vrijdag 16 november 2012

Verlegen door onanie?

De titel trok mijn aandacht: “Verlegenheid, beschroomdheid, Vrees, Verwarring en de middelen tot radicale genezing” (Amsterdam, 1931).
Oorspronkelijk rond 1907 verschenen in Duitsland en geschreven door ene dr. G.H. Berndt. Ik ben niet verlegen maar wel erg nieuwsgierig. Wat waren de oorzaken van verlegenheid die dr. Berndt met ons wil bespreken? Legio…

Er zijn hoofdstukjes over verlegenheid uit zuiver maatschappelijke oorzaken, verlegenheid tengevolge van belachelijke en slechte gewoonten zoals nagelbijten, zonderlingheden (het verzamelen van lichaamshaar en nagelstukjes!) en verkeerdheden (smakken, snuiven en “het uitpeuteren der tanden”). Het openhouden van de mond en andere ‘tics’, zoals het vertrekken van gezicht en ledematen.
Verlegenheid ten gevolge van het bewustzijn van lichaamsgebreken. Nerveuze stoornissen zoals bovenmatig zweten, kwalijk riekende adem, ontsiering van het gelaat, stotteren, blozen en mensschuwheid.
Verlegenheid en angst ten gevolge van dwanggevoelens en dwanggedachten, geestelijke radeloosheid, examenvrees, openbaar optreden, ‘spreek- en lampenkoorts’ enz., enz., enz.


Maarliefst een heel hoofdstuk (III) is gewijd aan de verlegenheid ten gevolge van onanie. Onawie?
Mocht het woord bij u geen blos van herkenning maar opgetrokken wenkbrauwen oproepen, kijk dan even in het woordenboek. “(1) zaaduitstorting buiten de vagina, bij de geslachtelijke gemeenschap en (2) zelfbevrediging”. Verlegenheid door masturberen; aftrekken (en vingeren) dus. In de moderne zelfhulpboekjes over verlegenheid zult u dit onderwerp wel niet meer aantreffen, vermoed ik.
Tegenwoordig is “Onanie, der ganz normale Spass“, maar daar dacht onze dr. Berndt, ruim honderd jaar geleden, nog anders over. Toen herkende men de onanist(e!) van mijlenver aan zijn matte onzekere houding, knikkende knieën en zwetende slap afhangende handen. Aan zijn bleek ingevallen gezicht met twee diepliggende roodomrande ogen.
Het bij onanisten overheerschend en wel gerechtvaardigd gevoel dat zij iets gemeens doen, de voortdurende strijd tusschen die oppermachtigen hartstocht en de zedelijke plicht werkt zeer aangrijpend en uitputtend“.
En dat, beste lezers, zorgde voor een heel scala aan klachten. Last van matheid, krachteloosheid, prikkelbaarheid, psychisch lijden, moedeloosheid, angst, schrikachtigheid of onverschilligheid? Bent u mensenschuw, hoogmoedig, eigenzinnig, zwaarmoedig, gedrukt of verlegen? Bemerkt u karakterveranderingen, koudhartigheid, driftbuien, geheugenverlies of zwaarte van het hoofd?
Allemaal door de onanie.


Gelukkig kent onze dr. Berndt daarvoor de juiste oplossing en middelen.
Zoo heeft men doelmatige belettingswerktuigen voor armen en voeten en beschermingsgordels voor de schaamdelen uitgevonden. Zeer doelmatig zijn de pantsers, broeken zonder opening, hemden die op verschillende wijze worden toegebonden, enz. Men hecht groot gewicht aan een strenge, voortdurende contrôle en men gaat daarin terecht zoover dat men den onanist een bewaker geeft, die hem onder geen voorwaarde verlaat, hem zelfs op ‘zekere plaats’ volgt en al zijn bewegingen observeert”.
De onanist moet verder de eenzaamheid vermijden, een voedzaam maar vet- en prikkelloos dieet (geen scherpe kruiden) volgen en zeer weinig alcohol nuttigen (absoluut geen bier!). Een warm verenbed is de goden verzoeken. Een matras van paardenhaar en een wollen deken zijn absoluut veel beter. Verder vooral niet op de rug liggen want dat bevordert de zaaduitstorting! Bovendien zijn dagelijkse zee- en koudwaterbaden aan te raden.
Natuurlijk zijn er altijd ‘troostelooze gevallen’ bij wie dat alles niet helpt. Als laatste redmiddel valt dan te denken aan een hypnotische behandeling waarbij afkeer van onanistische manipulaties en de neiging tot coïtus (en volkomen vertrouwen op het lukken daarvan) moeten worden ingeprent.

Op deze manier, schrijft dr. Berndt, werd een twintigjarige student door hem van zijn nare kwaal verlost. Na een eerste sessie liet deze dankbare patiënt met blijdschap weten dat hij voor het eerst in een bordeel was geweest en de daad goed was gelukt. Na de tweede sessie volgde een hartverwarmende bedankbrief:
Ik ben nu op den besten weg het knappe kamermeisje in mijn hotel tot mijn wenschen over te halen. Wij kussen elkaar reeds enz. Wat mijn vroeger kwaad betreft, kan ik u verzekeren, dat ik, sedert ik de eer had door u behandeld te worden, nooit meer geonaneerd heb en ook nooit meer de behoefte daaraan gevoelde”.
Applaus voor dr. Berndt!

vrijdag 2 november 2012

Verzonken boeken

"Het boekenkerkhof kent veel vergeten en verwaarloosde graven, maar het is het enige kerkhof waar de opstanding tot de mogelijkheden behoort.
Wie – al is het maar in één alinea, al is het maar in een obscuur werk – op papier is vereeuwigd loopt kans dat iemand, honderden jaren na zijn dood, nog eens een seconde aan hem wordt herinnerd.
Het kan bij toeval gebeuren, wanneer de lezer het boek alleen maar heeft gekocht om de band of om een grappige gravure die zijn aandacht trok, het kan gebeuren omdat iemand een onderzoek zou willen doen naar – zeg – het weversgilde van Zavegem: zo’n omweg is maar een schrale troost, toegegeven, maar het is toch de kans die onze geluksvogel definitief in een andere categorie heeft doen belanden dan de miljoenen naamlozen die onder de grond liggen zonder dat ze ooit in één regel werden vermeld
”.
Elke bibliofiel herkent dit citaat uit “Verzonken boeken” (Amsterdam, 1986) van Gerrit Komrij (1944-2012) en zal, net als ik, een (gesigneerd) exemplaar van dit heerlijke boek in zijn bibliotheek hebben staan.

Het ‘boekenkerkhof’ is voor mij vooral een kerkhof uit de negentiende, begin twintigste eeuw. De toegang was lange tijd moeilijk. Wie lagen er, wat lag er en waar?
Slechts enkele goed ingevoerde en ervaren bibliofielen als Komrij kenden de verborgen ingangen en vonden er moeizaam hun weg.
Daarin kwam voor mij pas verandering eind 2006 toen de Koninklijke Bibliotheek startte met het project Databank Digitale Dagbladen. Sindsdien zijn miljoenen krantenpagina’s gescand.
Tussen de illustraties en nieuwsberichten uit binnen- en buitenland treffen we ze aan, de vele duizenden vergeten auteurs, titels en spoorloos verdwenen grote en kleine uitgaven in de vorm van krantenadvertenties van drukkers, uitgevers en boekhandelaren.

In een nostalgische bui lees ik af en toe een paar van die dagbladen door, op zoek naar interessante informatie. Talloze advertenties passeren dan mijn vermoeide ogen. Obscure titels, onbekende auteurs, intrigerende boekbesprekingen en spotgoedkope aanbiedingen doen me watertanden. Een aantal gegevens schrijf ik op en gewapend met een lijstje ‘rariora’ doorzoek ik vervolgens hebzuchtig diverse antiquarensites. Jammer, helaas, tevergeefs, ze worden vrijwel nooit aangeboden. Alleen dankzij een site als WorldCat is hun bestaan in meervoud, zij het vaak minder dan vijf exemplaren, aantoonbaar in diverse bibliotheken.

Bij vrijwel geen andere categorie boeken spelen factoren als geduld, toeval en geluk een zo grote rol. En natuurlijk Magere Hein, die ervoor zorgt dat talloze aardse laatste rustplaatsen langzaam maar zeker vollopen. Als huizen en flatjes worden ontruimd en kasten en zolders vol ‘ouwe troep’ van opa en oma vlug moeten worden weggewerkt.
Om het tafelzilver wordt gevochten, familievetes worden geboren en kasten vol boekverschoppelingen wacht de onverbiddelijke ondergang in de papiercontainer. Slechts een enkel boekje wordt haastig door een nazaat ter herinnering uit de kast geplukt om na verloop van tijd, zoals deze, alsnog te worden verpatst via sites als Marktplaats. Een ander belandt verdwaald tussen kasten en kleding in de kringloop.
Mijn kringloop...
Met een onderdrukt hoerageroep trof ik vorige week maarliefst twee exemplaren aan op de planken gevuld met 'oude boeken'. Beide verschoppelingetjes, gebonden in hun oorspronkelijke negentiende eeuwse linnen uitgeversband met titels in goudopdruk, verkeren in onberispelijke staat. Zonder aarzeling nam ik ze mee. Welke boekenliefhebber laat ze, voor slechts twee euro per stuk, liggen?

Opvallend genoeg werden beide boekjes door onderwijzers geschreven. Het oudste exemplaar, in zwarte band, is een boekje van H. Mohrmann: “Amsterdams worstelstrijd tegen Spanje” (Amsterdam, 1878). Het ander, in fraai gestempelde paarse band, is van A.W.N. Hinrichs: “Een Paedagogische les. Teekeningen en schetsen naar huis en school” (Rotterdam, 1885).

Mohrmann’s uitgave, “mijn doel is dus alleen in smakelijken vorm het volk bekend te maken met de geschiedenis der Amsterdamschen voorvaderen van vóór drie eeuwen”, was met het oog op de 3de eeuwviering van de Amsterdamse reformatie, op 26 mei 1878, in zekere zin een gelegenheidgeschrift. Het bevat twaalf verschillende geromantiseerde historische verhaaltjes (79 blz., zonder illustraties) over onze hoofdstad in die roerige zestiende eeuw.
Bijzonder aardig, voor ons boekenliefhebbers, is het eerste hoofdstuk: “Een boekdrukkerij” dat verhaalt over de belangrijkste Amsterdamse drukker destijds; Doen Pietersz. (ca. 1479- voor 1546) en zijn winkel ‘De Eng(h)elenburch’. Het boekje besluit men een literatuuropgave per hoofdstuk.


Hinrichs’ boekje (176 blz.), opgedragen aan de nu geheel vergeten onderwijspionier G.B. Lalleman (1820-1901), is zoals de auteur in zijn voorwoord schrijft “proeve eener Paedagogische novelle”. Ik vond een exemplaar in de collectie van het onderwijsmuseum dat digitaal doorbladerbaar is. Zijn uitgave had, zo schreef Hinrichs, ondanks de vele handboeken die er over opvoeding door onderwijs waren drie redenen. “De aspiranten (d.w.z. aankomende onderwijzers) vinden, zoo zeggen ze, die boeken stijf en saai, de letterrok bevalt hun niet; reden waarom ik deze ‘novelle’ ’t licht laat zien, om bij de kweekelingen den lust voor de studie der opvoedkunde op te wekken. Dàn, omdat de ouders de opvoeding liever in novellistischen vorm lezen, dan uit leerboeken.
Eindelijk zijn in deze ‘Paedagogische les’ alleen die theoriën op ’t tapijt gebracht, die in huis en school behartigd kunnen en moeten worden tot heil van onze kinderen; daartoe is de opvoeding van p’tit Alexander ten voorbeeld gesteld
”.


Met een voldaan gevoel besluit ik deze laatste alinea's in de wetenschap dat ik twee naamlozen tot geluksvogels heb gemaakt. Miljoenen anderen smachten naar hun opstanding. Ze wachten lijdzaam in hun tijdloze graf op hem of haar, op de bibliofiel, "een slokop, een veelvraat, een ordinaire stapelaar". Zijn boekenhonger is onstilbaar en het avontuur lokt telkens weer. Alleen de tijd dringt, want “van papier zijt ge en tot papier zult ge wederkeren”.