"Al waar de klok des Mans niet anders slaat dan wyn,
En 's Vroutjes uurwerk staat op geld in Thee verspillen,
Daar wordt de broek te klein, tot dekzel voor de billen,
En' keursje veel te kort, om eerelyk te zyn".
Toen ik op een regenachtige vrijdag - en voor het eerst dit jaar - in Amsterdam de kraam van antiquariaat Klikspaan besnuffelde kwam ik twee oude drukken in perkament tegen die mij voor een vriendenprijsje werden aangeboden. Ik heb er niet lang over hoeven nadenken. Wat kocht Perkamentus?
Ten eerste de bekende uitgave van Johan van Heemsker(c)k (1597-1656): "Batavische Arcadia" (Amsterdam, 1662/1663). Van deze oermoeder der Nederlandse arcadia's - zoals de Zaanlandse (1658), Dordrechtse (1662), Walcherse (1715) en Amstellandse Arcadia (1737) - verschenen tot ver in de 19de eeuw meer dan tien edities. Anders dan de latere uitgaven zijn de 17de eeuwse edities van de "Batavische Arcadia" niet geïllustreerd en in kleine formaten uitgegeven (12º en klein 8º). Ook worden ze antiquarisch minder vaak aangeboden. Mijn aanwinst, de eerste editie die in klein octavo (8º) verscheen, werd fraai gebonden in 'overlapping vellum' en bevat tekstgedeelten gedrukt met lettertjes van slechts twee millimeter hoog!
De tweede - eveneens in perkament gebonden - is: "Jan de Regts Mengel-dichten, Gezangen en Kluchtspel De Nacht-Wachts" (Amsterdam, 1723). Deze uitgave verscheen voor het eerst in 1709 en moet vrij populair zijn geweest. Zozeer zelfs dat uitgever Johannes Oosterwijk op 15 juli 1711 in de "'s Gravenhaegse courant" waarschuwde voor roofdrukken: "dewyl eenige baetzoekende menschen dezelve stuks wyze en vol fouten op slegt papier hebben nagedrukt, en langs de straet doen venten gansch tegen des Autheurs wil en oogmerk". Het boekje werd in 1718 herdrukt en nogmaals in 1723 ("alsoo de voorige Exemplaaren seer wel syn verkocht geweest"), maar nu bij de boekverkoper Marten Schagen.
Tien jaar later in 1733 verscheen volgens de Short Title Catalogue Netherlands (STCN) de derde druk, evenals in 1779 (waarmee het jaar daarop in diverse kranten werd geadverteerd als 'de vierde' druk). Alle edities bevatten drie (titel)gravures van Jacobus Schijnvoet (1685-1733).
Zo overbekend als de eerste dichter (en zijn uitgave) voor mij is, zo totaal onbekend was voor mij de tweede.
Die onbekendheid maakte mij nieuwsgierig en toen ik wat bladerde en las werd ik aangenaam getroffen door de volkse, bij tijd en wijle platte poëzie van Jan de Regt (1665-1715), nog los van zijn onverwachte onderwerpskeuze en de raakvlakken die ik vond met mijn interessegebied; de geschiedenis van Amsterdam/Amstelland.
Portretten van Jan de Regt zijn mij niet bekend. Het enige portret dat er van hem was maakte ooit deel uit van het Panpoëticon Batavûm maar is helaas verdwenen. Biografische bronnen zijn schaars en vermelden slechts enkele bijzonderheden. Jan de Regt werd geboren in Amsterdam en groeide op in de Jordaan. Hij behoorde nimmer tot de dichtende elite en schreef (volgens zijn voorrede in de 'Mengel-dichten') ook niet om den brode: "daar tot mijnent de schoorsteen niet van en rookt ".
Documenten uit het Stadsarchief Amsterdam laten zien dat hij poorter werd in 1694 en 'koopman' was (al weten we niet waarin) en dat hij - slechts vijftig jaar oud - ongehuwd (als 'Jongman') overleed in de Sint Jansstraat, een nauwe zijstraat van de Warmoesstraat, hartje Amsterdam.
Jan de Regt schreef voor zijn plezier en zijn werk stroomt niet over van (zoals destijds gebruikelijk) versluierde allegorieën, onbegrijpelijke symboliek, Griekse muzen of Romeinse goden noch van religieus of pastoraal geneuzel. Integendeel, zijn poëzie leest vlot en zijn woordgebruik is volks, waardoor zijn werk cultuurhistorisch en taalkundig interessant is.
Zijn onderwerpskeuze is verrassend, zoals bijvoorbeeld zijn (dicht)zangen op het eten van knorhanen....
"Lief hebbers van de vissen,
Je komt je smaak te missen,
Wanneer je tast na baars,
Na tong en molenaars;
De schelvis is goed te eeten,
Maar lang by ons vergeten;
Want d'edle Knorhaan is;
By ons, de beste vis." (etc.).
Of een kalfskop!
"Maakje klaar, maakje klaar;
De Kallefs kop is gaar,
Ei hoor hem eens kooken;
Mijn maaghje danst, op dat geluid;
De kop die wil de ketel uit.
Ik heb hem al gerooken." (etc.).
De populariteit van de volkspoëet Jan de Regt, die kennelijk wel van lekker eten hield, overleefde de 18de eeuw niet. Zijn naam en enkele van zijn gedichten worden in de 19de eeuw nog sporadisch genoemd maar in de moderne literatuurgeschiedenissen die sindsdien verschenen is geen spoor van hem terug te vinden, ook niet in de meest actuele "Geschiedenis van de Nederlandse literatuur", die tussen 2006 en 2017 in tien delen bij Bert Bakker verscheen. Slechts één bibliofiel, schrijver en dichter schonk in onze tijd nog aandacht aan zijn dichtkunst en wel Gerrit Komrij (1944-2012) in: "De Nederlandse poëzie in 1000 en enige gedichten" (Amsterdam, 1986-1994, 17de en 18de eeuw, deel 2, blz. 920 t/m 931).
Mijn aanwinst bevat het complete oeuvre van Jan de Regt. Dat bestaat uit verjaars-, bruiloft- en lijkdichten (die zijn omgang met de doopsgezinde gemeenschap verraden), maar ook uit bijzondere (ge)dichten - zoals zijn "Lof van Amsteldam" - en (dicht)gezangen zoals zijn "Vechtzang" of "Victory-zang over de Nederlaag der Franssen, by Oudenaarde, den 11 July 1708". Voor liefhebbers van vroege Sinterklaasvermeldingen is zijn "Sinterklaaszang aan Fillis" (blz. 73) van belang, waarmee hij bijdroeg aan de legendarische Spaanse wortels van deze goedheiligman afkomstig uit het Turkse Myra. Tevens opgenomen is zijn kluchtspel "De Nachtwachts" (met een rol voor Kaatje, een 'lichtekooi') en het gedicht "Slechten tyd", die beide ook apart op de markt zouden verschijnen. Of zijn klucht ooit is opgevoerd durf ik niet te zeggen, maar het is taalhistorisch interessant om te lezen. Ik kwam er bijvoorbeeld diverse malen het woord "nikker" (duivel/neger) in tegen, zoals in: "De nikker haal me...".
En voor diegene die nog wel eens nostalgisch willen wegdromen en denken aan 'die goede oude tijd' kan ik het lezen van De Regts "Slechten tyd" aanraden!
"In 't end, 't is ydelheid van beter tyd te droomen;
Hy is 'er nooit geweest en zal 'er ook niet komen.
Terwyl 't my wel gaat is 't, voor my, een Goeden tyd;
Een Slechten voor myn vriend, om dat hy schade lyd:
Dus, is 't een Goeden tyd en Slechten, alle dagen,
En 't gants onredelyk om zonder end te klaagen.
Geluk en ongeluk regeeren 't heele jaar;
Nu vaart den eenen wel, dan wederom den aêr;
Zo was 't voor dezen en dus zal het ook wel blyven.
't Verhaal der goudene eeuw is goed, voor oude wyven
En kinderen, of, als men 's winters by den haart
Zyn huisgenooten by den ander heeft vergaêrd,
Niet-onverhoeds op zyde, en in den slaap te raaken.
Altoos, het praatje van den Slechten tijd, myn vriend,
Heeft glad by my gedaan en schoontjes uitgediend.".
Mijn aanwinst bevat voorts een mij onbekende lofzang "Op de Hofstede genaamd het Torentje, gelegen op de Amsterveense weg" (blz. 68). In de 17de eeuw was dit: "De Plaats Roijaal", een herberg nabij de Overtoom die later als katoendrukkerij in gebruik was onder de naam "Buitendruk". In 1704 werd de drukkerij uitgebreid met woningen, een tuin en speelhuis. Volgens J.W. Groesbeek's: "Amstelveen, acht eeuwen geschiedenis" (Amsterdam, 1966, blz. 78) zou de naam pas rond 1730 veranderen in "het Torentje", maar kennelijk was die in de volksmond al veel langer in gebruik. De “Spiegel van Amsterdams zomervreugd, op de dorpen Amstelveen, Slooten, en den Overtoom” (Amsterdam, z.j. ca. 1727-1730) bevat twee afbeeldingen van deze katoendrukkerij met - boven de ingang - het karakteristieke torentje.
"O Torentje vol weelden,
O lusthof vol geneugt;
Dat steeds myn zinne streelden,
Met gadelooze vreugd;
Bespiegel ik uw paden,
Uw veld en bloem tapyt,
En al uw boomcieraaden;
Wat maakt gy my verblyd!" (etc.).
Ook Jan de Regt had zijn idolen. Hij was een bewonderaar van de bekende knipkunstenares Johanna Koerten (1650-1715) voor wie hij twee lofdichten schreef: "Op de papiere Snykonst van Juffrou Johanna Koerten, Huisvrouw van den Heere Adriaan Blok" en: "Op haare Afbeeldinge" (blz. 49). Maar nog meer bewonderde hij Ludolph Smids (1649-1720), auteur van “Schatkamer der Nederlandsse oudheden of woordenboek, behelsende Nederlands Steden en Dorpen, Kasteelen, Sloten en Heeren Huysen, Oude Volkeren, Rievieren, Vermaarde Luyden in Staat en Oorlogh, Oudheden, Gewoontes en Lands wysen” (Amsterdam, 1711). De Regt moet - net als ik - een groot liefhebber zijn geweest van onze geschiedenis en haar historisch erfgoed, want zijn uitgave werd niet alleen tweemaal aan Smids opgedragen (door hemzelf en later "ten tweden keer" door zijn uitgever Johannes Oosterwijk) maar bevat bovendien twee gedichten aan Smids; één op zijn 'Nederlandse oudheden' en één op het onderstaande dandy-portret van Smids (door P. Schenk) waarmee De Regt - als dank - werd vereerd (blz. 50/51).
"Ik heb, geleerde man, uw beeldtenis ontfangen,
En ben voor dat geschenk, u dankbaar op het meest.
Myn oog blyft onverzaad aan 't braave konststuk hangen,
Gelyk myn ziel aan 't schoon van uw verheve geest.
't is wel getroffen; maar had ik het mogen cieren,
uw hand droeg Febus luit, uw hoofd zyn lauwerieren."
Het is dankzij zijn ‘Mengel-dichten’ dat we Jan de Regt beter leren kennen. Waarin schuilt precies het belang en de aantrekkingskracht van dergelijke, weinig verheven, volkspoëzie? Het belang is dat we daaruit - anders dan bij het verheven werk van de dichtende elite van zijn tijd – vaak veel meer leren over de taal, cultuur en zeden van het gewone volk. Door volksdichters als Jan de Regt krijgen die "kleyne luyden" een stem. Dat is wat mij zo aanspreekt in zijn oeuvre en daarin schuilt zijn aantrekkingskracht. Ook even bladeren en lezen in de interessante en verfrissende volkspoëzie van Jan de Regt? Klik hier.