maandag 28 januari 2013

Bouvetøya; eenzaamheid & bibliofilie


Op tweede kerstdag begon ik aan een Singel pocket van tachtig cent.
Niet dat uitgever en prijs ertoe doen want het boekje was, zoals een andere boekenliefhebber mij verzekerde, ‘in welke uitvoering dan ook een heerlijk boek’.

"Eilanden"  (Amsterdam, 1994) van Boudewijn Büch (1948-2002), in een nieuwe, uitgebreide en geactualiseerde editie, leest inderdaad lekker vlot weg. Desondanks is de kans dat ik binnenkort ook de andere delen van zijn eilandenreeks ga lezen (“Eenzaam”, “Het ijspaleis”, “Blauwzee” en "Leeg en Kaal") niet zo groot want ik ben, anders dan Büch, geen fervente islomaan (of ‘nesomaan’).

Als ik Büch lees ben ik altijd een beetje op mijn hoede.
Het mag dan zo zijn dat de balans na zijn dood teveel is doorgeslagen naar Büch als pathologische leugenaar, het valt niet te ontkennen dat hij (vaak verstrikt in zijn enthousiasme voor het onderwerp) hier en daar regelmatig onjuiste informatie geeft. Bij “Eilanden” jeukten mijn vingers om zijn verhaaltjes nader uit te pluizen en te onderzoeken. Bij elke beschrijving, elk historisch detail, dacht ik; klopt dit wel? Wat schreef die en die daarover? Waar in mijn kast staat dat en dat boekje ook alweer? Eens even op internet kijken, enz,.

Het kookpunt werd bereikt na het lezen van het hoofdstuk over het eiland Bouvet, dat zijn naam kreeg van de Franse ontdekkingsreiziger Jean-Baptiste Charles Bouvet de Lozier (1705-1786). Het begon met Büch’s bewering dat de ligging en omvang van Bouvet (één of meer eilanden?) in diverse oude en nieuwe atlassen onduidelijk is. Pas sinds 1970, zo schreef hij, is dankzij het fameuze op luchtfoto’s gebaseerde Karta Mira project duidelijk dat het om één, bijna cirkelvormig, eiland gaat.
Die bewering leek mij twijfelachtig, temeer omdat Büch ook de Duitse Valdivia-Tiefsee-Expedition van 1898/1899 noemt. Nou ben ik net zo min als u op de hoogte van de resultaten van deze expeditie maar één ding weet ik wel zeker; Duitsers waren en zijn altijd erg ‘gründlich’. Ik kon mij niet voorstellen dat de expeditie daar destijds geen aandacht aan had geschonken.
En dus ging ik de trap op naar mijn bibliotheek. Niet om daar het expeditieverslag te raadplegen van Carl Friedrich Chun (1852-1914): "Aus den Tiefen des Weltmeeres"
(Jena, 1900), want dat bezit ik niet. Nee, gewoon, om mijn Stielers Hand-Atlas (Gotha, 1906) te bestuderen. Die bleek niet alleen een overzichtskaart te bevatten van het ‘Süd-Polar’ gebied, met daarop in stippellijn de koers van de Valdivia, maar zelfs een detailkaartje – ja, u leest het goed - van Bouvet (1: 1.000.000).


Uit de afbeelding blijkt wel dat men destijds al heeft vastgesteld dat het om één vulkanisch eiland ging (en Büch zou dat later in: "Het IJspaleis", blz. 56, ook schrijven). De expeditie, die het eiland op 25 november 1898, in zicht kreeg was ook verantwoordelijk voor de naamgeving van de hoogste bergtop; de ‘Kaiser Wilhelm Pik’. Na de annexatie door Noorwegen in 1927, werd dit veranderd in ‘Olavtoppen’ en  Bouvet werd Bouvetøya ('øya' is Noors voor 'eiland').


Nieuwsgierig geworden bezocht ik op internet Google Earth. Daarmee vlieg je nu virtueel naar elke plek op aarde, ook naar Bouvetøya. Het eiland heeft zelfs op Facebook een eigen pagina waar ik las dat de Noren er een weerstation bouwden.
Maar toen Büch in "Eilanden" over Bouvetøya schreef (en later in "Het ijspaleis" nog eens vijftig pagina's) was het World Wide Web nog niet zover. Voor hem bleef het eiland even onbereikbaar als ongrijpbaar.
Misschien bestaat Bouvet toch wel niet. En als het bestaat is het het eenzaamste plekje op deze aardbol. Men kan er geen post heen sturen, het heeft geen telefoonnummer, het ligt op alle moderne kaarten steeds ergens anders. Het is dus één groot vraagteken”.

Is het verhaal daarmee uit? Bijna.
Er wachtte mij op internet nog een verrassing. Er bleek namelijk een bibliofiele uitgave te bestaan over ‘het eenzaamste plekje op deze aardbol’ geschreven door Büchkenner Frans Mouws.


Van zijn: “Bouvetøya 54˚26’S 3˚24’E” (Helmond, 2009) verschenen destijds negenennegentig genummerde en gesigneerde exemplaren voor de handel en zesentwintig geletterden voor auteur, uitgever en medewerkers.
Een fraaie uitgave die bovendien interessant is door het interview met Gerrit Jan Zwier, de eerste (maar niet de enige) Nederlander die in 2006 op Bouvetøya voet aan wal heeft gezet.

"'Heb je ook een souvenir van Bouvet-eiland meegenomen?'
'Nou ik heb wat foto's gemaakt en een heel klein stukje steen meegenomen.'
'Een stukje van Bouvet! Je hebt gewoon hier in huis een stukje Bouvet liggen? Weet je wel dat het makkelijker is om een stukje van de maan te bemachtigen dan een stukje van Bouvet! (-)
'Mag ik het even vasthouden?'

'Dat steentje? Ga vooral je gang.'
'Maar waarom heb je er maar één van meegenomen?'
'Ik neem meestal maar één steentje of schelpje mee van de plaatsen waar ik geweest ben. Je moet ook niet te veel meenemen. Wat zeldzaam is, moet zeldzaam blijven...'"

Het boekje (24 blz.) is natuurlijk allang niet meer verkrijgbaar maar hoopvol stuurde ik een mailtje naar Frans, die ik ken van het Nederlands Genootschap van Bibliofielen (NGB).
U begrijpt het al. Voor Perkamentus bleek er inderdaad nog een exemplaartje (92/99) beschikbaar te zijn. Gesigneerd, met opdracht en inclusief het originele buikbandje.

Dankjewel Frans!

vrijdag 11 januari 2013

Herinneringen kopen

 
Ik kom ze overal tegen.
Op boeken-, antiek- en vlooienmarkten. Op verzamelaarsbeurzen en in de kringloop. In winkels, op markten en natuurlijk op Koninginnedag. Vele laat ik liggen, sommige koop ik na verloop van tijd en andere direct als ik ze tegenkom.
Het zijn mijn herinneringen en dat zijn lang niet altijd boeken.

Zoals vorig jaar op een warme zomerse dag in Nieuwkoop. In de lokale Blokker kocht ik: “De ultieme Thunderbirds collectie”, acht Dvd’s, alle 32 afleveringen (36 uur) plus extra’s voor – ik meen – vijftien euro. Een sciencefiction serie, bedacht door Gerry Anderson (1929-2012), waarmee ik ben opgegroeid en dus puur jeugdsentiment.


Thuis meteen even kijken natuurlijk samen met dochterlief, maar na deel één had ze het wel gezien; te popperig, te traag, teveel touwtjes…
In mijn herinnering was het destijds heel wat.
Als jochie van tien was ik een echte fan en dat gold ook voor andere televisieseries als ‘Captain Scarlet' en natuurlijk ‘Batman'.
Het Thunderbirds speelgoed, de strips, ansichtkaarten en plaatjes, ik had het allemaal. Maar u weet wel hoe dat gaat. Het speelgoed ging kapot, de strips werden uitgeleend en keerden niet weer, de kaarten werden geruild en de plaatjes belandde gescheurd en verfrommeld in de vuilnisbak. Je groeit op, je wordt ouder en andere interesses dienen zich aan. Pas veel later toen ik studeerde en ik iemand leerde kennen die toevallig alles verzamelde wat te maken had met Gerry Anderson werden mijn herinneringen omgezet in begeerte. Begeerte naar de verloren schatten uit mijn jeugd. Op vlooienmarkten en Koninginnedagen kocht ik de ansichtkaarten en strips terug.

Niet toevallig maar heel bewust ben ik op zoek geweest naar een paar herinneringen aan mijn lagere schooltijd. Uiteindelijk vond ik wat ik zocht op Marktplaats. Het gaat om het befaamde verbeterde leesplankje (met letterdoosje) van Mattheus Bernard Hoogeveen (1863-1941) en de zes leesboekjes, geschreven door Jan Ligthart (1859-1916) en geïllustreerd door Cornelis Jetses (1873-1955). Mijn dochter, thans in groep zeven, heeft bijkans elk jaar een andere lesmethode maar in mijn tijd gingen de leermiddelen van Hoogeveen al vele decennia lang mee.
Telkens als ik nu door die boekjes blader (4de druk, Groningen 1968/1969), verbaas ik me over die ouderwetse vooroorlogse illustraties en brave houterige verhaaltjes uit een wereld die mijn grootouders nog hadden gekend. Eind jaren zestig kon het mij, een schoolkind van acht, ook nog boeien. 'Aap, noot, mies' paste kennelijk ook nog moeiteloos in mijn tijd.


Aan het eind van de lagere schoolperiode was ik een buitenbeentje. Buiten spelen? Voetballen? Ik las liever een geschiedenisboek of tekende kastelen en ridders. Dat laatste deed ik vaak samen met een vriendje. Bij hem thuis liet zijn vader ons een keer twee fraaie plaatjesalbums zien om als tekenvoorbeeld te gebruiken.
Het waren: “Der Vaderen Erf” (Zaandam, 1952) en “Neerlands Vlag aan Vreemde Kust” (Zaandam, 1955), geschreven door de onderwijzer Job Jan Moerman (1880-1954) en geïllustreerd door Johan Willem Heijting (1915-1995). Vooral “Der Vaderen Erf”, met stoere kleurige ridders op de voorkant, maakte diepe indruk. We mochten er voorzichtig in bladeren en ik herinner me nog de begeerte die opborrelde en het verlangen ze te mogen meenemen naar huis. Ik ben ze sindsdien talloze malen tegengekomen op boekenmarkten en altijd moest ik er even in bladeren.
Toen ik beide onlangs in onberispelijke staat voor vijf euro per stuk bij mijn kringloop zag liggen heb ik niet lang geaarzeld.


De bonnen waarmee de plaatjes uit deze verzamelalbums konden worden besteld zaten verpakt bij alle Hille koek- en beschuit artikelen. Maar veel huishoudens tijdens de wederopbouw konden zich de producten van Hille nog niet veroorloven. Gelukkig gaven ze destijds bij de meer betaalbare Blue Band margarine ook een verzamelalbum uit.
"Ik weet het" (1954) was een soort eenvoudige jeugdencyclopedie, die ook bij mijn grootouders lag. Toen na hun overlijden het grootouderlijk huis moest worden ontruimd was het een van de weinige zaken die ik meenam. Voor de vele grote en kleine gebruiksgoederen zoals de kolenkit, het petroleumstelletje en het ouderwetse Douwe Egberts lepeldoosje van oma, had ik geen belangstelling. Blijmoedig heb ik hun huisraad klaar voor de vuilnisman aan de straatkant gezet, inclusief zes originele Gispen fauteuils (model 414). Daar lig ik nu nog wel eens wakker van!


Enkele jaren later wist ik het wel en heb ik ook "Ik weet het" weggedaan. Daarvan heb ik nooit spijt gehad, maar toch... Toen ik vorig jaar een exemplaar zag liggen, compleet in schuifdoos voor één euro...
Ook grootmoeders lepeldoosje staat weer bij mij in de vensterbank, maar de Gispen fauteuils zijn me te kostbaar geworden. En de kolenkit en het petroleumstelletje?

... Ik denk dat ik het maar bij de herinneringen daaraan laat...
 

dinsdag 1 januari 2013

Komma,

De afgelopen kerstvakantie kocht ik in mijn kringloop voor € 1,75 een leuk pocketboekje van Lynne Truss: “Eat, Shoots & Leaves. The Zero Tolerance Approach to Punctuation” (New York, 2006).
In eerste instantie kon ik niet veel met de afbeelding van panda’s op de voorkant maar toen ik de achterzijde las werd het me duidelijk:
A panda walks into a café. He orders a sandwich, eats it, then draws a gun and fires two shots in the air.
Why?’ asks the confused waiter, as the panda makes towards the exit. The panda produces a badly punctuated wildlife manual and tosses it over his shoulder. ‘I’ am a panda,’ he says at the door. ‘Look it up’.’The waiter turns to the relevant entry and, sure enough, finds an explanation. 'Panda. Large black-and-white bear-like mammal, native to China. Eats, shoots and leaves.

Erg origineel vond ik de ‘punctuation repair kit’ voor- en achterin. Stickervellen met leestekens; vooral komma’s en punten.
Mijn belangstelling voor taal is redelijk groot (in een grijs verleden studeerde ik Nederlands als bijvak) maar de belangrijkste reden voor deze aanschaf was omdat ik moest denken aan mijn gesigneerde exemplaar van het boekje van Wim Daniëls: “De geschiedenis van de komma” ( De Haag, 1994).

Geen gekke gedachte natuurlijk en toen ik thuis internet raadpleegde bleek bovendien dat Daniëls het boekje van Truss heeft vertaald (“Eten, vuren en beuken. Keiharde regels voor interpunctie” (Amsterdam, 2004). Op de voorkant daarvan geen panda’s maar een (hout)worm en uit de titelbeschrijving blijkt waarom:
Twee houtwormen eten een broodje. Ineens pakken ze een revolver, schieten in de lucht, en tuigen onderweg naar de deur een argeloze cafébezoeker af. Terwijl de houtwormen met gierende banden wegscheuren, leest de ober in de gids die ze hem hebben toegeworpen: 'Houtwormen: algemeen voorkomende bruingele insectenlarven. Eten, vuren en beuken.


Het veranderen van dierlijke eigenschappen lijkt mij biologisch onmogelijk maar taalkundig is het blijkbaar een fluitje van een cent. Allemaal dankzij het onjuist gebruik van zoiets simpels als een komma. Het belang van zo'n leesteken wordt nog eens onderstreept door dit raadselachtige oud-Hollandse versje:
Al de meisjes in ons land
Hebben tien vingers aan elke hand
Vijf en twintig aan handen en voeten:
Hoe zal men dit begrijpen moeten?
Antwoord: door goedgeplaatste komma’s want dan staat er:
Al de meisjes in ons land
Hebben tien vingers, aan elke hand
Vijf, en twintig aan handen en voeten”.

Zelfs de betekenis van een zin kan door een komma veranderen.
Perkamentus verzocht, ons niet alles te vertellen.
Perkamentus verzocht ons, niet alles te vertellen.
Perkamentus verzocht ons niet, alles te vertellen.

Regelmatig wordt in het nieuws aandacht besteed aan interpunctie.
Denk bijvoorbeeld aan vorig jaar toen het geheel verbouwde Rijksmuseum zijn nieuwe logo 'RIJKS MUSEUM' onthulde (een ontwerp van Irma Boom). Er bestaat zelfs een website SOS (maar nog geen SOK!).

Vlot geschreven artikelen en populaire boekjes over interpunctie zijn een modern verschijnsel maar het is niet de eerste keer in onze geschiedenis dat aan interpunctie aandacht wordt besteed.
Al vroeg in de 19de eeuw verschenen daarover publicaties zoals van Nicolaas Anslijn (1777-1838): Aanleiding tot het plaatsen der schei- en zinteekens” (Leiden, 1827).
Er is zelfs een
proefschrift over verschenen, geschreven door Johanna Greidanus (1887-1930): “Beginselen en ontwikkeling van de interpunctie, in 't biezonder in de Nederlanden” (Zeist, 1926). Een ook voor niet klassiek geschoolde lezers interessante en lezenswaardige dissertatie (ja die bestaan!) waarvan een exemplaar in mijn bibliotheek staat. Interpunctie, schreef Johanna, is langzaam historisch gegroeid. Het speelt een rol in gesproken, geschreven en gedrukte taal en is dus van belang voor lezers, schrijvers en boekdrukkers.


Over de oorsprong schreef zij voorts:
Als uitvinder van dit interpunctiesisteem is lange tijd op het voetspoor van Salmasius, een 17e-eeuws theoloog en handschriftenkenner, genoemd Aristophanes van Byzantium, die ± 200 voor Chr. in Alexandrië werkzaam was, de bekende uitgever van Homerus en andere teksten. Volgens Salmasius zou hij ook een werkje geschreven hebben over de scheiding der woorden πεϱὶ λξεων διαστολς. Dat hem de eer van de uitvinding toegekend wordt, berust op een verward stuk, getieteld πεϱὶ τς τν τνων εϱέσεως ϰα τν σχημτων ατν ϰα πεϱὶ χϱόνων ϰα πνευμτων. Het staat op naam van Arcadius en komt zgn. als 20e hoofdstuk voor in een van de vijf hss. van een uittreksel uit de Καϑολϰη πϱοσδα van Heriodianus (2e e. na Chr.), en ook, gedeeltelik, in enkele hss. achter de Ars grammatica van Dionysius Thrax, een Alexandrijns geleerde tussen 170 en 90 voor Chr. Van een plotseling ‘uitvinden’ kan immers geen sprake zijn. Er bestond al lang een onderscheiding van de stof die aangeduid werd door een open ruimte, al of niet met paragraphos”.

Ik neem aan dat Johanna haar proefschrift destijds goed heeft nagelezen op interpunctiefouten. Vermoedelijk zal dat de moderne lezer verder worst wezen. Wat hem of haar meer zal opvallen is de toen gebruikelijke, voor ons ‘dikwels wonderlike’, Nederlandse spelling!
Enfin, daarover zijn weer talrijke andere boeken verschenen.

Ik wensch u een voorspoedig 2013!