneupen op dergelijke grootschalige jachtvelden, waar hele families – gewapend met lunchpakketjes, karretjes en lijstjes - op zoek zijn naar ontbrekende nummers uit hun Kuifje verzameling of Maigret detective reeks.

Maar eerlijk is eerlijk. Ik heb uiteindelijk wél twee boeken gekocht, één gebonden in linnen en zowaar ook één in perkament.
De eerste kostte me slechts een tientje.
Het is: “In linnen gebonden. Nederlandse uitgeversbanden van 1840 tot 1940” (Veenendaal, 1987). Een bijzonder leerzaam en goed geïllustreerd naslagwerkje, vlot geschreven met medewerking van de bekende industriële boekbandenverzamelaar Albert Struik (1926-2006). Wat mij betreft een aanrader voor de liefhebber van boeken over boeken.

Aan het eind van de dag (met overigens prima boekenmarktweer) belandde ik in de Statenplaats, niet ver van de kraam waar ik mijn eerste boekje had gekocht.
Daar zag ik bij een stalletje bewaakt door een oudere dame, half verborgen onder een pak papier in een rijtje boeken, een perkamenten ruggetje.
Het bleek te gaan om een uitgave van het “Gedenkboek ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan der Hollandsche Societeit van Levensverzekeringen 1807-1907” (Haarlem, 1907).
Volperkamenten, goudbestempelde band, roodleren titelschildje, geschept onafgesneden papier en op de kop verguld.
Een zeer luxe exemplaar dus van deze jubileumuitgave, bovendien genummerd (12) en op naam gesteld van de Amsterdammer mr. H(endrik). Westermann jr. (1868-1928).
Uiteraard was het de kostbare band die mij aantrok, maar de inhoud bleek na enig geblader en gelees toch interessanter dan de titel deed vermoeden (ondanks het feit dat ik van verzekeren geen verstand heb). Zo leerde ik dat de in Amsterdam gevestigde Societeit (een voorloper van huidige Delta Lloyd Groep) de oudste levensverzekeringenverstrekker op het vaste land van Europa is geweest. Een aantal illustraties is van de hand van de bekende heraldisch tekenaar Tiete van der Laars (1861-1939), die samen met zijn zoon Sytse Gerke (1891-1938) honderden gemeentewapens tekende, waaronder dat van Dordrecht, voor de bekende Koffie Hag Albums Nederland (Amsterdam, 1925). Ik gaf er graag vijftig euro voor.

Thuisgekomen even neuzen op internet.
Ook al ben ik geen handelaar en is het ‘wat de gek er voor geeft’, je hoopt toch een beetje marktconform te hebben betaald.
Van het eerste boekje zijn bij Boekwinkeltjes nog zo’n tien exemplaren te koop voor prijzen tussen de € 12,50 en € 30,- euro.
Het tweede boek wordt tweemaal aangeboden (van de tweede jubileumuitgave uit 1807-1957 zijn veel meer exemplaren verkrijgbaar).
Eén in originele linnen band voor € 48,- euro en zowaar één vermoedelijk vergelijkbaar exemplaar gebonden in perkament (nr. 26). Vraagprijs € 150,- euro.

En, boekenvrienden, hoe is het jullie vergaan? Kuifje compleet?

maandag 4 juli 2011

De neuzenbibliotheek (deel 2)

Vier boeken in mijn neuzenbibliotheek zijn geschreven in de 19de eeuw.
Het zijn allen verhandelingen met een pseudo wetenschappelijk achtergrond, soms gecombineerd met humor.
Het pseudo wetenschappelijk aspect ademt nog geheel de denkbeelden uit van Johann Kaspar Lavater (1741-1801) die eind achttiende eeuw een omvangrijk boekwerk schreef over de fysionomie waarin hij betoogde dat men aan het uiterlijk, het gezicht, het karakter van de mens kan aflezen.

De oudste publicatie is geschreven door de Engelsman George Jabet: “Notes on Noses” (London, 1857). Lavater’s invloed is al in het eerste hoofdstuk merkbaar:
We have a belief, founded on long-continues, personal observation, that there is more in a Nose than most owners of that appendage are generally aware. We believe that, besides being an ornament to the face, a breathing apparatus, or a convenient handle by which to grasp an impudent fellow, it is an important index to its owner’s character; and that the accurate observation and minute comparison of an extensive collection of Noses of persons whose mental characteristics are known, justifies a Nasal Classification, and a deduction of some points of mental organisation there from”.
Volgens Jabet zijn er zes type neuzen te onderscheiden: “The Roman, or Aquiline Nose, The Greek, or Straight Nose, The Cogitative, or Wide-nostrilled Nose, The Jewish, or Hawk Nose, The Snub Nose and the Turn-up, poeticè Celestial Nose”.


Van de publicatie van Pater Bernard van Meurs (1835-1915): “De Neus. Lezing gehouden te Rotterdam en ’s Gravenhage” (’s Hertogenbosch, 1873) bezit ik feitelijk twee uitgaven, want het werd later opgenomen in een bundel: “Verhandelingen over Neus, Niezen, Bliksem, Anagram en Slaapwandelen” (Kuilenburg, 1890). Zijn lezing behandelde de neus op het gebied van de Fysiologie, ‘of de leer van de verrichtingen der organismen’, Esthetica, ‘de leer van het schoone’ en Fysionomie, ‘de leer om uit iemands gelaat zijn karakter te ontdekken’ (Lavater!).
Ook de boekenneus wordt genoemd: “Oudoom Jacob beweert, dat er menschen zijn, die onze huisdieren niets toegeven in het snuffelen, het dadelijk gewaarworden van eenig verborgen voorwerp; hij noemt de zoodanigen menschen met hondenneuzen, en vindt ze op de eerste plaats onder bijna alle geleerden en boekenmannen. ‘Als het om eene geleerde noot of eene aanhaling te doen is, snuffelen zij met ongemeene vaardigheid in het een of ander boek, in den foliant, en dadelijk is het wild gevonden”. Herkenbaar!

Absoluut zeldzaam is de lezing van de Belgische toneelschrijver Frans van Boghout (1830-1897): “Gevels! Luimige, Wetenschappelijke Verhandeling” (Antwerpen, 1889). Over hem is nauwelijks informatie op het web te vinden en van dit boekje vond ik slechts één ander exemplaar in de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience in Antwerpen. Het is op slecht 19de eeuws papier gedrukt en bevat naast een pseudo wetenschappelijke verhandeling (Lavater!) en historische voorbeelden, talloze bijnamen voor ons reukorgaan.
’t Is eender met welk soort van Adempijp, Afdak, Bef, Blaasbalg, Blaker, Blazoen, Bloedbeuling, Boeg Brilhouder, Dobber, Dromedaris, Druiper, Filter, Framboos, Gaffel, Heuvel, Hoefijzer, Houdvast, Kandeleer, Kapmes, Kapstok, Keersdomper, Kegelaar, Klakkebuis, Klokhuis, Knikker, Knods, Knol, Koker, Kom-eens-veur, Komkommer, Kram, Kreukel, Luchtschouw, Mastentop, Neb, Notendop, Offerblok, Okkernoot, Opsnuiver, Paddestoel, Reukkamer, Schacht, Schoenleest, Snaffel, Snoeffel, Snotbuis, Snuit, Stekelbezie, Trompet, Tronk, Tuimelaar, Uitkijk, Uitroepteeken, Vleeschmonster, Voorgevel, Voorsteven, Wisje-Wasje, Zetel, Zonnewijzer of Zuil men op zijn tronie prijkt, toch dient ieder zijnen Neus in eere te houden, er over fier te wezen en Gode te danken, wien men zijnen Gevel en, door denzelven, het leven verschuldigd is!”.


Een hele rits – denkt u? - maar nog niets vergeleken bij zijn opsomming van zeventig ‘Politieke Neuzen’ (zoals de ‘Democratische- of Volksdommelijke-’) en de lijst met meer dan 400 bijnamen (waaronder Akolietneus, Dwarsneus, Geusneus, Japneus, Kawetterneus, Moggelneus, Pataatneus, Zwetsneus enz. enz.).
Zo, meer over neuzen in het derde en voorlopig laatste deel volgende keer, voor nu genoeg geneuzeld…