De eind achttiende eeuw gestarte industriële revolutie leidde er toe dat Nederland in de negentiende eeuw sterk industrialiseerde. Vooral in de grote steden werd de ene na de andere fabriek gebouwd en groeide de werkgelegenheid explosief. Het gevolg was dat vele arbeidskrachten, mannen en vrouwen, jong en oud, het platteland verlieten en naar de stad trokken.
De verstedelijking (urbanisatie) nam daardoor in relatief korte tijd sterk toe en dat veroorzaakte grote problemen zoals slechte woon- werkomstandigheden, hongerlonen, kinderarbeid, werkloosheid en groeiende armoede (de sociale kwestie). De gevolgen waren voor talrijke Nederlanders ingrijpend. Van verfijnde sociale wetgeving zoals nu was geen sprake laat staan van moderniteiten als een bijstandsuitkering. Lange tijd, eigenlijk tot de Tweede Wereldoorlog, was de behoeftige of armoedige Nederlander aangewezen op de kerkelijke of particuliere liefdadigheid; een enorm labyrint dat vele duizenden grote en kleine instellingen telde.
Die diepe armoede van toen, onvergelijkbaar met de armoede van nu, is gelukkig totaal verdwenen uit onze maatschappij. Met haar verdwenen ook de (hand)boeken daarover.
Ik ben er een groot liefhebber van en heb in de afgelopen jaren een heerlijk stapeltje 'ouderwetsche' armoede verzameld. Dat was vooral een kwestie van geduld, toeval en snuffelen (in combinatie met een snufje geluk) want de hierna besproken uitgaven worden antiquarisch vrijwel nooit te koop aangeboden.
Ik bezat al een aantal folders & brochures over dit thema toen ik in 2017 het boekje kocht van N.S. Calisch: "Liefdadigheid te Amsterdam. Overzicht van al hetgeen er in Amsterdam wordt verrigt ter bevordering van de stoffelijke, zedelijke en godsdienstige belangen, voornamelijk der minvermogenden en behoeftigen" (Amsterdam, 1851). Ik beschreef hier hoe ik de band van deze uitgave renoveerde.
De uitgave van Calisch (ook op Google Books) is een fantastische en smakelijk leesbare bron omdat hij bij tal van inmiddels verdwenen en vergeten instellingen historische en vaak gedetailleerde informatie gaf. Waar anders vind je zo gauw iets over het 'Naaischooltje in de Plantaadje' (blz. 321), de 'Brei-inrigting' (blz. 349), de 'Amsterdamsche turfuitdeling' (blz. 369), het 'Begrafenisfonds voor boekverkoopers-bedienden onder de zinspreuk 'De Vriendschap' (blz. 432), de 'Vereniging tot opbeuring van boetvaardige gevallene vrouwen te Amsterdam' (blz. 439) of de 'Ragged school', voor haveloze, onreine en afzichtelijke kinderen (blz. 312)?
Calisch beoogde met zijn boek (490 bladzijden exclusief register) een schets te geven van "Amsterdam als de stad 'der liefdadigheid', op welken naam, verdiend als hij is, gewis ieder Amsterdammer, ieder Nederlander prijs stelt" (blz. VI). Toegegeven, die liefdadigheid was indrukwekkend, maar tegelijkertijd onoverzichtelijk en totaal versplinterd. En dan te bedenken dat hij zich beperkte tot de hoofdstad... Wat zou het beeld landelijk wel niet zijn?
De allereerste poging om op die vraag een antwoord te geven verscheen aan het einde van de negentiende eeuw in de vorm van een lijvige uitgave; de "Gids der Nederlandsche weldadigheid" (Amsterdam, 1899).
Aan 'De Gids', een monsterproductie van 1120 bladzijden, was drie jaar lang gewerkt door: J.F.L. Blankenberg (1852-1927), dr. H.J. de Dompierre de Chaufepié (1861-1911) en Jhr. Mr. H. Smissaert (1866-1934). Ze droegen hun werk op aan de kersverse Koningin Wilhelmina (1880-1962) en Mr. N.G. Pierson (1839-1909), de toenmalige minister van Financiën tevens leider van het 'kabinet van sociale rechtvaardigheid', schreef het voorwoord.
Auteurs, uitgave en inhoud werden jubelend ontvangen.
"Die mannen zullen ondervinden, dat zij krachtdadig gearbeid hebben aan de verbetering van sociale misstanden en dat zij de schoonste bladzijden geleverd hebben voor onze vaderlandsche geschiedenis; de geschiedenis van de edelen, die den krijg aangegaan hebben tegen het honderdhoofdig monster, welker naam is armoede.
Armoede, hopelooze armoede, omdat zij in 99 van de 100 gevallen voortkomt uit zwakheid, uit onverschilligheid naar ziel of naar lichaam, waartegen zelfs het meest uitgebreide socialisme of communisme niets vermag. 't Is dus een belangrijk en uitmuntend boek, een zon aan 't uitspansel van onze boekenwereld" (Apeldoornsche Courant, 18 november 1899).
Deze lovende woorden zijn van Catharina Louisa Maria Alberdingk Thijm (1848-1908).
Ze had recht van spreken, want eind negentiende eeuw stond zij aan het hoofd van de "Inrichting van Mejufvrouw Catharina Alberdingk Thijm" in Amsterdam. Eén van de 7500 adressen in dit landelijke overzichtswerk van kerkelijke en niet kerkelijke charitatieve instellingen die zich in welke vorm dan ook bezighielden met weldadigheid/liefdadigheid aan armen, daklozen, wezen, bejaarden, onbehuisden etc. etc.
De zorg voor behoeftige 'medelanders' was ook landelijk gigantisch maar idem dito radicaal en totaal versnipperd. Met deze uitgave hoopte men niet alleen de naar hulp zoekende wegwijs te maken maar ook om de versnippering gedetailleerd in kaart te brengen zodat de talrijke instellingen op elkaar opmerkzaam werden gemaakt en de onderlinge samenwerking kon worden bevorderd.
De 'zon aan het uitspansel van onze boekenwereld' (hier online) is antiquarisch onvindbaar maar afgelopen week had ik geluk en kwam ik 'De Gids' tegen bij antiquariaat Max van Til op de Amsterdamse Spui boekenmarkt; vakkundig ingebonden in (kunst)leer met marmeren schutbladen en met behoud van de originele kartonnen omslag. Enkele oude inktstempels maken duidelijk dat dit exemplaar ooit toebehoorde aan het archief van de Armenraad Leeuwarden. Het geheel, twee kloeke delen, zit in een smaakvolle bijpassende cassette. Deze blije bibliofiel betaalde er met veel liefde dertig euro voor.
Voor de lezer anno 2019 maakt deze uitgave op onderhoudende wijze duidelijk hoe groot de 'ouderwetsche' vooroorlogse armoede in Nederland moet zijn geweest. Ik heb er al vele uren in zitten bladeren en lezen. Alleen al het hoofdstuk met: "Instellingen welker hoofddoel is het uitdeelen van brandstoffen en warme spijzen aan behoeftigen" (Eerste deel, hoofdstuk 1, III, blz. 473) is uiterst boeiend leesvoer! Talrijke verdwenen gaarkeukens, 'Oeconomische' of 'Rumfordsche' soep- en spijskokerijen (een portie boekweitgort gekookt in zout water met siroop), koffie- en brooduitdelingen, passeren de revue.
Ook hier vaak gedetailleerde informatie voor wie, wanneer en wat. Bijvoorbeeld in Zutphen waar kindervoeding werd gegeven, als het weer 'te bar' was of als er weinig werk was, aan kinderen die geregeld de lagere school bezochten (onverschillig of het een openbare of bijzondere school was) of in Nijmegen waar brood en koffie werden verstrekt 'aan allen, grooten en kleinen, mannen, vrouwen, jongens, meisjes, die komen'. De uitreiking geschiedde alleen bij hevige koude, bij werkelijke noodzakelijkheid en zolang als nodig geacht werd. Voorwaarden werden niet gesteld; "zij, die komen krijgen ruim 2 ons prima tarwebrood en een flinke kop koffie met melk"! (blz. 476). Suiker was te
De opvolger van dit standaardwerk verscheen twee decennia later. De "Gids voor armenzorg en maatschappelijke steun in Nederland" (Rotterdam, 1919) is een stuk handzamer, beknopter (alle instellingen van plaatselijke betekenis werden weggelaten) en daardoor goedkoper dan zijn relatief dure voorganger. Een keurig ingebonden exemplaar vond ik een jaar geleden bij mijn kringloop voor slechts tweeënhalve euro. Een antiquarisch schaarse uitgave die werd samengesteld in opdracht van de Algemene Armencommissie, met een inleiding van J. Everts (1882-1954). Blijkens de handtekening en stempels behoorde mijn exemplaar toe aan de heer A.C. la Rooij die destijds chef was van de afdeling onderzoek van de armenraad in Amsterdam. De boekomslag, waarvan de voorzijde op de linnen band werd geplakt, is onderaan gesigneerd door de ontwerper. Het gaat om de tekenaar en grafisch vormgever Elie Smalhout (1889-1939).
Ook deze uitgave leest als een boeiende roman. Waar anders word je geïnformeerd over de 'Stichting weduwe Hoffman-Boudewijns' met als doel: "Het verschaffen van steun aan oude dames, die als winkeljuffrouw in betrekking zijn geweest, ouder dan 60 jaren zijn en in behoeftige omstandigheden verkeren"? (blz. B24). En wat te denken van de 'Vereeniging tot uitzending van ziek-zwakke en prae-tuberculeuze kinderen onder de kenspreuk: 'Trein 8.28 H.IJ.S.M' (blz. B141) of het exclusieve 'Veldzicht' in Gorssel waar twaalf krankzinnige dames voor minstens honderd gulden per maand (een destijds even krankzinnig maandbedrag!) werden verpleegd (B107).
'De Gids' en zijn opvolger(s) waren echte naslagwerken die thuishoorden in bibliotheken en op de kantoren van diverse grote charitatieve instellingen (en dat blijkt ook wel uit de inktstempels op mijn exemplaren). Voor de veldwerkers, de zogenaamde armbezoekers, bestonden meer praktische, specifiek voor hen geschreven, uitgaven. Het "Handboek voor het armbezoek te Amsterdam" (Amsterdam, 1912, 3de druk) kocht ik voor enkele euro's eind 2016 bij antiquariaat 'De Friedesche Molen' in de Rosmarijnsteeg, vlak voordat het daar definitief zijn deuren sloot.
Het geeft beknopt actuele adressen en informatie zoals over de bewoningsvoorwaarden van de diverse Amsterdamse hofjes voor 'oude lieden' (en dat was men toen al vanaf 50 jaar!). Geslacht, gehuwd/ongehuwd, geloofsrichting, borgstelling, een eventueel klein eigen inkomen, goed zedelijk gedrag en een bepaalde leeftijd speelden toen allemaal een belangrijke rol bij de aanspraak op - en toewijzing van hulp. De verstrekte hulp was bovendien heel divers; toelage, kost en inwoning waren overal anders. Neem bijvoorbeeld de voorwaarden van het - door mij eerder beschreven - Corvershof, waar uitsluitend echtparen werden opgenomen.
"Aanvraag om opname aan Diaconie Ned. Herv. Gemeente. Oude lieden, de man minstens 60, de vrouw 50 jaren oud. Minstens 10 jaren lidmaat der N.H. Gemeente te Amsterdam. Zonder minderjarige kinderen. Vast inkomen ƒ 3,- per week. Genieten vrij wonen en ƒ 11,- per vier weken, 2 brooden per week, brandstof en kerstbedeeling" (blz. 39).
Geheel anders was het in het Waals hervormde Trompettershofje (Anjelierstraat 138-140).
Daar was alleen maar plaats voor (maximaal acht) oude vrouwen en genoot men buiten vrije inwoning "eene geldelijke ondersteuning, die eens per maand wordt uitgekeerd en de winterbedeeling bestaande uit kleeren, brand(stof), brood en grutterswaren" (blz. 43). Karig? Daarmee vergeleken waren de inwoners van de doopsgezinde 'Woningen de Vogel' (Kerkstraat bij de Reguliersgracht) slechter af. De enige hulp die zij, naast hun vrije inwoning, konden verwachten was: "'s Winters 2000 turven"!
Tot slot het "Handboek voor armbezoekers" (Amsterdam, 1912) geschreven door Mr. C.W. de Vries (1882-1967). Over deze uitgave kan ik kort zijn. Ze was vooral nuttig in de opleiding tot armbezoeker en bevat vrijwel uitsluitend theoretische stof en literatuurverwijzingen. Diverse onderwerpen waarmee de armbezoeker in aanraking kon komen worden hierin voorzien van achtergrondinformatie, bijvoorbeeld over de oorzaken van armoede, sociale wetgeving, waaronder de armenwet, gezinszorg etc. Vergeleken met de andere boeken uit mijn stapeltje 'ouderwetsche' armoede bevat dit gidsje inhoudelijk helaas maar weinig sappige details en smakelijk feitenmateriaal. Daarentegen (of misschien wel daarom) is deze uitgave antiquarisch het makkelijkst verkrijgbaar.