vrijdag 25 juli 2014

Zand erover


Antiquaar Jos Wijnhoven uit Deventer is iemand die ik graag mag; vriendelijk, deskundig en nooit te beroerd om een praatje te maken. Zijn handelswaar overstijgt het gebruikelijke niveau en noopt altijd tot een uitvoerige verkenning.
Op een Amsterdamse boekenmarkt leverde dat laatst een intrigerende publicatie op van de gereformeerde predikant W.A. Ockerse (1760-1826): “Het begraven der dooden buiten de kerk en stads poorten aangeprezen in eene leerrede…” (uitgegeven bij Lodewyk van Es in Amsterdam, 1808).


De dood, tradities en gebruiken rondom begraven en begraafplaatsen, interesseren mij wel, zeker in de vorm van oud drukwerk. Bovendien bevat deze uitgave, naast de bijzonder lezenswaardige leerrede die met tal van destijds actuele voorbeelden en argumenten is omkleed, ook waardevolle historische informatie in zes bijlagen, waarover straks meer.

Thuisgekomen heb ik mijn nieuwe aanwinst eerst eens goed bekeken. Ruiken, kijken, bladeren is vaak mijn volgorde.
Allereerst de band. In dit geval een simpel rood gespikkeld sierpapieren omslag met op de rug een handgeschreven titeletiketje (‘Ockerse over het begraven’). De omslag voelt dik aan, als karton, en dat komt omdat ze in feite uit twee op elkaar geplakte bladen bestaat.
Aan de binnenzijde van het voorplat is een rechthoekige moet (afdruk) zichtbaar. Kennelijk werd ter versteviging een (oud) bedrukt vel papier hergebruikt en tegen het sierpapier geplakt. Toen ik de omslag tegen fel licht hield werd een afbeelding zichtbaar met hier en daar nog wat leesbare tekst. Het gaat om de afdruk van een gravure uit 1781 door Pieter Wagenaar jr. (1747-1808) van de zinnebeeldige graftombe voor schout-bij-nacht Willem Krul (1721-1781).


Het papier van deze niet geïllustreerde (octavo) uitgave vertoont in enkele hoeken een watermerk, helaas te weinig om het nader te kunnen duiden. Vervolgens bestudeerde ik het titelblad waar staat dat het gaat om een ‘nieuwe uitgaaf’. Dat wekt bij mij meestal achterdocht! Dergelijke standaardkreten op oud drukwerk vallen nog wel eens in de categorie ‘liegen dat het gedrukt staat’ en dat is ook hier het geval, zo bleek al gauw.

Op zoek naar een eerdere uitgave raadpleegde ik de STCN en inderdaad in 1792 verscheen het boekje voor het eerst bij G.T. van Paddenburg en zoon in Utrecht. Via Delpher is een krantenadvertentie uit 1792 te vinden waarin hij de publicatie aankondigde (a 13 stuivers). Trouwens ook van de ‘nieuwe uitgaaf’ (a 12 stuivers) in 1808 vond ik een krantenadvertentie.


Toen ik vervolgens de originele uitgave uit 1792 bekeek werd me al gauw duidelijk dat de custoden, paginanummering en vingerafdruk identiek zijn aan de uitgave van 1808.
Het enige nieuwe blijkt de titelpagina! Die had in 1792 bovendien een bedrukte verso zijde met handtekening van de auteur. Kortom, dit is een typisch voorbeeld van een zogenaamde titeluitgave. Kennelijk lag er nog een onverkocht stapeltje boekjes uit 1792 in 1808 op de plank. Daaruit werd het oude titelblad verwijderd (het cancellandum) om plaats te maken voor een nieuw (de cancellans).


Uniek was deze praktijk zeker niet. Het gebeurde veel vaker met restpartijen en met deze uitgave kon dat ook prima. De maatschappelijke discussie over het begraven buiten de kerk was goed op gang gekomen in de tweede helft van de achttiende eeuw en zou tot in de 19de eeuw voortduren. Pas in 1869 kwam er met de eerste Begrafeniswet een einde aan het begraven in de kerk (met uitzondering van leden van het Koninklijk Huis).

Ockerse schreef zijn leerrede op verzoek van het stedelijk bestuur van Wijk bij Duurstede.
Het stadsbestuur wilde zo haar inwoners via hun geestelijk leidsman voorbereiden op het voornemen om het begraven in (en om) de kerk te verbieden en de lijken voortaan ter aarde te bestellen op een algemene begraafplaats buiten de stadsmuren

Een belangrijk motief was de toenemende aandacht en zorg voor de volksgezondheid.
In en rond de kerken(en) was het overvol. Ziekte epidemieën zorgden regelmatig voor een welhaast onverwerkbare vloed aan lijken. Ondertussen groeide de stedelijke bevolking, nam de gemiddelde welvaart toe en werd de druk op de kerk als begraafplaats alsmaar groter.

De armen lieten zich vanouds begraven rondom de kerk maar rijke stinkerds inwoners kozen een plek in de kerk (liefst zo dicht mogelijk bij het altaar). Kerkgraven waren soms wel vijf lagen diep (maar bevatte door regelmatig 'schudden' vaak de stoffelijke resten van talrijke individuen). Altijd lag er wel één graf open, soms meerdere, in afwachting van een begrafenis terwijl ondertussen de gewone kerkdiensten plaatsvonden. “Ik kan U – schrijft Ockerse - bij eigen ervaring verzekeren, dat er meermalen in de Zomer een rottige stank door dit gebouw zweeft, en het is mij gebeurd, dat ik, wanneer ik bij toeval een geopend graf op eenigen afstand voorbij ging, de Kerk, wegens den walglijken reuk, die mij om ’t harte sloeg, spoedig moest verlaten” (blz. 38).
Bovendien “het breeken der zarken, en de gestadige verzakkingen van de vloer” brachten kostbare verhogingen en vernieuwingen van de kerkvloer met zich mee, ook in Wijk bij Duurstede waar de laatste herstelling uit 1760 dateerde en in 1792 nog steeds liep!


Wat de uitgave van Ockerse extra interessant maakt zijn de bijlagen B, C, D en F met beschrijvingen van de eerste algemene begraafplaatsen die eind 18de eeuw buiten verschillende steden zijn aangelegd. Deze bestaan nog steeds en liggen in Scheveningen (1778), Oud-Zuilen (1782), Tiel (1786) en Diemerbrug (1791). Wijk bij Duurstede zou pas in 1828 volgen.
Daarnaast bevat bijlage E het programma van het Tiels genootschap ‘Ter Navolging’ dat zich beijverde algemene begraafplaatsen buiten kerken en steden in heel Nederland in te voeren en waarvan Ockerse natuurlijk lid was.
Bijlage A tenslotte en het ‘Nabericht’ handelen over de grafkapel van Joan Derk baron van der Capellen tot den Pol (1741-1784). Deze edelman gaf immers het gewenste voorbeeld met zijn particuliere buitengraf (dat in 1788 met buskruit werd opgeblazen)! Overigens was hij niet de eerste noch de enige van goede komaf die hierin een voorbeeldfunctie vervulde.

Zo bevindt zich op de gesloten oude begraafplaats ’Gedenk te Sterven’ in Diemen het graf van de ‘Batavische en menschlievende’ jonkvrouwe Catharina Maria Best (1740-1782). Op de grote zerk staat:

Zij wier verheven geest,
Geduurende haar leven, 
Den minsten sterfling stof 
Tot klagen heeft gegeven
Verkoos, op dat haar lyk 
Ook niemand nadeel gav’, 
Van kerkelijken praal 
Dit kerkhof tot haar graf.


vrijdag 11 juli 2014

Waarom 'S'? Daarom 'S'!


"This is a story about how a book is used as a means of communication and sort of a catalyst for a great investigation that is also a love affair. It is sort of a celebration of ‘the book', that physical, analog thing" (J.J. Abrams).

De verlossing is gekomen en heet ‘s’.
‘S’ is vanaf nu het moderne antwoord van elke bibliofiel op domme vragen en opmerkingen.

U kent ze wel. Mensen – ongenode gasten, soms vrienden en soms allebei – die in stomme verbijstering voor je boekenkasten staan en dan vragen; ‘Tja, uhh, waarom verzamel je boeken?’, ‘Jezus, heb je nog geen E-reader???’, ‘Maar wat zie je nou eigenlijk in die papieren rotzooi?’, ‘Joh! Alles staat toch op internet?’.

In plaats van eindeloos te discussiëren en talloze antieke waardevolle voorbeelden uit mijn kast te trekken pak ik nu alleen nog ‘S’.

‘S’ (“Schip van Theseus” door de mysterieuze fictieve schrijver V.M. Straka) verscheen enkele maanden geleden in Amerika en meteen heb ik toen overwogen om het boek te bestellen, maar de verzendkosten waren net zo hoog als de verkoopprijs van het boek. Vond en vind ik een beetje belachelijk voor een nieuw boek en dus zag ik er van af onder het motto; ‘die kom ik nog wel eens tegen’.

En zie! Onlangs verscheen bij uitgeverij Ambo|Anthos een Nederlandse vertaling van het ‘S’, geschreven door Doug Dorst en bedacht door J.J. Abrams.
J.J. Abrams? Toch niet…?
Ja, precies, de filmregisseur J.J. Abrams van Sci-fi blockbusters als ‘StarTrek’.

Vermoedelijk denkt u nu dat ik gek geworden ben. Plotsklaps gaat Perkamentus nieuwe literaire fictie kopen en het ook nog eens in een blog bespreken (iets wat 95 % van alle boekbloggers op internet doet). Ja en nee.
Ik heb het boek (nog) niet gelezen, dus een inhoudelijke bespreking geef ik niet. Iedereen leest anders en beleeft een boek anders, vandaar dat talloze blogs van ‘would be recensenten’ mij vaak niet kunnen boeien. Wat de één bewierookt (vijf sterretjes!) gooit de ander in de papiermolen.

Maar zelfs al zou ik het hebben gelezen, dan nog gaat het me niet om het verhaal. Welnee, het gaat me om de vormgeving, om het gevoel dat ‘S’ opwekt en om in één klap duidelijk te maken waarom een E-boek (het woord alleen al is een gotspe) nooit een boek zal kunnen vervangen.
‘S’ is namelijk niet een verhaal in een boek maar een boek met een verhaal, een totaalconcept in de meest letterlijke zin van het woord. De sensatie begint al voordat je nog maar één letter hebt gelezen met het verbreken van de cassetteverzegeling en het openslaan van het boek. Al je zintuigen staan meteen op scherp door het gevoel dat je iets bijzonders onthult, dat zich voor je ogen niet een boek maar een mysterie ontvouwt.

‘S’ doet zich voor als een oud afgeschreven bibliotheekboek. Zo eentje die ik regelmatig in mijn kringloop tegenkom maar dan nog wat erger. Vlekkerig, bestempeld, vol met aantekeningen, onderstrepingen, knipsels, ansichtkaarten en andere documentatie. Niet zomaar troep, nee, alles heeft te maken met het verhaal.
Hoe?
Geen idee! Maar dat hoef ik ook niet te weten om in één klap duidelijk te maken wat een E-boek niet kan en nooit zal kunnen.
Geen spanning of meeslepend verhaal gereduceerd tot zwart-wit tekst op een schermpje (kan dat eigenlijk wel?). Nee, spanning door de totaalbeleving van het object en dat begint al met de vormgeving. Al die ephemera in ‘S’ prikkelen, maken nieuwsgierig nopen tot onderzoek, verleiden tot lezen...
Is dergelijke interactieve fictie spiksplinternieuw? Nee!
Ware bibliofielen (met boekenkennis) herkennen hierin de uitgaven van Dennis Wheatley (1897-1977): "During the 1930s, he conceived a series of mysteries, presented as case files, with testimonies, letters, pieces of evidence such as hairs or pills. The reader had to inspect this evidence to solve the mysterie before unsealing the last pages of the file, which gave the answer. Four of these 'Crime Dossiers' were published".
Maar 'S' is modern,  spreekt de hedendaagse lezer aan, schrikt dus niet af en doet voor mij als bibliofiel precies wat ik wil. Anderen duidelijk maken waarom ik eigenlijk boeken verzamel en dan speciaal oude boeken. Want net als ‘S’ is elk boek voor mij een avontuur.  Je hoeft het verhaal, de platte tekst, niet te lezen, welnee! 
Je ruikt, je kijkt, je bladert. De boekband, de vormgeving en typografie. Een curieus ex-libris, een bizarre handtekening, obscure krabbels, raadselachtige losse papiertjes met aantekeningen, een vergeten boekenlegger, oude zinnenprikkelende reclame, enz. enz.

Boeken, speciaal oude boeken, bevatten niet alleen informatie in de vorm van gedrukte tekst, ook het boek, het object op zich,  is informatiedrager en vertelt een verhaal. Ze zijn een totaalbeleving, net als 'S'. En dat is nu precies wat een E-boek niet is, nooit kan zijn en waarom ik (oude) op papier gedrukte boeken zal blijven verzamelen.
In zekere zin beste lezers, gasten, vrienden en boekbloggers, staat in mijn overvolle kasten uitsluitend ‘S’...

zondag 6 juli 2014

Oud perkament


De Leidse hoogleraar Geschiedenis, Staatsrecht en Statistiek, Adriaan Kluit (1735-1807) stond thuis samen met zijn echtgenote voor het raam toen vlakbij een kruitschip beladen met 37.000 pond buskruit ontplofte. De vuurbal was zo intens dat hij volgens de berichten zwaar verbrand “als eene slang ineengekronkeld” onder het puin van zijn ingestorte huis werd teruggevonden.


Hij was slechts één van de ruim honderd vijftig slachtoffers van de Leidse buskruitramp waaronder ook zijn collega, de hoogleraar in de Letteren, professor Jean Luzac (1746-1807).
De enorme explosie werd in de wijde omgeving gehoord, tot zelfs in Friesland toe, en zorgde voor een grote ravage. Tweehonderd achttien huizen werden geheel of gedeeltelijk vernietigd en zo’n tweeduizend mensen raakten gewond. Koning Lodewijk Napoleon (1778-1846) kwam op bezoek om de verwoestingen te aanschouwen evenals vele ramptoeristen en menig kunstenaar heeft de ramp in woord of beeld vereeuwigd


Tot Kluit’s bekendste werk behoort de onvoltooid gebleven serie: “Historia Critica Comitatus Hollandiae et Zeelandiae ab Antiquissimis Inde Deducta Temporibus” (Middelburg 1777-1782). Door deze kritische uitgaven over de Middeleeuwse geschiedenis van het Graafschap Holland en Zeeland aan de hand van het vroegmiddeleeuwse ‘Chronicon Egmundanum’ en vele oude op perkament geschreven oorkonden (waarvan verschillende in facsimile zijn opgenomen) wordt Kluit beschouwd als de grondlegger van de Mediëvistiek.
De serie is aanwezig in diverse bibliotheken, soms zonder de zestien uitvouwbare gravures van oorkonden en zegels en de geografische kaart "Tabula medii aevi geographica Hollandiae, Zeelandiae et Frisiae, ad illustrationem historiae criticae, curante W. A. Bachiene", door J. van Jagen.
Antiquarisch is de complete set sporadisch verkrijgbaar, opvallend genoeg altijd in latere (soms erg lelijke) banden. De vraagprijzen zijn overigens fors en liggen rond de zevenhonderd vijftig euro. Dat is erg veel geld voor een, hoofdzakelijk in het Latijn gedrukte, uitgave die op veilingen vaak niet meer dan honderd vijftig euro (exclusief veilingkosten) opbrengt!


Onlangs kon ik een complete set op de kop tikken voor honderd euro, gebonden in negentiende eeuwse halflinnen banden met gemarmerde platten. Blijkens een handtekening op een van de schutbladen stonden ze ruim anderhalve eeuw geleden in de bibliotheek van de politicus mr. G.M. van der Linden (1812-1888). Die vond een paar fraaie leren banden destijds kennelijk een overbodige luxe.
Ik kocht de boeken dan ook met het plan om ze door een boekrestaurateur te laten voorzien van een perkamenten band. Opnieuw inbinden is niet nodig want de boekblokken zijn nog stevig.

Perkament wordt nog steeds gemaakt al is het niet meer op grote schaal. De enige leverancier die ik ken is “Inden witten Hasewint” in Rotterdam. Ik kocht er drie velletjes perkament a vijfendertig euro per stuk. Sinds kort liggen boeken en perkament bij boekrestaurateur Katinka Keus (zij was onlangs nog betrokken bij de restauratie van de ‘Atlas der Neederlanden’).


Pas na de zomervakantie zal dit redelijk eenvoudige klusje worden geklaard en dat gaf mij de tijd om me eens achter de oren te krabben. Waarom nieuw helder blank perkament gebruiken als je ook oud perkament kunt krijgen? Kluit snuffelde in oud perkament voor zijn magnum opus en oude boeken in oud perkament ogen vele malen natuurlijker. Bovendien is oud perkament ook relatief gemakkelijk en goedkoop verkrijgbaar.
Dat laatste moet ik even uitleggen.



De laatste tijd worden er op sites als Marktplaats regelmatig Engelse aktes aangeboden, uit de negentiende eeuw, geschreven op grote vellen perkament. Ze gaan over landerijen, huizen en hypotheken en zijn historisch en inhoudelijk van weinig belang.
Als restauratiemateriaal zijn ze echter aantrekkelijk en zeer bruikbaar! Inmiddels kocht ik voor slechts drie tientjes (inclusief verzendkosten) zo’n akte uit 1825 die uit vier grote vellen perkament bestaat van 67 bij 53 centimeter. De tekst kan eventueel met wat licht schuren in een mum van tijd worden verwijderd (een praktijk die overigens al eeuwen oud is!) maar dat hoeft natuurlijk niet.
Ben benieuwd naar het – ongetwijfeld fraaie - resultaat maar u zult samen met mij even geduld moeten hebben.
En dat nieuwe perkament? Dat wordt vanzelf oud.