maandag 24 januari 2011

Guest Editorial 2

Mijn eerste guest editorial voor The Private Library riep verschillende positieve reacties op.
Daarom besloot ik één van mijn avontuurtjes (“Een bijzonder vorstelijke vondst”) te bewerken en te vertalen. Vanaf vandaag dus ook voor de Engelstalige bibliofiel ‘Serendipity and the Private Library’.

donderdag 20 januari 2011

Mijn kleinste, mijn grootste



Met zijn 2,9 bij 2,4 millimeter is Josua Reichert’s in leer gebonden “Bilder-ABC” (Leipzig, 2000) mijn kleinste boek. Volgens de Duitse documentatie in de cassette “das kleinste Buch der Welt in Auflagendruck”.
Op de 32 bladzijden Japans papier werd in fraaie typografie het ABC gedrukt. Mijn grootste boek (48 bij 34 centimeter, 10 kilo) is “De Grote Atlas van Nederland 1930-1950” (Zierikzee, 2005).
Ik schreef als eens eerder over de klassieke vragen die je soms krijgt over je boekencollectie. De vraag naar mijn kleinste en grootste boek is bij dezen beantwoord.

woensdag 19 januari 2011

Guest Editorial

Trouwe lezers van mijn blog zullen er weinig nieuws uithalen maar voor onze Engelstalige bibliofiele vrienden schreef ik een kleine 'guest editorial' ('a Private Library in the Netherlands') op het blog van The Private Library (zie de link onder 'Boekenblogs'). Kan geen kwaad om mijn Engels een beetje op peil te houden en het is altijd leuk om reacties te krijgen. Wie volgt?

zaterdag 15 januari 2011

Bibliofiele boekjes


De afgelopen week stond in het teken van het bibliofiele drukwerk.
Ik ben gek op: “een uitgave die op grond van typografische verzorging en/of boekband bijzondere waarde heeft voor boekenverzamelaars; vaak in beperkte oplage, al dan niet genummerd”. Deze definitie nam ik over uit één van mijn nieuwe bibliofiele aanwinsten, een boekje van A.J. Vervoorn, toepasselijk getiteld: “Een bibliofiel boekje” (Eindhoven, 1992), dat in een oplage van 200 exemplaren werd uitgegeven (mijn exemplaar is nr. 174).


Ik kocht het op de boekenmarkt op het Amsterdamse Spui bij antiquariaat Klikspaan, die meer fraai drukwerk had liggen, vooral van margedrukkerij De Ammoniet. Voor een vriendelijk prijsje werd ik de nieuwe eigenaar van het stapeltje waaronder: P. Verkruijsse: “Een 97e druk???” (Leiden, 1994. Oplage 197 exemplaren). Van de bekende boekhistoricus B. van Selm: “Alles komt teregt” (Leiden, 1991. Oplage 450 exemplaren), over de befaamde Haagse uitgever, boekhandelaar en geleerde Wouter Nijhoff (1866-1947).
Van G.C. Kuiper: “Musarum Pater” (Leiden, 1989. Oplage 367 exemplaren), over drukker Christoffel Plantijn (ca. 1520-1589) en tot slot van P. Verkruijsse: “Ik, het boek” (Lugduni Batavorum, 1995. Oplage 312 exemplaren), een analytisch handboek voor de bibliograaf. Voor wie het ontleden van boeken leuk vindt is vooral de laatste een must (en wanhoop!) en bovendien typografisch mooi uitgegeven. Ik heb wel wat met De Ammoniet, vooral omdat veel van zijn fraai verzorgde bibliofiele uitgaven een link hebben met 'het oude boek'.


Nadat ik de boekenmarkt had verlaten, namijmerend over het laatste nieuws (de bekende Haagse antiquaar Bob Loose is overleden en al gecremeerd!), kocht ik bij antiquariaat Brinkman het boekje “Carmina Equestra” (Sint Niklaas, 1980). Het is in een oplage van 505 genummerde exemplaren uitgegeven, waarvan mijn exemplaar nr. 222 is (gedrukt op ‘Ingres d’Arches’).
Wat mij, behalve het door Joke van den Brandt fraai gekalligrafeerde schrift, bijzonder aantrok waren de illustraties. Acht lithografieën, vervaardigd door niemand minder dan Hitler’s officiële staatsbeeldhouwer ‘professor’ Arno Breker (1900-1991)!
De oplage werd bovendien door hem evenals de auteur en kaligraaf gesigneerd. Extra leuk is dat mijn exemplaar blijkens het ex-libris voorin ooit deel uitmaakte van de bibliotheek (ca. 20.000 banden) van de bekende Belgische bibliofiel dr. August Keersmaekers (1920-2009). Voor maar tien euro kon ik deze uitgave echt niet laten liggen (u wel?).
Op de terugweg naar huis even langs De Slegte in de Kalverstraat waar de spiksplinternieuwe biografie lag: “Frits Lugt 1884-1970. Leven voor de kunst” (Bussum/Parijs, 2010), geschreven door J.F. Heijbroek (conservator bij het Rijksmuseum). Weliswaar geen bibliofiel drukwerk maar voor twee tientjes spotgoedkoop en bovendien aangename en leerzame lectuur voor iemand met een passie voor cultureel erfgoed. Inpakken dus!


Toeval of niet maar een week geleden kocht ik, ook voor maar twee tientjes, Heijbroek’s: “Sierpapier. Marmer, brocaat- en sitspapier in Nederland” (Amsterdam, 1994).
Vervolgens nog even langs de Minotaurus boekwinkel, voor een babbeltje met Nol Sanders, maar ook om de onlangs verschenen fraaie uitgave aan te schaffen: “Het ideale boek. Honderd jaar private press in Nederland, 1910-2010” (Nijmegen, 2010). Daarover is door verschillende collegabloggers al geschreven. Inderdaad een prachtig boek en bovendien leuk om dingen die je zelf in je collectie hebt (zoals het ‘Hornboek’) terug te zien of om ideeën op te doen voor een volgende boekenjacht…


Thuis realiseerde ik mij dat er een goede uitgave bestaat over de bekende margedrukkerij De Ammoniet en wel “’t Geluk waeit niemand in den Mond” (Amsterdam/Middelburg, 2000. Oplage 750 exemplaren). Auteur is de drukker/eigenaar Gerard Post van der Molen zelf, samen met Ronald Rijkse die een uitvoerige bibliografie geeft van alle tussen 1978 en 1999 gedrukte uitgaven van De Ammoniet.
Meteen maar via Boekwinkeltjes.nl bij antiquariaat De Boekenbeurs in Middelburg besteld zodat ik op mijn gemak mijn bibliofiele schatjes verder kan uitpluizen.
En ach… om verzendkosten te besparen gelijk een exemplaar van “Het koppermaandag prentenboek” er bij gekocht. Vijfentwintig fraaie koppermaandagprenten van evenzoveel margedrukkers, waaronder natuurlijk ook weer De Ammoniet (oplage rond de 550 exemplaren).
Zo, dat was het voor deze keer; en? ben ik even lekker bibliomaan bibliofiel bezig?

vrijdag 7 januari 2011

Kapittelstokjes

Volgens de meest recente uitgave van Van Dale (2005): “Een stukje of pijpje amandel of kaneel met een suikerlaagje bedekt, als snoepgoed of om op tulbanden, taarten enz. te steken”. In deze betekenis kende ik het niet, wel als “dwarsstaafje aan een horlogeketting dat door een knoopsgat van het vest wordt gestoken om de ketting te bevestigen”.

De “Kapittelstokjes” (Amsterdam, 1898) die ik onlangs kocht zijn geen van beide. Het gaat om columns, geschreven door ene Jhr. Mr. H. Smissaert onder het pseudoniem 'Flaneur', die in 1896 en 1897 verschenen in het literair bijblad van de “Amsterdamsche Courant” (beter bekend als “het Geeltje”). ‘Flaneur’ noemde zijn columns naar het in Amsterdam geliefde suikergoed “Daar ik, wat ik te kapittelen had, zorgvuldig heb omgeven met een vorm van zoetigheid (naar ik hope), scheen de naam niet ongepast. De stekels zijn van suiker”. Zijn columns waren destijds zo populair dat de vele lezers van deze krant “zelfs zoo ver gingen van over een bundel te spreken, waarin sommige der honderd nummers zouden bewaard blijven”. Aldus geschiedde en een selectie van dertig "waarin ik achteraf geloof wat ik zeggen wou het duidelijkst te hebben weergegeven" werd gebundeld in boekvorm onder voornoemde titel. De totale oplage is mij onbekend maar uit een krantenadvertentie blijkt dat de laatste tweehonderd exemplaren twee jaar later, in oktober 1900, werden verramsjt.

De boekband, helaas erg geschaafd, leidde mij eerst naar mijn bibliotheek, waar ik in het bekende werk van Ernst BrachesNieuwe kunst en het boek. Een studie in Art Nouveau” (Amsterdam, 2003) inderdaad een afbeelding aantrof. Het gaat om een ontwerp van Th.J.J. Neuhuys (1878-1921) en is “het enige werk uit de periode der boekverciering dat niet alleen voluit is gesigneerd maar ook nauwkeurig gedateerd”.

Toen ik mijn speurtocht vervolgens op internet wou voortzetten wachtte mij een verrassing. Kennelijk behoort deze populaire uitgave, die toch in een redelijk grote oplage door de N.V. “De Amsterdamsche Courant” moet zijn gedrukt, thans tot de categorie verzonken, vergeten en verloren boeken. “Kapittelstokjes” bleek op het WWW geheel onvindbaar.
Wie was deze ‘Flaneur’, deze negentiende eeuwse Martin Bril (1959-2009)?
Jhr. Mr. H. Smissaert (1867-1934) werd geboren in Den Haag en studeerde aan de Universiteit van Utrecht, waar hij in 1893 promoveerde in de rechtsgeleerdheid. Hierna ging hij werken in de journalistiek, zo was hij enige tijd werkzaam als redacteur van “De Liberaal”.
In 1896 werd hij politiek hoofdredacteur van “De Amsterdamsche Courant”. Vanaf 1899 was hij directeur bij diverse verzekeringsbanken en vanaf 1907 bestuurslid bij diverse verenigingen ten behoeve van lichamelijk gehandicapten.

Smakelijk schrijven ging Smissaert goed af. Eerlijk is eerlijk, ik heb alle dertig, ruim honderd jaar oude, columns van ‘Flaneur’ in één ruk uitgelezen. Ze geven een prachtig tijdsbeeld, zijn grappig en leerzaam en verschillen verrassend weinig van onze tegenwoordige columns waarin een (bekende) auteur spits en uitdagend zijn mening ventileert over een actueel onderwerp. Een aantal zijn voor een bibliofiel blog anno 2011 als het ware geschreven en aangezien mijn gewaardeerde collega’s van ‘rond1900’ mij nog niet voor zijn geweest besloot ik er één integraal (en in originele spelling) over te typen. Veel leesplezier!

Geen boeken meer!

"Men koopt geen boeken meer!
Dit is niet zoo maar ’n praatje, ’n indruk van mij of iets van dien aard. Het is eenvoudig een welgeconstateerd feit; er is een ‘boom’ op de boekenmarkt.
Men kent dat oolijke liedje:
Wie hier voor ‘n kwartje boeken koopt, die krijgt nog ’n villa toe.
Men kent ook uit de couranten die ‘buitengewone’ en ‘eenige’ en ‘verrassende’ aanbiedingen van ‘spotgoedkoope’ boeken; alle de werken van den beroemde romanschrijver A. en de heele collectie luimige verhalen van B., alles voor een appel en een ei, met en benevens de kans op een 1e klas rijwiel (merk zoo en zoo) als op het nummer van uw bon de honderdduizend valt in de zoveelste klasse der staatsloterij…
Dat is de manier, waarop men nu nog boeken koopt. Voor drie kwartjes etaleert ge op uw salontafeltje de complete Die en den heelen Dinges, verguld op snee, in rood marokijnen prachtband. Gij wordt niet geacht die werken te zullen lezen; daar zijn de banden ook niet op berekend. Men koopt geen boeken meer en men leest geen boeken meer.

Voor dat laatste zijn er velerlei redenen, zooals voor elk maatschappelijk verschijnsel. Zeker is daar ons haastig, gejaagd leven voor ’n deel schuld aan.
We komen er niet meer toe om eens rustig ’n avond te nemen, om nu eens op ons gemak een eenigszins dik boek te gaan genieten. We hebben het daarvoor te druk. Ik tenminste, ondergeteekende, heb het te druk, omdat ik voor u deze causerie schrijf, gij, lezers, hebt het te druk met die te lezen dan dat er voor ons nog tijd zou resten voor ‘n heusch volslagen boek…

In ernst, de opkomst van de journalistiek is het bederf voor de boekenmarkt geweest. De schrijvers hebben in dienst van de bekende ‘koningin der aarde’ hun werkkracht en hun talenten verkruimeld tot dagelijksche brokjes in plaats van nu en dan één consistent stuk te leveren; het lezend publiek is – naarmate de dagbladen, minder uitsluitend nieuwsboden, ook literair werk als zoodanig gingen opnemen – daarin smaak gaan vinden en is begonnen die kruimpjes van dag tot dag te verkiezen boven het alles-in-een.
Daardoor ook heeft men zich het lezen van een boek afgewend. ‘Het is zoo’n pluk!’ zegt men, en men ziet tegen de twee- driehonderd bladzijden van een roman als tegen een bedenkelijken rijst- en brijberg op. Onze heele tijd is daar ook niet meer naar. Wij zijn geen menschen, die een ‘historischen roman’ in drie deelen durven entameerden, waar o zooveel wetenswaardigs over kostuum-kunde en over ‘zeden en gebruiken’ der middeleeuwen en heele beschrijvingen van een of anderen veldslag in voorkomen. Wij willen de feiten hebben en niet al de krulletjes er bij.


En er is nog, geloof ik, een eigenaardig iets, dat ons van boeken lezen terughoudt. Iemand zei me eens: ‘ik lees geen romans meer, omdat ik genoeg heb aan al die situaties, die het werkelijke leven zelf me biedt’. Zoo redeneren er velen. Onze tijd is er een, waarin de menschen dieper, ‘intenser’ (om het modewoord van gister te bezigen), heviger voelen dan hun ouders. Er gaat een machtige adem van clementie, van medelijden, humaniteit, en philanthropie door onze ten oprechte zoo sceptisch en koel gescholden fin de siècle. Het mooie woord van den Romeinschen wijsgeer: ‘Ik ben een mensch en ik meen dat niets wat menschen wedervaart mij onverschillig zijn kan’, dat woord schijnt voor onzen tijd geschreven.
Daarenboven zijn de psychologen met hun zielkundige analyses ons den weg komen wijzen in de diepten van eigen hart en gemoed, waarin men vroeger - niet zoo opzettelijk althans – afdaalde. Wij lijden allemaal aan zelf-contemplatie.
Het ‘ik’ is point de mire geworden voor den denkenden mensch onzer dagen.
Hij vraagt zich af waarom hij dit of dat doet, waarom hij zoo wil en niet anders, wat de grond is van zijn liefde en zijn haat, van zijn streven, van zijn aspiraties. Die eeuwige ontledings-manie past hij toe op de samenleving, hij peilt haar wonden, leest dagelijks van ‘sociale nooden’, van ‘misstanden’; altijd weer wordt zijn aandacht bepaald op hongerlijden hier, op ongelukken daar, op zelfmoord en misdaad, op geweldige rampen, op familie-drama’s…
En met de fijnere voelhorens van den modernen sensitivist ziet hij in zijn naaste omgeving rond en vermoedt hier verloren illussies, daar een stil leed, ginds een mislukte carrière of wroeging over jeugdige afdwalingen, elders een aanhoudenden strijd tusschen plicht en lust…

Bij de afmattende, pijnlijke beschouwing van dat alles zegt hij: ‘ik lees geen romans meer, omdat ik genoeg heb aan al de situaties, die het werkelijke leven zelf me biedt’. De oude romans zijn den zoodanige te… grof; wat daar spannends in was voor vroegere geslachten, is voor onzen tijd (voor velen der onzen) melodrama geworden; de moderne boeken, die ons de neuropathen, de neurasthenici, de nevroseleiders en hoe al die ongelukkigen heeten mogen, ten tooneele voeren, - die moderne boeken zijn ons te veel; we zien dat al om ons heen; wat zullen we nog de fictie van het hetzelfde gaan lezen?

Dit alles is heel verklaarbaar. De mensch wil emotie. In rustige tijden wordt hem die door de literatuur geboden; in woelige tijden schept hem het leven zelf de aandoeningen en wordt de literatuur in den hoek gezet.
Het woord is alleen aan die leuke, guitige schrijvers, die onwaarschijnlijke en grappige verhalen weten op te disschen. Die ‘halen’ ons er ‘uit’, zeggen we. En we meenen; uit dien berg van beslommering en beklemming, waarin wij – overspannen producten van overbeschaving (waarvoor wij ons zelf houden!) verkeeren of… meenen te verkeeren!

Want er is ook hierin veel ‘pose’, veel ‘cliche’. Het staat zoo goed met den hand over het voorhoofd te strijken en te zeggen; ‘Romans? Dank je. Mijn roman is me genoeg’.
De weinigen die dat ter goeder trouw hebben uitgesproken, zwakke broeders met een gevoelig hart, hebben veel naäpers gevonden, aanstellerige heertjes met leege hoofden, die geen boeken meer durven lezen, omdat dat… niet meer van onzen tijd is!
Een nieuw soort van verboden lectuur.
Ik vraag niet of dit alles gezond is. Ik constateer het feit alleen. En ik vertrouw ook dat de eeuwig-heen-en-weer-bengelende slinger, die van wit naar zwart, van actie naar reactie zwaait, ons ook weer eens den cultus van het degelijke boek zal brengen”.

zaterdag 1 januari 2011

Amsterdam in twintig gezigten

 

Amsterdam in 20 gezigten” staat er op de voorkant van dit leporello album.
Het is mijn oudste (en zeldzaamste) exemplaar en dateert uit de periode 1860-1870. Het zijn geen foto’s maar zwart/wit lithografieën op karton met fraai gekleurde ornamentale kaders.

De afbeeldingen, in opmerkelijk frisse staat, tonen ons: ‘Felix Merites’, ‘Stationsgebouw der Rhijn Spoorweg’ (later Weesperpoort station), ‘Rijks-Museum’ (in het ‘Trippenhuis’ tot 1885), ‘Mozes en Aäron Kerk’ (met de ongedempte Leprozengracht op de voorgrond, na 1882 het Waterlooplein),
Beurs’ (van Zocher, afgebroken in 1903 om plaats te maken voor de Bijenkorf), ‘Munt met ’t Hôtel’ (Hotel de la Monnaie werd in 1877 afgebroken),
‘Stationsgebouw der Hollandsche Spoorweg’,
Paleis van Justitie’, ‘St. Anthonies Waag’, ‘Paleis’ (op de Dam), ‘Natura Artis Magistra’ (Het tussen 1850-1855 gebouwde Zoölogisch Museum),
‘Nieuwe Stads Herberg’ (afgebroken in 1876) , ‘Stads Schouwburg’ (toen nog grotendeels van hout, in 1874 verbouwd en in 1890 afgebrand, met de Leidsepoort die in 1862 werd afgebroken), ‘Lutherse Nieuwe Kerk’, ‘Schreijerstoren’, ‘Wester Kerk’, ‘Park’ (Vanaf 1897 het Wertheimpark), ‘Korenbeurs’ (op het Damrak, in 1884 afgebroken), ‘Standbeeld Rembrandt en Reguliersgracht’ (op de plaats waar het beeld tot 1876 stond, thans Thorbeckeplein) en de ‘Noorder Kerk’.

De titeltjes staan in twee verschillende lettertypen onder de afbeeldingen, mogelijk gaat het om twee aparte series. Er zijn in totaal vijf verschillende kaders gebruikt in diverse kleuren. Onder alle afbeeldingen staat: “Lithogr. & Autogr. Drukkerij v. Seijffardts boekhandel (Amst.)”.
De Duitser J.L.W. Seijffardt vestigde zich in 1849 als boekhandelaar in Amsterdam waar hij voornamelijk Duitstalig werk uitgaf en verkocht (naast kantoorbenodigdheden als pennen!). Vanaf 1852 had hij de beschikking over een eigen steendrukkerij waar duizenden topografische kaarten werden gedrukt, o.a. voor het onderwijs.
De (12) afbeeldingen met vetgedrukte titels vermelden als vervaardiger H. Dilcher. Heinrich Dilcher (Dilger) werd geboren in het Duitse Kassel rond 1824 en overleed in Amsterdam op 29 juli 1885, waar hij vanaf 1853 werkzaam was en zijn bedrijf had. Hij maakte niet alleen lithografieën maar ook houtsneden, tekeningen en gravures.


Het Amsterdamse stadsarchief heeft in haar collectie los beeldmateriaal (beeldbank) een klein aantal van deze afbeeldingen.
Daaruit blijkt dat er ook plaatjes zijn met de kaders in een andere kleur en plaatjes met een geheel andere strak vormgegeven kader (van de lithograaf E. Myslewski), zoals dit voorbeeld met de Schreierstoren.