vrijdag 25 december 2015

De veiling van een winkeldochter


Voor en na de prijsuitreiking van de Best Beschreven Boeken, zondag 15 november, bezocht ik natuurlijk ook de boekenmarkt in de Amsterdamse Hallen om te snuffelen en te sneupen.
Al kuierend en drentelend kwam ik langs de kraam van veilinghouder Vincent Zwiggelaar die mij de catalogus voor zijn decemberveiling in handen drukte. Altijd leerzaam en leuk leesvoer voor aan het einde van de dag, om thuis op de bank achteloos door te bladeren. Ik zag verschillende interessante kavels maar één daarvan trok mijn bijzondere aandacht.

Het was kavel nr. 396: “Spiegel Historiael of Rijmkronijk van Jacob van Maerlant met aanteekeningen door Mr. Jacob Arnout Clignett en Mr. Jan Steenwinkel, compleet in 4 delen. Leiden, Amsterdam, Frans de Does, M.F. Pieper, G. van Teyn, 1784-1849, uniform gebonden, half linnen.


Ik heb u wel eens verteld dat de heruitgaven van middeleeuwse kronieken en geschriften die vooral in de zeventiende en achttiende eeuw verschenen één van mijn verzamelgebieden is.
Jacob van Maerlant (ca. 1235- ca. 1300), de ‘vader der Dietse dichtren algader’, stond daarom al lange tijd op mijn verlanglijstje met zijn magnum opus; de ‘Spiegel Historiael’.
Het is de allereerste wereldgeschiedenis (ruim 90.000 verzen) in onze volkstaal, een bewerking van het ‘Speculum Historiaele’ van Vincent van Beauvais (ca. 1190-1264).
Maerlant heeft dit werk niet helemaal kunnen voltooien. Opvolgende bewerkers waren Filips Utenbroeke (ca. 1300) en Lodewijk van Velthem (ca. 1260/1275-na 1317). Van de laatste had ik al de voortzetting voor het eerst uitgegeven in 1727 door Isaac le Long.


De Koninklijke Bibliotheek bezit het enige complete en geïllustreerde exemplaar van Maerlants’ ‘Spiegel Historiael’ (met 19 gehistoriseerde initialen en 43 miniaturen).
Dit handschrift vervaardigd rond 1330, werd in 1782 gekocht op een boekenveiling in Gent door Jacob Aernout Clignett, over wie straks meer, en geldt als topstuk in de collectie (signatuur KA XX).

Wie meer wil weten over Jacob van Maerlant en de tijd waarin hij leefde kan ik van harte het bekende werk van Frits van Oostrom aanbevelen; “Maerlants Wereld” (Amsterdam, 1996) dat antiquarisch overvloedig tegen kleine prijzen beschikbaar is.


Dat geldt niet voor de uitgave van de ‘editio princeps’ van Maerlants ‘Spiegel Historiael’ waarmee werd begonnen aan het einde van de achttiende eeuw. Sporadisch worden nog wel eens de eerste twee delen aangeboden (op Antiqbook vond ik één exemplaar in nieuwe banden voor € 90,- euro) maar de complete serie is zeldzaam (en daarom kostbaar).
Dat komt vooral omdat er een grote tijdspanne zit tussen de verschijning van de eerste twee delen (1784/1785), deel drie (1812) en deel vier (1849). Dat verschijnsel doet zich wel vaker voor bij oude seriewerken.
Lees bijvoorbeeld het verhaal over mijn achttiende eeuwse stadsbeschrijving van Amsterdam door Jan Wagenaar (1709-1773), met het vaak ontbrekende vierde deel of over die prachtige ‘boekwinkeltjesvondst’, een originele Engelse uitgave van Carter en Mace: “The Tomb of Tut-Ankh-Amen”, waarvan deel drie schaars is (en nimmer werd vertaald in het Nederlands).

Voor zover ik wist bood alleen antiquariaat Forum (het duurste antiquariaat van Nederland) een complete vierdelige set aan van de ‘editio princeps’. Die vond ik daar al ruim drie jaar geleden voor de topprijs van € 1250,- euro (exclusief 6 % btw)!
Onbereikbaar voor mijn portemonnee toen en nu.
De richtprijs bij Zwiggelaar bedroeg slechts een luttele € 80,- tot € 160,- euro (exclusief veilingkosten). Dergelijke bedragen heb ik graag over voor deze serie en dus besloot ik een schriftelijk bod uit te brengen van maximaal € 180,- euro.
Daarna begon een periode tussen hoop en vrees.
Gelukkig staan de opbrengsten nog tijdens de veiling op internet en constateerde ik tot mijn grote vreugde dat ik voor € 120,- euro (met veilingkosten € 150, - euro) eigenaar was geworden!
Die vreugde hoef ik u niet uit te leggen, dat begrijpt elke boekenliefhebber wel. Maar het muisje had inmiddels een onverwachts staartje gekregen!


Ondertussen was ik namelijk op de website van antiquariaat Forum tot de verbijsterende ontdekking gekomen dat hun set identiek is aan mijn nieuwe aanwinst! De enige complete en uniform gebonden serie die antiquarisch werd aangeboden had bij hen al die jaren blijkbaar geen koper gevonden en was - gedegradeerd tot winkeldochter - naar de veiling gebracht. Op die manier kwam ik dus via Zwiggelaar auctions in het bezit van deze fraaie serie voor nog maar een tiende van de oorspronkelijke vraagprijs!

Er valt meer over deze uitgave te vertellen dan binnen één blog past, dus ik zal mij beperken.
Al vanaf 1782 konden geïnteresseerden op de ‘Spiegel Historiael’ intekenen. De eerste twee delen kostten na verschijning in 1786 ruim zeven gulden. In het eerste deel zat de enige illustratie, een “pourtrait van den ouden dichter”. Het is een fantasie portret van Leendert Brasser (1727-1793) dat teruggaat op een afbeelding op een balksleutel in de vierschaar van het stadhuis te Damme (België), gemaakt door beeldhouwer Wouter van Inghen in 1465.


Over de bewerkers van de eerste twee delen, Jacob Arnout Clignett (1756-1827) en Jan Steenwinkel (1754-1812) staat uitgebreide informatie in een interessant artikel door Jos van Heel: “Jacob Arnout Clignett en Jan Steenwinkel als verzamelaars van Middelnederlandse handschriften” ( in: “Jaarboek van het Nederlands Genootschap van Bibliofielen 2010”, blz. 137-171).
Beiden – zo lees ik daar – waren afgestudeerd in Leiden als jurist en sinds 1782 lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.


Clignett zou zich ontpoppen als boekendief. Hij ‘leende’ belangrijke middeleeuwse handschriften uit de bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde met de bedoeling ze uit te geven. Vaak zette hij zijn handtekening er in en nummerde hij de pagina’s zodat hij zijn aantekeningen naar een bladzijde kon laten verwijzen. Na verloop van tijd beschouwde hij ze min of meer als zijn persoonlijk eigendom en werden uiteindelijk zelfs enkele kostbare handschriften ter veilingen aangeboden!
Toen de Maatschappij zover was om hem als lid te royeren hield Clignett de eer aan zichzelf en vertrok.


Steenwinkel zou vele jaren later ook de bewerking van deel drie voor zijn rekening nemen. Dat zag met veel moeite het licht in 1812 vlak nadat Steenwinkel zich had opgehangen in zijn bibliotheek. Hij bleek gelden waarover hij als vrederechter van het kanton Harderwijk ambtshalve de beschikking had voor eigen gebruik te hebben aangewend.
Deel vier ten slotte verscheen uiteindelijk pas in 1849. De bewerker daarvan was Joost Hiddes Halbertsma (1789-1869) die twee jaar later nog een aanvullend deel publiceerde: “Aanteekeningen op het vierde deel van den Spiegel Historiael van Jacop van Maerlant” (Deventer, 1851).


Tussen 1857 en 1879 verscheen er een nieuwe bewerking van dr. M. de Vries en dr.
E. Verwijs in vier delen bij uitgeverij Brill in Leiden. Van deze uitgave is in 1982 nog een anastatische herdruk uitgekomen bij Hes-De Graaf publishers, destijds onderdeel van antiquariaat Forum en sinds 2014 in handen van Koninklijke Brill N.V. Ook die ooit zo prijzige herdruk blijkt een winkeldochter te zijn, die antiquarisch al opduikt voor prijzen rond de vijftig euro.

vrijdag 11 december 2015

Dresseren en beschaven


Op het Amsterdamse Spui kocht ik bij antiquaar Marc van Dijk een 18de eeuwse brochure in rood gespikkeld papier getiteld: “Bijdragen ter aankweeking van Eendracht, Stad- en Vaderlandliefde…” (Leiden, 1786). Aan de verso zijde van het titelblad is de uitgave onder een spreuk van Montesquieu (1689-1755) gesigneerd.
Dat hoort, zo blijkt uit de slotmededeling achteraan op bladzijde 68, want “Geene Exemplaren worden voor Echt erkend, dan die door den tegenwoordigen Voorzitter der Vergadering, P. van Ameiden, achter de tijtel zijn getekend”.
De brochure – geschreven door en voor leden van het Leidse Patriotten exercitiegenootschap - begint met een drempelvers: “Aan den edelen manhaften krijgsraad” en bevat na het voorbericht een aantal interessante afzonderlijke artikelen (totaal 68 bladzijden).

Marc wist wat hij verkocht (want hij is zelf afgestudeerd op een onderwerp uit deze roerige periode) en de brochure stond al enige tijd bij hem op Boekwinkeltjes te koop voor zestig euro! Aanvankelijk aarzelde ik nog even. Niet vanwege de prijs, die op de boekenmarkt overigens was gezakt naar vijfentwintig euro (!), maar omdat het titelblad vermeldt: ‘No. 1’. Kennelijk had men het voornemen een soort reeks op te bouwen maar ik vermoedde géén of zeer weinig vervolgnummers. Het Stadhouderlijk gezag werd immers door Pruisische troepen een jaar later met harde hand hersteld.
Toen ik thuis de STCN en Knuttel (nr. 21413) raadpleegde bleek mijn vermoeden juist; er waren nimmer vervolgnummers verschenen.
Over Prins- of Oranjegezinden, Patriotten (‘Kezen’), Goejanverwellesluis en exercitiegenootschappen (vrijkorpsen) weet ik wel het een en ander. Best mogelijk dat dit bij u wat is weggezakt dus kijk even naar het onderstaande korte filmpje of lees mijn stukje “Oranje boven!”.


Toen ik het bundeltje wat doorbladerde was ik toch enigszins verrast door de inhoud en de onderwerpen die ter sprake kwamen. Waarom?
Welnu, ik had mij altijd voorgesteld dat het destijds populaire tijdverdrijf van de gemiddelde Patriot; deelname aan het plaatselijke vrijkorps, niet veel meer was dan exerceren en het oefenen met wapens. Dat beeld bleek in ieder geval voor de Leidse schutters in 1786 niet te kloppen.
Natuurlijk! De verschillende exercitiegenootschappen hadden elk hun eigen wetten en reglementen ( “18. Elk der Leden zal in de Vergadering mogen drinken ’t geen hij begeerd: doch iemand der Leden verkiezende Wijn te drinken zal niet meer vermogen te gebruiken dan één Pint Wijn, op een boete van twintig Stuivers”.). Ook kenden ze allemaal hun eigen uniformen (de drie tekeningen tonen de Leidse schuttersdracht in 1787 en komen uit de collectie van het Rijksmuseum). Ze vergaderden regelmatig, oefenden met wapens, paradeerden en exerceerden maar het Leidse vrijkorps wilde en deed meer.


In Leiden hadden ze namelijk al gauw door dat hun vrijkorpsleden – afkomstig uit diverse beroepsgroepen en alle lagen van de bevolking – er evenzoveel verschillende ideeën, meningen en vragen op na hield. Die gemêleerde groep ‘manhafte heeren’ kneden en vormen – het militair dresseren - door exercitie en paraderen was één ding; iets heel anders was het om ook op het gebied van politiek en ideologie de neuzen dezelfde kant op te laten wijzen. Daaraan viel nog veel te (be)schaven en dat is precies wat ze beoogden met hun “Plan tot bevordering van eene nuttige en aengenaeme bezigheid in de vergaderingen” (4 augustus 1785), één van de opgenomen stukjes in deze brochure. Voortaan zou men volgens dit plan na de reguliere vergadering waarin huishoudelijke zaken werden besproken ook telkens een lid de vrijheid geven om een verhandeling of vraagstuk voor te lezen (niet langer dan een half uur) waarna de aanwezigen de gelegenheid kregen daarover vragen te stellen en te discussiëren.

Een aantal van die beschavende vraagstukken spreekt mij bijzonder aan.
Twee daarvan zijn: “Verhandeling over eenige noodzakelijke vereischten in een dienstdoend schutter” (Blz. 24), en: “Verhandeling, over het geen een patriot thans moet beoögen” (blz. 54).
Wat de schutter betreft. Die moet in zijn huiselijk leven naarstig en zuinig zijn maar bovendien een goed bestuurder van zijn gezin. In het maatschappelijke leven moet hij gehoorzamen aan de billijke bevelen van zijn wettige regenten of representanten. Daarnaast moet hij alles doen om de welstand van de maatschappij te bevorderen en alles wat in zijn vermogen ligt om het land en zijn woonplaats te verdedigen en te beschermen.
Bij de Patriot draait het om ongeveer hetzelfde. Die moet volgens de schrijver in hoofdzaak het welzijn en de verheffing van het volk nastreven.
Maar als stok achter de deur vereist dat drie dingen die in grondwetten moeten worden aangenomen: “Het eerste is, het vaststellen dier stemgerechtigdheid en de daar aan verknogte regten. – Het tweede de vrijheid der drukpers, om zoo ras aan die regten de minste aanranding geschiede, zulks daadelijk ter kennisse van geheel de Burgerij te kunnen brengen. – en ten derde de algemeene burgerwapening, op dat de Burgerij in zich zelve het vermogen zoude bezitten, om ten alle tijde zich tegen de geweldige indragten op deeze hare regten, met hoop van goed succes en kragtdadig te kunnen verzetten” (blz. 66).


Ik denk dat de Patriot van toen tevreden kan zijn. Maatschappelijk welstand, verheffing van het volk, omkaderde politieke machtsverhoudingen, dat alles is in de eeuwen daarna aangepakt, veranderd en verbeterd. De vrijheid van drukpers (en meningsuiting) is zelfs opgenomen in de grondwet.
Blijft over burgers en wapens... Burgerbewapening; iedereen zijn eigen wapen...
Waar dat incidenteel toe kan leiden weten ze beter in Amerika. Hier zijn we er maar niet aan begonnen.

In de eeuwen daarna zijn nog boekenkasten vol geschreven over de roerige tijd van de Patriottenbeweging, hun ideeën en doelstellingen. Een flink aantal publicaties daarover staat ook in mijn bibliotheek. In deze brochure echter zijn tijdgenoten zelf aan het woord. En ook al is het allemaal niet wereldschokkend of geheel nieuw, een directer antwoord op de vraag wat nou eigenlijk een (goed) schutter of patriot is, een beter contact met die tijd is nauwelijks denkbaar. Al met al voldoende reden om dit pamflet aan mijn collectie toe te voegen.

vrijdag 27 november 2015

Woordenboeken uit mijn kringloop


Woordenboeken behoren tot de categorie boeken die het niet gaan redden.
Talloze exemplaren verdwijnen in de vuilnis- of papierbak. Voor sommigen is het weggooien van boeken nog net een stap te ver (en gelukkig maar!). De lokale kringloopwinkel is dan vaak de ‘next best’ dumpplek.

Ik merk dat aan mijn eigen kringloopwinkel. De stroom woordenboeken is onafzienbaar en ze worden vaak voor enkele euro’s nog flink verkocht. Zo staat er altijd wel een exemplaar van Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal, beter bekend onder de naam ‘de Dikke Van Dale’.
Daar hebben we allemaal wel een editie van thuis staan (of gehad).

Wellicht zal het u verbazen, maar ik koop in mijn kringloop (en eigenlijk alleen maar daar) nog regelmatig woordenboeken, jawel!
Bijvoorbeeld de drie bijzondere herdrukken van uitgeverij Verba zoals die van de eerste echte Van Dale uit 1872 (Hoevelaken, 1992) voor € 2,50 euro.
Uiteraard "Woordenschat" (Hoevelaken, 1993), waarvan ik ook een origineel bezit zoals u hier kunt lezen en tot slot: "Boeven & Gabbertaal" (Soest, 1999).
De laatste twee titels voor € 2 - euro per stuk. In deze drie uitgaven zit bovendien een lezenswaardige inleiding door Ewoud Sanders.

Waar ik mij vooral over verbaas is de diversiteit aan bijzondere & ongebruikelijke woorden woordenboeken die ik in mijn kringloop tegenkom voor diep gedaalde prijzen. Bijvoorbeeld het Bargoens woordenboek van drs. E. Endt, dat ik overigens alweer jaren geleden kocht in de reguliere boekhandel.


Geheel nieuw voor mij was het "Woordenboek van platte taal" (Den Haag, 2007) geïllustreerd met een alfabet door Jacques Tange. Voor € 2,- euro kon ik het niet laten staan en verhuisde het linea recta naar mijn bibliotheek.
En zo kwam ik in de loop der tijd ook de volgende drie woordenboeken tegen voor telkens € 1,50 euro per stuk. Het "Soldatenwoordenboek" (Amsterdam, 1995), "Het eerste Nederlandse Studentenwoordenboek" (Amsterdam, 1991) en J. Vandaal’s "Vandalismen >>schertswoordenboek<<" (Baarn, 1986).
Ook leuk en voor nog minder meegenomen (€ 1,- euro) is: "Woorden van de Duivel(Alphen a/d Rijn, 1993). Het is een bloemlezing uit het (enige) verboden Nederlandse woordenboek van Adriaen Koerbagh (1633-1669) "Een Bloemhof van allerley lieflijkheyd sonder verdriet..." (Amsterdam, 1668) door Ewoud Sanders.


Wat exotischer maar niet minder smakelijk is de “Dictionary of the vulgar tongue” (Illinois 1971), een pocketuitgave “unabridged from the original 1811 edition with a foreword by Robert Cromie” die ik graag voor € 1,50 euro overnam.
Mijn laatste aanwinst op dit gebied is de schaarse uitgave van Barentz: “Woordenboek der Engelsche Spreektaal, Anglicismen en Americanismen. Slang, Cant, Colloquialisms and Idiomatic phrases” (Amsterdam, 1895).
Alle destijds minder geschikt geachte woorden en uitdrukkingen in een apart woordenboekje “als supplement op alle Engelsch-Nederlandsche Woordenboeken”.
Een prachtboek voor maar € 5,- euro dat doorgaans voor bedragen ruim boven de honderd euro in het antiquariaat wordt aangeboden. Ik heb het met veel plezier blad voor blad gelezen en me geen moment verveeld!


Nou hoop ik alleen nog op een onverwachts rendez-vous met het woordenboek van J.G.M. Moormann (1889-1974): “De geheimtalen” (Zutphen 1932-1934) dat in 2002 werd heruitgegeven en aangevuld onder redactie van Nicoline van der Sijs. Geduld, toeval en blijven snuffelen dus!
Ik weet wel, veel staat tegenwoordig ook online, maar ja, je bent bibliofiel of niet.

vrijdag 20 november 2015

Best Beschreven Boeken


Op initiatief van de Bond van handelaren in Oude Boeken (BOB) vond dit jaar de week van het Oude Boek plaats (13 t/m 20 november 2015) met diverse activiteiten. Doel was om aandacht te vragen voor het (oude) boek in tijden van ontlezing en winkelsluiting en het thema luidde: ‘Het oude boek leeft!’
Eén van de activiteiten was een boekenmarkt in de Amsterdamse Hallen waar bovendien de prijsuitreiking zou plaatsvinden van de Best Beschreven Boeken, een initiatief van de Groningse antiquaar Michel de Vries.

En dus spoedde Perkamentus zich die storm- en regenachtige zondag naar deze bibliofiele hotspot om te sneupen en te praten met - maar vooral ook vóór antiquaren en verzamelaars.
Alweer enige tijd geleden werd ik namelijk door Heske Kannegieter van De Kan benaderd met de vraag of ik niet een toespraakje kon houden in het voorprogramma van de Best Beschreven Boeken.
"Natuurlijk", zei ik spontaan, me niet realiserend dat ik hiermee voor het eerst publiekelijk zou optreden.
Maar goed, beloofd is beloofd en zo hield ik samen met Erik Geleijns, curator oude boeken van Museum Meermanno en Lisa Kuitert, hoogleraar Boekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam een korte inleiding die bij mij ging over mijn blog, en bibliofiel bloggen.


Daarnaast heb ik natuurlijk ook zelf meegedaan aan de Best Beschreven Boeken met drie bijdragen (!) waarvan ik er twee “I want to believe” en “De schrijver is de gekte nabij” (met de desbetreffende illustraties) voorafgaande aan de prijsuitreiking op mijn blog publiceerde.
De jury die bestond uit Liza Kuitert, Ewoud Sanders en Inger Leemans koos tot winnaar de bijdrage van Sander Bink, een beschrijving van de roman “Jean Lefort. Een Greep uit het Parijsche Leven. Met een voorwoord van mr. H. Louis Israëls” (Amsterdam, z.j. (1900).
De eervolle tweede en derde plaats gingen respectievelijk naar Anneke van Ammelrooy met “De Goden gaan naar huis” (Amsterdam, 1966) van A. den Doolaard en naar antiquaar Casper Schuckink Kool die een beschrijving geeft van het “Termijnbetalingsboekje van het verkoopkantoor van EMO stofzuigers”.

Alle aanwezige deelnemers ontvingen na afloop een exemplaar van de fraaie gelegenheidsuitgave (oplage 100 exemplaren) die bij deze eerste prijsuitreiking van Best Beschreven Boeken verscheen. Het is een plexiglas doosje met gezeefdrukt deksel (ontwerp Jelle Jespers) met daarin losbladig alle negenendertig inzendingen.
Ik ben natuurlijk erg blij met deze fraaie aanwinst die drie korte verhaaltjes van mij in druk bevat. Dat wordt een collectoritem en om de bibliofiele begeerte wat bij u aan te wakkeren kan ik u verklappen dat ik mijn derde inzending niet op dit blog zal publiceren maar exclusief houd voor deze uitgave!


Als het aan Michel de Vries ligt hebben we er dus in Nederland een boekenprijs bij en is dit het begin van een jaarlijks terugkerende festijn. Ik juich elk initiatief toe dat leidt tot een verhoogde waardering voor het antiquarische boek en zeker in deze vorm.
Want zeg nou zelf, ook al gaat de hoofdprijs van vijfhonderd euro boekengeld naar een ander, een fraaie exclusieve uitgave met je verhaal in druk houd je er altijd aan over!
Kortom, mocht er volgend jaar een Best Beschreven Boeken wedstrijd zijn dan is Perkamentus weer van de partij.
U toch ook?

vrijdag 13 november 2015

'De schrijver is de gekte nabij'

Bij de boekenkraam van Jos Albers op het Waterlooplein bestudeerde ik een in rood karton gebonden boekje met een opmerkelijk en uitvoerig titelblad.
Besmettelijke zielsziekten voorheen en thans. De Danszucht, de Naaktloperij, de Geeselaarsvertooning en de hand-over-hand-toenemende SPORTEPIDEMIE en hare bevorderaars (SPORTARTSEN enz.) met een Naschrift gericht tegen een artikel van Prof. Snapper over ''HET SPORTHART''.” (Baarn, 1931). Helaas was het net verkocht aan een antiquaar.

Auteur en titel bleven lang in mijn hoofd zeuren en enkele maanden later zocht ik thuis nieuwsgierig naar informatie.
Evart van Dieren (1861-1940), zo bleek, was een respectabel geneesheer in goede doen geweest. Daarnaast was hij een beroepsquerulant in het kwadraat. Onder het motto ‘ik heb altijd gelijk’ nam hij de pen op tegen alles en iedereen en publiceerde tal van spraakmakende artikelen, brochures en rare boekjes. ‘Besmettelijke zielsziekte’ geldt als idioot hoogtepunt in zijn oeuvre.
Antiquarisch kom je zijn uitgaven overigens niet zo vaak tegen. Veel van zijn publicaties verschenen (uitzonderingen daargelaten) voor eigen rekening en in beperkte oplagen.


Jaap Bos heeft uitvoerig gepubliceerd over deze zonderlinge, thans geheel vergeten, figuur in: “Evart van Dieren. Een kroniek van het falen” (Amsterdam, 2008). Over dit boekje schreef hij:
Men kan op iedere willekeurige bladzijde binnenvallen en na een paar bladzijden weet men al evenveel als wanneer men het hele boek zou lezen. Van Dieren was er zelf ook verbaasd over.
‘En zoo zijn we dan vàn de Naaktlooperij en het Socialisme en Bolsjewisme (Heijermans en Pieck) over de Godsdienstbestrijding, de achterlijke Cultuur en de opzettelijke onzindelijkheid héén, weer ongemerkt terecht gekomen bij de Sport! Zonder toelichting zou het haast een al te gekke overgang lijken, maar als we ons dan herinneren dat Jan Feith in 1928 schreef… [enz.].’
En dan zijn we pas op pagina 43 en hebben we er nog meer dan honderd voor de boeg, waarin het zal gaan over de Duitse keizer, Napoleon, een gedicht van Jan Engelman, en nog veel meer, en ook, af en toe, over de sportbeoefening, waarover het boek eigenlijk had moeten gaan.
De schrijver is de gekte nabij, oordeelde Boudewijn Büch in een krantenartikeltje een halve eeuw later
”.


Kijk! Dergelijke informatie is voor elke rechtgeaarde boekenliefhebber die van knotsgekke boekjes houdt (‘boeken met een verhaal’) een eersteklas aanbeveling!
Op internet begon ik digitaal te sneupen en vond een exemplaar bij Boekwinkeltjes.
De verkoper bleek Harry van 'Hopi Bukinan' te zijn. Dezelfde die me op het Waterlooplein was voorgeweest...!


Noot. Dit stukje werd geschreven voor Best Beschreven Boeken (Week van het Oude Boek 2015)

vrijdag 6 november 2015

I want to believe...!

Boekensneupen is spannend.
In elk antiquariaat, op elke boekenmarkt, achter elke stapel schuilt een verborgen schat. Het enige wat je moet doen is nieuwsgierig zijn, snuffelen, bladeren, lezen en vooral de tijd nemen.


Verscholen onder een ‘Arendsoog’ lag een oud boekje dat door zijn zwartgroene kleur mijn aandacht trok. Hebbes, dacht ik…
In mijn handen lag: “Van waarzeggende menschen en geluidmakende huizen
(Amsterdam, 1920) met vijftig fraaie pentekeningen van Leendert Jurrian Jordaan (1885-1980). Zeg nou zelf, van zo’n surrealistische boekband en curieuze titel wordt iedere boekenliefhebber toch opgewonden?

Voor de doorgewinterde bibliofiel, want dat ben ik, valt er veel te ontdekken en genieten in het omvangrijke repertoire van auteur Jan Feith (1874-1944). Wat hij schreef is alweer bijna een eeuw oud. Desondanks lezen zijn boekjes vlot en dat is niet verwonderlijk want Feith was een journalist, het schrijven ging hem makkelijk af.


Antiquarisch is zijn repertoire her en der verkrijgbaar. Daarvan is een klein aantal titels zeer schaars geworden. Ik maak al jaren jacht op de meest curieuze exemplaren, gebonden in smaakmakende boekbanden. Eindelijk had ik er weer eens één tussen mijn vingers en dat voor het luttele bedrag van tien euro.
Op de linnen uitgeversband zien we een monsterachtig wezen. Een sfinx met het bebrilde hoofd van een oude vrouw. Ze houdt speelkaarten in haar klauwen, er staat een koffiepot, een ei in eierdop en rechts – ten voeten uit - Jan Feith die druk aan het schrijven is.

Waarover dan?
Over: “spiritualisten en spiritisten, occultisten en magnetisten, voorspellers en clairvoyanten, planeetlezers en komeetkijkers, koffie-dik-raadsters en eierdoormengsters, raadgevers en gedachtelezers, schriftgeleerden en duimafdrukkers, gezondbidders en geestverdriivers, kaartlegsters en waarzegsters”.
De kranten stonden begin twintigste eeuw vol met hun advertenties en op elke straathoek werden strooibiljetten uitgereikt zoals dat van ene Mej. IDA, planeetlezeres, dat ik ooit in een ander oud boekje vond.


Je bent onderzoeksjournalist of niet dus Feith wilde daarvan wel eens het fijne weten. Gewapend met pen en bloknoot dompelde hij zich onder in volkse achterafbuurtjes en duistere kamertjes om er smakelijk verslag van te doen. Goedgelovig volk, sluwe bedriegers, handige oplichters, fantasten en malloten kruisten zijn pad.

Na 167 bladzijden vol ‘vergiegelde’ en mislukte seances en koude maar lege spookhuizen vat hij zijn onderzoek in één treffende zin samen: “Van iemand, die in blakenden ijver had willen leeren griezelen. En het maar niet kon!”.
'I want to believe' lectuur maar dan uit een lang vervlogen tijd….toch?



Noot. Dit stukje werd geschreven voor Best Beschreven Boeken (Week van het Oude Boek 2015)

woensdag 28 oktober 2015

Het allerlaatste exemplaar


Die oude vertrouwde antiquariaat serendipiteit, de toevalsvondsten tijdens het sneupen in een winkel door stapeltjes, rijtjes en kasten, maak ik ook thuis regelmatig mee vanuit mijn luie stoel als ik digitaal op boekenjacht ga.
De laatste bijzondere aanwinst die zo in de collectie van Perkamentus belandde is een klein boekje (ca. 8 x 11 cm.) waar ik op Marktplaats tegenaan liep. Toen ik via WorldCat had vastgesteld dat er wereldwijd kennelijk geen enkel exemplaar van bewaard is gebleven en dat het alleen bekend is door een vermelding in deel zeven van A.B. Saakes: “Naamlijst van Nederduitsche boeken… (1794-1853), betaalde ik er met liefde vijfentwintig euro voor.


Het gaat om het: “Zakboekje tot huisselijk gebruik voor het jaar MDCCCXXI” (Amsterdam, 1821). Het titelblad vermeld als uitgever L. Portman.
Dat moet Christiaan Julius Lodewijk Portman (1799-1868) zijn, een Amsterdamse winkelier in teken- en schildersbenodigdheden en de eerste Nederlander van wie bekend is dat hij fotografeerde (1839).
De handgeschreven tekst onderaan het titelblad is vermoedelijk van zijn hand: “gedrukt ter drukkerije van P.E. Briët”. Bij Portman verschenen slechts vier titels, allen tussen 1818 en 1822, wat genoeg zegt over zijn marginale rol als uitgever en boekhandelaar.
Het geheel zit in een eenvoudig papieren omslagje. Het mag duidelijk zijn dat dit een typisch voorbeeld is van populair drukwerk dat in flinke hoeveelheden werd gemaakt maar desondanks schaars, soms in het geheel niet bewaard is gebleven.

Van een dergelijke vondst wordt Perkamentus financieel gesproken niet rijker, maar wel heel blij want boekhistorisch is het wel degelijk interessant.
Tot dusver was het boekje alleen bekend door die vermelding in Saakes en kenden we niet meer dan de titel, de prijs en dat een ‘basisexemplaar’ tegen meerprijs kon worden verrijkt met ‘modellen’. Luxe exemplaren zaten bovendien in een 'elegant Omslag en Koker'. Het is in slecht twee jaren verschenen, 1820 en 1821.
Door het opduiken van dit mijn exemplaar kan de precieze inhoud worden vastgesteld. Het bevat bovendien als bonus een aantekening die ons leert wie de drukker was. Het zou mij niet verbazen als dit verder ongebruikte boekje behoorde tot winkel- of bedrijfsarchief van Portman.

De titel ‘zakboekje tot huisselijk gebruik’ roept bij mij direct vragen op.
De term ‘huisselijk’ komt vooral begin negentiende eeuw langzaam op en kan worden vertaald met ‘thuis in de privésfeer’. Maar wat is er nou precies zo huiselijk aan de inhoud?
En waarom heet dit een ‘zakboekje’? Het formaat geeft daar weliswaar alle aanleiding toe maar inhoudelijk komen we veel tegen dat tezelfdertijd ook in almanakjes gebruikelijk was. Almanakjes verschenen er in de negentiende eeuw in grote overvloed en in allerlei soorten en maten, van luxe tot eenvoudig en soms onder een andere naam zoals jaarboekje, tijdwijzer, tijdkorter, tijdboekje, kalenderboekje, dagwijzer, calendarium, annuaire etc.


Mijn zakboekje bestaat uit de volgende onderdelen:
1. Een bladzijde (verso zijde van het titelblad) met ‘Jaartellingen en Feestdagen’,
2. Twaalf bladzijden met een jaarkalender,
3. Twee bladzijden ‘Eclipsen voor het jaar 1821’,
4. Twaalf lege bladzijden met maandaanduiding: “Ter Aanteekening der Feestdagen voor het Huisselijk Geluk, en het Maatschappelijk Leven”,
5. Dertien bladzijden (blz. 17 (ongenummerd) 18 t/m 29) met “Tegenwoordige orde op het afvaren der volk- en markt-schuiten, schepen, postwagens, en diligences” (inclusief drie bladzijden ‘vertrek der posten’),
6. Drie bladzijden (blz. 30 t/m 32) met ‘Tarief der zegels’, ‘Het luiden der poortklokken’ (van Amsterdam , Haarlem en Enkhuizen),
7. Vijf bladzijden (blz. 33 t/m 37) met “Uitdrukkingen in cents, of in guldens en cents, van de thans nog in gebruik zijnde muntspecien’, ‘uitrekening van interessen voor een maand” (en een jaar), ‘Tafel tot berekening van dienstboden- en dagloon, huurpenningen, enz.’,
8. Acht bladzijden (blz. 38 t/m 45) met ‘Staatkundige berekeningen’ (overlijdens, geboorten, bevolkingsdichtheid, leeftijdsverwachting etc.) en tot slot:
9. Een bladzijde (verso 45, ongenummerd) met reclame: ”Bij den uitgever dezes vindt men in de volledigste sorteering: Schilder- en teekenbehoeften”.

De bibliografische opbouw is een ratjetoe. De eerste bladzijden dragen geen paginanummerring noch katernsignaturen. Pas vanaf de bladzijde met “Tegenwoordige orde op het afvaren der volk- en markt-schuiten, schepen, postwagens, en diligences” zien we onderaan een B en start op de verso zijde de paginanummering met 18. Het loopt tot B5. Daarna komt er een onvolledig katern C tot C2. De paginanummering loopt door tot bladzijde 45. De verso zijde (46) bevat een advertentie van Portman.
Dit alles doet vermoeden dat deze uitgave is opgebouwd uit restanten of delen die vaker werden gebruikt.

Dat vermoeden bleek juist toen ik vervolgens keek naar een andere uitgave van drukker P.E. Briët; de “Almanak voor het verstand en hart”, voor het jaar 1820. En zie!
Hierin komen we dezelfde onderdelen (1 t/m 6) tegen met identieke katernsignaturen en paginanummers.
Kan dat een reden zijn geweest om de drukker niet op het titelblad van mijn uitgave te vermelden en het een ‘zakboekje’ te noemen in plaats van een almanak? Om concurrentie te voorkomen?

Het enige wat deze uitgave huiselijk (als behorende tot de privésfeer) maakt zijn die twaalf lege bladzijden met maandaanduiding: “Ter Aanteekening der Feestdagen voor het Huisselijk Geluk, en het Maatschappelijk Leven”. Een soort agendafunctie, waar de eigenaar verjaardagen, geboorten, overlijden, huwelijken, afspraken en andere belangrijke zaken kon noteren.

En dan is er tot slot nog die grote advertentie achterin. Het lijkt me niet ondenkbaar dat Portman zijn zakboekjes ook als reclame-uitgave weggaf aan klanten.
Al met al een curieuze uitgave dit zakboekje dat geen almanak heet maar ook een agenda en reclame-uitgave wil zijn. Dat hinken op verschillende gedachten kon wel eens de reden van zijn kortstondig, tweejarig, bestaan zijn geweest.

donderdag 15 oktober 2015

Drie keer hetzelfde boek maar dan anders

Sommige boeken koop ik graag vaker.
Dubbel..., althans zo zien buitenstaanders dat, want identiek zijn ze natuurlijk niet!
Meestal kocht ik (soms jaren terug) de moderne herdruk en loop ik nu op boekenmarkten of internet tegen een betaalbaar origineel exemplaar aan. Dan ben ik bibliofiel genoeg om ook het origineel te kopen.
Een voordeel is dat het kostbare of moeilijk te vinden originele exemplaar rustig in de kast kan blijven staan terwijl je de moderne uitgave leest en gebruikt.

Van enkele boeken bezit ik niet alleen het origineel en een moderne heruitgave maar ook verschillende edities al dan niet gedrukt bij verschillende uitgevers. Een voorbeeld daarvan is mijn kleine – maar fijne - Helmerscollectie.

Dat kopen van hetzelfde boek ‘maar dan anders’ is vaak iets dat langs natuurlijke weg, bij toeval en gelegenheid, verloopt.
Zo kocht ik alweer lang geleden in mijn studietijd bij het Amsterdamse filiaal van De Slegte in de Kalverstraat: “Amsterdam en de Amsterdammers door een Amsterdammer” (Amsterdam, 1974).
Een ‘reprint’ van de ‘Vereniging Vrienden van het Amsterdam-Boek’ van een populair boekje dat oorspronkelijk in 1875 was verschenen maar opnieuw het licht zag: “omdat het zo’n treffend beeld geeft van de toen nog steeds gemoedelijke gang van zaken in onze stad”.
Voor dergelijke heruitgaven was destijds, het internetloze tijdperk, nog een flinke kopersmarkt. Het origineel was vaak onvindbaar ofwel onbetaalbaar.
Het is een goedkoop geproduceerde eenvoudige uitgave in een gele kaft met op de voorzijde een pentekening van de originele omslagillustratie en op de achterzijde wat oude reclame advertenties.
Verder is het opgeleukt met talrijke zwart-wit reproducties uit negentiende eeuwse toeristische brochures en boekjes over Amsterdam. Toegevoegd is een klein opstel van Jan ter Gouw (1814-1894) getiteld: “Kalverstraatsch” dat oorspronkelijk was geschreven voor het ‘Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon’ van J. Winkler (1840-1916).


Je kunt je al met al afvragen wat men destijds precies verstond onder een ‘reprint’.
Het origineel uit 1875 was in ieder geval kleiner van formaat (13,5 x 20 cm.) en niet geïllustreerd. Alleen de omslag aan de voorzijde toont een kleurrijke plaat van een uitrukkende Amsterdamse brandweerwagen. Het is een litho van Gustaaf Leonardus Adolf A(r)man (1833-1897). Achterop staat een afbeelding van het Paleis voor Volksvlijt in een rood sierkader.

Als student was ik blij met mijn moderne uitgave, maar als volwassen bibliofiel wil je meer. Bovendien kun je nu digitaal sneupen en wie dat doet komt die ‘reprint’ in overvloed tegen.
Ik vond welgeteld één origineel exemplaar opnieuw gebonden in een moderne band.
Lang heb ik geaarzeld of ik die zou kopen.


Het draait bij verzamelen om geduld, toeval en snuffelen!
Afgelopen zomer vond en kocht ik de originele uitgave maarliefst twee keer.
De eerste keer in juli op een boekenmarkt bij antiquaar Jos Wijnhoven uit Deventer voor vijftien euro en in zijn oorspronkelijke band. Die zat er weliswaar los om maar met ‘zelf dokteren’ kon ik de dunne papieren omslag vrij eenvoudig verstevigen met dun karton en vervolgens met boekbinderslijm terugzetten om het boekblok.
Dit exemplaar komt uit de collectie van de hoogleraar sociale geografie L. van Vuuren (1873-1951) wiens bescheiden ex-libris ik tegenkwam pontificaal boven de inhoudsopgave. Het is een tweede druk. Dat blijkt behalve uit de vermelding op de voorkant linksboven en het titelblad ook uit de laatste alinea van ‘Een woord vooraf’.

Dat we niet verkeerd zagen, toen we voor ons meenden, dat een schets van Amsterdam en de Amsterdammers onzen landgenooten welkom zou zijn, bewijst de noodzakelijkheid, om zoo spoedig mogelijk een tweede druk ter perse te leggen. Wij bieden dien onzen lezers met hetzelfde vertrouwen aan.”.


Mijn tweede exemplaar vond ik onlangs op de Amsterdamse Spui boekenmarkt voor tien euro bij antiquaar Max van Til. Ditmaal een eerste druk gebonden in een halflinnen privéband, de platten beplakt met modern marmerpapier. Ook hierin zit een ex-libris, zij het wat minder bescheiden dan het voorgaande, en wel van mr. J.J.M.E. Muijser.
Het boekje is doorschoten met blanco bladen en zodoende twee keer zo dik als normaal. Waarom?
De enige reden die ik kan bedenken is dat men zodoende aantekeningen kon maken (of uitgeknipte plaatjes inplakken?), maar geen van de bladen is daarvoor gebruikt.

De auteur van deze uitgave is onbekend. De titelpagina vermeldt ‘een Amsterdammer’ en als uitgever A.J. van den Sigtenhorst in Deventer. De eerste druk verscheen in juni 1875 en was na vier weken uitverkocht. De tweede volgde direct daarop in augustus. Het boekje kostte toen één gulden vijfentwintig en was bedoeld voor de Nederlandstalige toerist die de hoofdstad wilde bezoeken. De inhoud laat zich nog het best omschrijven als een roman met toeristische informatie en een vleugje ‘physiologie’.


Hoofdpersonen zijn een Amsterdammer en zijn jeugdvriend Ernst “die jarenlang in Oost-Indiën was geweest en thans als oudgast teruggekomen zijn woonplaats in den Haag gevestigd had”. Ernst krijgt – in zes hoofdstukken - al wandelend door de hoofdstad met zijn Amsterdamse vriend van alles te zien en te horen en valt van de ene verbazing in de andere. Ook voor de moderne - in Amsterdam - geïnteresseerde lezer valt er veel te genieten en te verbazen, bijvoorbeeld over de bij vele toeristen beroemde grachten.

Te wenschen ware het, dat men ’t nog eenmaal zoover kon brengen, dat het Liernurstelsel algemeen ingevoerd wierde; ’t zou zeker een beslissende invloed hebben op de grachten, thans de groote vergaderbakken van faecaliën, en waarschijnlijk den ondragelijken stank wegnemen, dien ze zomers en in ’t najaar verspreiden.
‘Dat moet hier erg zijn, naar ik wel gehoord heb, zeide Ernst’
Zoo erg, dat het houtwerk der huizen, vooral op de grachten in de Jordaan, ook op de Prinsengracht, er in ’t najaar uitziet alsof het gepotlood is; ’t gevolg van de chemische werking van ’t stinkend zwavelwaterstofgas op het loodwit der verw.
” (blz. 71).

En zo bevat het nog vele andere smakelijke details en wetenswaardigheden uit een lang vervlogen verleden. Wat mij betreft is dit dan ook één van de leukste en meest leesbare stadsgidsen van Amsterdam uit het laatste kwart van de negentiende eeuw.

vrijdag 2 oktober 2015

Scribleriana

Ik stond op de Spui boekenmarkt en snuffelde wat in de handel van Antiquariaat De Boekerij V.O.F. van Paul Gaemers.
Uit de bovenste boekenrij trok ik: “Voor Stad en Staat. Beelden van driehonderd jaar bedrijfsgeschiedenis” (Haarlem, 2003) tevoorschijn en werd eigenaar voor vijftien euro. Een mooie zevendelige set in cassette samengesteld ter gelegenheid van het 300-jarig bestaan van drukker/uitgever Joh. Enschedé te Haarlem. Vervolgens doorliep ik Pauls’ rijtjes oude boeken.

Heerlijk is dat toch!
Die rijtjes met gemengde boekruggetjes die je nieuwsgierig maken naar de inhoud. Leer, perkament, karton en papier uit diverse eeuwen. Dik, dun, groot en klein. Ik word er altijd een beetje hebberig van.
Een eeuwigheid bladerde, las, keek en keurde ik naar hartelust.

Ditmaal trok ik er een boekje uit gebonden in een eenvoudig kartonnen bandzetter of ‘vliegende band’ beplakt met roodgespikkeld marmerpapier. Het trok mijn aandacht door zijn raadselachtige papieren titeletiketje met nummer.
Een stevig exemplaar, in prima staat, vers van de drukker/uitgever Immerzeel en Comp.
Het ging om de eerste druk van “Scribleriana (Amsterdam/Rotterdam, 1811) geschreven door de jurist mr. J.A. Weiland (1784-1869).
U weet, Perkamentus is gek op gekke boekjes dus voor maar vijfentwintig euro werd ik de nieuwe eigenaar.


Het titelvignet werd ontworpen door Weiland zelf (J.E. Marcus was de etser) en slaat direct op de inhoud; drie luimige redevoeringen uitgesproken in 1808/1809.
Het zijn: “Geschied- Oudheid- Staatkundige en Wijsgerige Redevoering over de Pruiken”, “Redevoering over de Stokpaarden” en een “Redevoering over de ware wijsbegeerte des levens”.
Tegenover de titelpagina staan als motto twee aforismen van Jean Paul (1763-1825);
Ein Autor ist der Stadtpfarrer des Universums” en “Ein Mensch, der ein Buch macht, hängt sich schwerlich”.
Dat Weiland een bewonderaar was van Jean Paul blijkt wel uit zijn vertaling met inleiding van: “Gedachten van Jean Paul”, dat negen jaar later bij dezelfde uitgever zou verschijnen.



"Scribleriana" behoort tot de categorie 'Humor'. Dat blijkt al uit de opdracht die gericht is aan de auteur zelf!
Deze bladen, bevattende de Scribleriana, worden met den diepsten eerbied en eene gepaste nederigheid, als een gering en zwak, doch welmeenend bewijs van achting en liefde, aan hem zelven opgedragen, door den SCHRIJVER”.

En die gekke titel in pseudo-latijn?
In het voorwoord schreef Weiland daarover:
Ik wilde als Schrijver bekend worden; en om deze reden is dit boek in de wereld. Om dit oogmerk te bereiken, moet het boek worden gelezen, en om hierin te slagen, heeft dit boek eenen vreemden titel. Het geen alledaagsch is, wordt niet gelezen, en het ware opschrift: Redevoeringen gehouden in de Rotterdamsche Afdeeling der Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen, zou het werk in den stroom van redevoeringen, predikaatsiën enz. gewis doen verloren gaan”.
Een mooi excuus en een uiterst bruikbare tip voor moderne schrijvers!

Het boekje is niet geïllustreerd. Bepaald opvallend is de typografie. Een vergelijking met de typografie van een andere contemporaine uitgave (zie onderstaande illustratie) laat zien dat de leesbaarheid werd vergroot door een groter lettertype en een ruimere regelafstand. Een dergelijke opmaak trof ik eerder aan in de “Hollandsche Natie” (Amsterdam, 1812). Beide uitgaven waren dan ook vooral bedoeld om uit voor te dragen in een gezelschap.


In de “Vaderlandsche Letteroefening” van 1812 werd de inhoud van deze uitgave goedgunstig besproken. Het boekje beleefde in de negentiende eeuw maarliefst zes herdrukken, de laatste verscheen in 1872. Als we een krantenadvertentie uit dat jaar mogen geloven konden toehoorders zich toen nog letterlijk ziek lachen om de humor.


Toegegeven, sommige passages deden ook mij glimlachen maar over het algemeen is die negentiende eeuwse humor voor ons moderne mensen langdradig, versluierd en vervelend.
Dat neemt niet weg dat ik het boekje vlotjes heb doorgelezen. Mocht u ook willen weten lezen wat onze voorouders in schaterlachen deed uitbarsten dan kunt u het complete boek vinden op Google Books.

Veel beter natuurlijk is het om even op de Amsterdamse Spui boekenmarkt te snuffelen. Tegen een fraaie eerste druk aanlopen voor weinig geld, zoals ik, wordt lastig maar de kans dat u een andere oude editie van de “Scribleriana” vindt is levensgroot!

vrijdag 18 september 2015

Een 'Naamlijst der inteekenaren'

Gerrit Engelberts Gerrits (1795-1881) was een leraar geschiedenis die een flinke hoeveelheid boekjes heeft geschreven, vooral voor het onderwijs. Niet lang geleden kocht ik de tweedelige derde ’verbeterde en vermeerderde’ uitgave in originele luxe uitgeversbanden van zijn: “Keur van Gedenkwaardige tafereelen uit de geschiedenis der Nederlanden, van de vroegste dagen tot op den tegenwoordigen tijd” (Amsterdam, z.j.).
Goedkoop, want slechts voor de helft van de prijs die er doorgaans voor wordt betaald.


À propos! Bij de antiquarisch aangeboden exemplaren die ik vond telt deel twee telkens 266 bladzijden en bij mij 308! Toen ik vervolgens de inhoudsopgave erop nasloeg kwam ik tot de ontdekking dat hoofdstuk XVIII (5 februari 1831-1836) het laatste hoofdstuk zou moeten zijn maar mijn uitgave telt er toch echt drie meer!
Hoofdstuk XIX (1833-27 november 1840), XX (28 november 1840-1848) en het laatste hoofdstuk XXI (1849-1855) worden niet in de inhoudsopgave vermeld!

Volgens de informatie op internet is die derde druk van 1835 maar in mijn uitgave gaat de laatste alinea over de langdurige en zware winter van 1855; “die de liefdadigheid van het Nederlandsche volk op eene harde proef stelde, vooral toen in de maand Maart ijsgang en overstrooming duizenden onzer landgenooten, in Noord-Brabant, Gelderland en Utrecht, eenklaps van al hunne have en goed beroofden” (Deel II, blz. 307).


De oplossing vond ik in het ‘Nieuwsblad voor den Boekhandel’ (jaargang 22, 1855) waarin melding wordt gemaakt van de aanvulling op de uitgave van 1835. Daarvoor werd de tekst op de laatste pagina van de uitgave (bladzijde 265) tekstueel aangepast, opnieuw gezet en gelijk met de aanvullende laatste drie hoofdstukken (t/m bladzijde 308) gedrukt en bijgebonden.
Ik heb kortom een verbeterde, vermeerderde en aangevulde uitgave uit 1855 die niet als zodanig is terug te vinden in Worldcat! Uit de advertentie blijkt tevens dat mijn set in linnen band met vergulde stempels destijds vier gulden vijfentwintig kostte.

Die vergulde stempels op beide voorplatten laten een stapel zien van in en over elkaar vervlochten attributen zoals een anker, musket, zwaard, kanon op een rolpaard, verrekijker, (lof)trompet en lauwertakken. Allemaal symbolische verwijzingen naar Nederlands heldhaftige en roemrijke verleden.


Dat herdrukken en aanvullen (de eerste druk verscheen in 1825) zegt wel iets over de populariteit van dit geschiedenisboek voor het onderwijs in de negentiende eeuw. Overigens was deze uitgave niet bedoeld voor de leerlingen.
Uit het voorwoord blijkt dat Gerrits ze had geschreven voor de onderwijzer om stof te bieden voor zijn geschiedenislessen en om uit voor te lezen.

Een interessant onderdeel in deel twee vind ik de ‘Naamlijst der inteekenaren’.
Die kom ik wel vaker tegen in mijn 18de en 19de eeuwse boeken. Het fenomeen intekenlijst dateert uit het einde van de 17de eeuw.
Volgens Marjan Ligtelijn die hierover schreef in: “‘Namen der Heren intekenaren’ als historisch bronnenmateriaal” (In: “Bladeren in andermans hoofd: over lezers en leescultuur”, Nijmegen, 1996) is (voor zover bekend) in de Republiek de eerste uitgave waarop kon worden ingetekend in 1661 verschenen
Verkoop door intekening had voor de uitgever zo zijn voordelen. Aanbetaling, gespreide productiekosten, een indicatie van de benodigde oplage en een min of meer verzekerde afname waren de meest voor de hand liggende.

Intekenlijsten zijn vaak alfabetisch op naam en geven soms meer informatie zoals beroep/functie, woonplaats en het aantal boeken waarop men intekende.
Intekenaren zijn niet altijd lezers! In de lijsten komen ook veel boekhandelaren voor die in opdracht van klanten handelden of het boek als handelswaar kochten. Het is dus moeilijk om conclusies te trekken over de leescultuur destijds op basis van dergelijke lijsten.
Zo komen er bijvoorbeeld opvallend weinig vrouwen voor in de vroegste lijsten.

Bijzonder is daarom de intekenlijst in mijn: ”Spiegel Historiaal of Rym-Spiegel; zynde de Nederlandsche Rym-Chronyk van Lodewyk van Velthem” (Amsterdam, 1727), een uitgave van Isaac Le Long (1683-1762).
In de ‘Naamlyst der heeren inteekenaars van dit werk’ komen we twee dames tegen:
‘Susanna Lups’ en ‘Juffrouw Radys’. Het is een vroege vermelding van twee vrouwen die zeer waarschijnlijk intekenden uit interesse en om het boek ook werkelijk te lezen.


Terug naar de intekenlijst in Gerrits.
Die bevat de namen van 324 inschrijvingen op de uitgave van 1835 waarvan bijna de helft (147) boekhandelaren. Ze zaten door heel Nederland en tekenden bovendien vaak in op meerdere exemplaren. Topbestellers waren: J.B. van Loghem in Haarlem (20 exemplaren) en J. Groot en Co. in Zaandam (14 exemplaren) terwijl acht andere boekhandelaren (in de steden Rotterdam, Middelburg, Den Haag Coevorden, Leeuwarden en Amsterdam) goed waren voor ieder dertien exemplaren.

Daarnaast treffen we in de lijst zes leesgezelschappen aan en één bibliotheek:
- Leesgezelschap ‘Het Onderwijzend’ uit Rotterdam,
- G.H. Broekman, voor het leesgezelschap ‘Tot Nut en Uitspanning’ te Vianen,
- C.S. Ruring, voor het leesgezelschap ‘De Cirkel’ te Amsterdam,
- A.H. Witsenborg, voor het leesgezelschap ‘Tot Nut en Uitspanning’ te Hoogeveen,
- P.J. Zaalberg, voor het leesgezelschap ‘Lust tot Onderzoek’ in Nieuw-Beijerland,
- V.D.M. van Leeuwen voor het leesgezelschap te Berg Ambacht en
- De algemene bibliotheek in Zwolle.
De overige inschrijvingen zijn vooral van middenstanders, waaronder natuurlijk onderwijzers en kostschoolhouders.

Totaal werd er ingetekend op bijna 700 exemplaren. 220 intekenaren bestelden er ieder één de overige 104 wilden er twee of meer en waren goed voor totaal 476 exemplaren.

Tegenwoordig kun je nieuwe boeken vaak tegen een gereduceerde voorverkoopprijs bestellen. Intekenen komt nog maar een enkele keer voor en intekenlijsten voor- of achterin nieuwe boeken zijn een uitzondering geworden.
Het heeft wel wat – vind ik - om je naam terug te vinden in zo’n lijst. Alsof je een persoonlijke bijdrage aan de uitgave hebt geleverd (wat in financiële zin vaak zo is).
Het is het eerste waar je naar kijkt als je de uitgave eindelijk ontvangt. ‘Kijk, daar sta ik’.
Een trots gevoel bekruipt me dan, behalve die ene keer toen ik mijn naam onjuist gespeld terugvond.
Ik heb dat boek sindsdien nauwelijks meer aangeraakt.

donderdag 3 september 2015

De NVvA-antiquaar... tachtig jaar (1935-2015)


Algemene omschrijving.

Bij gebrek aan een bibliografisch standwerk zijn we aangewezen op losse waarnemingen.
Dalende verkoop, kleinere marges op de vraagprijs en weinig aanbod maken de
(NVvA-) antiquaar tot een zeldzaam specimen. Een mooi exemplaar van de oude stempel is moeilijk te vinden, zeker in complete staat, laat staan een set!
De antiquaar oogt vaak smoezelig. De weinige haren die hem resten zijn ‘non rognée’ en liggen gecollationeerd op zijn versleten hoofd. Zijn frontispice lijkt beschadigd, het gezicht is verbruind en gevlekt en zijn huid is zo dun als perkament. Er bestaan vrijwel geen vrouwtjesantiquaren of jonge antiquaren. Voortplanting en groei van de groep zijn tot stilstand gekomen.

Kledingstijl.

Vaak incompleet. Zijn linnen jasje, uit de mode en sinds lang uitverkocht, vertoond vouwen.
Wormgaatjes zijn zichtbaar zowel aan de voor- als verso zijde. Zijn broek met een patroon van kettinglijnen lijkt onafgesneden.
Draagt vaak gespleten halfleren schoenen, ooit van glanzend marokijn leer en bestempeld. Opvallend detail; de linkerschoen mist een hoekje, de rechterschoen is meestal niet origineel. Restaureren is een optie.

Habitat en werkwijze.

Voornamelijk solitair levend wezen dat in het wild vooral is te vinden op boekenmarkten, -beurzen en -veilingen. De antiquaar leeft bij voorkeur in een hol volgestouwd met oud papier, veelal in de vorm van boeken, dat wordt aangeduid met ‘het antiquariaat’.
Over het algemeen is dit een pover en schamel onderkomen, vaak net zo stoffig als het individu zelf met gemarmerd linoleum op de vloer; in de hoeken gebutst. Er zijn veelal geen of zeer primitieve toiletfaciliteiten Voor de grote boodschap c.q. het achterlaten van een persoonlijk ex-libris ontbreekt het aan spoelcapaciteit.
De antiquaar schuifelt in deze omgeving de hele dag schijnbaar doelloos rond al mompelend tussen zijn handelsvoorraad. Het langzaam en gedurig verschuiven van stapels boeken behoort tot de voornaamste handelingen. In zijn hol is dit wezen de enige die weet waar alles staat. De antiquaar is met kennis doorschoten en als een bladwijzer in zijn voorraad toont hij u de juiste boekenkast, de juiste boekenplank.
De brochures, ephemera en boeken staan in een bepaalde, door hem gewenste volgorde. Zetfouten komen vrijwel niet voor. Hij prijst zijn boeken liefst in kapitaal met potlood en handgeschreven bonnetjes worden gesigneerd als betrof het een zeldzaam manuscript.

Voedsel en gezondheid.

Door zijn verschoten en versleten overhemd is vaak een gebroken rug te zien naast een verschijnsel dat lijkt op uitstekende ribben. Laat u niet misleiden, het gaat om valse ribben.
Zijn maaltijden zijn schaars en behoren tot de rariora. Een droge boterham met wat boekbinderslijm, soms een glaasje vergeelde melk of, bij gebrek daaraan, leatherdressing. Tot zijn favoriete lekkernijen behoort de boekenbal.
Zijn conditie verkeert over het algemeen in matige staat. Weliswaar in de platten nog stevig schiet hij nog maar zelden uit de band. De meesten exemplaren voelen zich langzamerhand ‘old and rare’ in deze wereld; een drukfout in de menselijke evolutie.

Natuurlijke vijanden.

Talrijk. De laatste jaren vooral E-readers en E-boeken.
Daarnaast zogenaamde bezoekers (hooguit twee op een dag). Deze kopen geen boeken en lezen niet maar vragen naar de (on)bekende weg of om parkeer- en wisselgeld. Een doodenkele keer bladeren ze enkel voor de vorm wat door een boek en laten daarin hun vieze ‘fingerprint’ achter. Zeldzamer, maar niet minder ergerlijk, zijn klanten.
Deze vragen meestal naar boeken die hij niet verkoopt of naar ‘de laagste prijs’. Enkelen kopen na urenlang pingelen een winkeldochter ver onder zijn vraagprijs. Verafschuwd voorts bibliofiele betweters en ‘domme’ klandizie en zou deze graag eens op zijn Japans binden en daarna opensnijden.

Heden en toekomst.

De belangstelling voor deze mensensoort is gering. Alles staat op internet en op zijn statuur, inhoud en formaat rust geen copyright.
Parvenu’s, niet gebonden aan regels van een beroepsorganisatie verkopen nu boeken. Velen doen het erbij en zitten ‘niet in de handel’, om maar niet te spreken over de veilingen en de ramsj die hun stempel op zijn metier drukken.
Hij, de vakman van het oude signatuur, is er op zijn zachtst gezegd niet mee verguld. Op (oud) papier opereert hij nu op het scherp van de snede aan de rafelrand van het vak.

Tijd voor een herdruk? Een verbeterde uitgave van zichzelf?
De tijd zal het leren maar zelf denkt hij er het zijne van. Nog even en het is alles postuum; het vak, de handel, het leven en …. de (NVvA-)antiquaar.

----------88888----------

Op 3 september 2015 is de NVvA tachtig jaar oud. Haalt de vereniging de volgende tachtig jaar? De (NVvA-)antiquaar van de oude stempel, mét winkel en mét vakkennis, dreigt langzaam maar zeker te verdwijnen. Als hommage aan deze uitstervende tak van de menselijke soort (en als herinnering voor het nageslacht) is dit stukje geschreven met - in rood - verschillende in het antiquariaat gebruikelijke vaktermen .
Ik heb me daarbij laten inspireren door de afbeelding van “The Anatomy of an Antiquarian Bookseller” (Edinburgh, 1974, John Grant), destijds verschenen in een beperkte oplage van vijftig stuks. Ronald Searle (1920-2011) is de tekenaar.