In 1766 verscheen een klein Franstalig boekje getiteld: “Les matinées du Roi de Prusse écrites par lui-même” (Berlin, 1766). De titelpagina vermeldde weliswaar geen officiële auteur maar de schrijver zou niemand minder zijn dan Frederik II (de Grote) van Pruisen (1712-1786).
De inhoud, waarover later meer, veroorzaakte de nodige beroering en er verschenen tot ver in de negentiende eeuw tal van herdrukken in verschillende talen, soms onder een andere titel zoals: “Soirées du roi de Prusse” en “l' Art de régner”.
Nog tijdens het leven van Frederik verschenen er minstens vijf verschillende edities die alle vrij schaars zijn. Sinds kort staat in mijn bibliotheek een exemplaar van "Les matinées du Roi de Prusse" (Berlin, MDCCLXXXIV [1784]). De uitgave (in duodecimo, 60 blz.) zit in een blauw contemporain kartonnen bandje. Op de versozijde van het titelblad bevindt zich een roodkleurig vierkant ex-libris, waaruit blijkt dat mijn nieuwe aanwinst ooit stond in de befaamde ‘Tetschner-Bibliothek’ van de graven van Thun-Hohenstein. Toen hun stamslot in 1933 werd ingericht als Tjechoslowaaks militair hoofdkwartier werd hun bibliotheek met enkele duizenden banden, in beslag genomen en verkocht. Eén van de opkopers was de later zeer bekende antiquaar H.P. Kraus (1907-1988).
Het oorspronkelijke handschrift (op papier, gemaakt in één van Frederik’s Oost-Pruisische papiermolens, met als watermerk de firmanaam ‘Neuendorf’ en de koninklijke adelaar) zou zich hebben bevonden tussen de familiepapieren van Eugen Freiherr von Massenbach (1817-1894). Was de auteur inderdaad Frederik de Grote?
Het lijkt onwaarschijnlijk en is nooit definitief vastgesteld en de werkelijke auteur is nog steeds een mysterie. In de loop der tijd zijn tal van andere kandidaten genoemd zoals graaf Ewald Friedrich von Herzberg (1725-1795), de Pruisische kapitein-ingenieur C. (Zacharie de Pazzi) De Bonneville (1710-1780) maar ook Voltaire (1694-1778).
Aangezien de laatste een ‘penvriend’ was van de Pruisische vorst mag het opmerkelijk heten dat er met geen woord over wordt gerept in hun brieven. Althans ik vond daarvan niets terug in de uitgave van hun briefwisseling (1736-1778) die in 2007 verscheen bij uitgeverij Van Gennep.
In ‘Les Matinées’ richt ‘Der Alte Fritz’ zich in vijf Machiavelliaanse bespiegelingen tot zijn neef Karel Willem Ferdinand van Brunswijk-Wolfenbüttel (1735-1806). De morgenuren handelen over:
1. De oorsprong van hun stamhuis, de gesteldheid van het rijk, de bodem en zeden van zijn land. "De levenswandel van de meerderheid der vorsten uit dit Huis is verfoeilijk slecht geweest, een genadig toeval en slechts bepaalde omstandigheden, die zeer meewerkten, hebben tot onzen groei het meeste bijgedragen. Ik kan u bovendien verzekeren, dat de eerste die zich onzen kroon opzette, één van de ijdelste en stompzinnigste Heeren geweest is, en bovendien een zeer wanstaltig en puistig lichaam bezeten heeft."
2. Over religie en godsdienst. "Bedenk het wel, mijn waarde Neef, er is niets ter wereld, wat den geest en het hart meer foltert en tiranniseert dan de godsdienst: want deze stemt noch met onze hartstochten noch met de bedoelingen der staatkunde overeen, die toch een monarch allen in 't oog te houden heeft. Zodra men God vreest, of beter gezegd, angst voor de hel heeft, wordt men tot capucijn."
3. Over gerechtigdheid. "De gerechtigheid is Gods evenbeeld. Wie kan in de uitoefening ervan de hoogste volmaaktheid bereiken? Doet men daarom niet verstandiger, als men zelfs het voornemen laat varen, om ze volkomen te bezitten?"
4. Over politiek, schone wetenschappen, de letterkunde en zijn kleding."Ik draag geen andere kleding dan mijn regimentsuniform, mijn troepen gelooven, dat ik dat doe uit bijzondere hoogachting voor hun stand, maar voornamelijk doe ik het, om met een goed exempel voor te gaan".
5. Staatkunde. In de laatste bespiegeling gaat het over zijn drie grondbeginselen in de staatspolitiek; “het eerste voor zijn veiligheid te zorgen en naar gelang van omstandigheden zich uit te breiden; het tweede geen bondgenootschappen aan te gaan dan tot zijn voordeel; en het derde, zich te doen vreezen en eerbiedigen zelfs in de hachelijkste tijden”.
De Franse editie door Spiess die in 1797 in Parijs bij Dentu verscheen bevat een zesde morgenuur over het leger.
Bijna een eeuw geleden verscheen hiervan een schaarse Nederlandse vertaling verzorgd door H.A. Petermeyer (1888-1943) getiteld: “De morgenuren eens konings aan zijns broeders zoon 1766" (Amsterdam, 1924). Petermeyer (‘Peet’) was een Nederlands journalist in Berlijn en correspondent voor tal van bladen. Zijn vader was Duitser en dus sprak en schreef hij vloeiend Duits zodat het geen verbazing wekt dat er gelijktijdig een Duitse editie van zijn hand verscheen.
Petermeyer heeft aan zijn uitgave twee andere elementen toegevoegd. Ten eerste de “Geloofsbelijdenis van Z.M. den Koning van Pruisen” waarvan artikel 1 als volgt luidt:
"Ik geloof niet, wat de Paus beveelt, ook niet in allen deele, wat Luther bevestigd en Calvijn geschreven heeft. Ik geloof echter aan den Eenigen God en stel Zijn Heilig woord tot daadwerkelijken grondslag van mijn geloof en wat daarmede niet overeenstemt, zal nooit door mij worden geloofd, ook al zou een Engel des Hemels het geschreven hebben".
Het tweede is: “De ‘morgenuren’ in Doorn”, een verslag van Petermeyer's bezoek aan de verbannen Duitse Keizer Wilhelm II in Doorn en zijn daar gehouden voordracht over de ‘morgenstonden’. De Keizer was daarin zeer geïnteresseerd en liet ‘en passant’ weten dat hij bijzonder gecharmeerd was van de vierdelige film: “Fridericus Rex” uit 1921/22.
Een historisch kostuumdrama dat de achttiende eeuwse 'frische fröhliche Krieg' toont onder commando van 'Der Alte Fritz'. Kijk en zing uit volle borst mee (let op de tekst!) met de Pruisische 'Fridericus-Rex-Grenadiersmarsch' van Ferdinand Radeck (1828-1903)!
Petermeyer was niet de eerste die een eerste Nederlandse vertaling op de markt bracht.
Die was al een halve eeuw daarvoor verschenen en wel bij de firma R.C. Meijer van Multatulikenner R.C. d’Ablaing van Giessenburg (1826-1904).
Diens vertaling van ‘Les matinées’ zit echter verborgen in de reeks “Curiositeiten van allerlei aard” waarover ik eerder schreef en wel in nummer 34: “Een paar staatsstukken” (Amsterdam, 1876).
Voor: “De ochtendbespiegelingen van den Koning van Pruissen” gebruikte d’Ablaing de uitgave van Ch. Potvin (Brussel, 1871) die de oorspronkelijke, niet vermeerderde tekst bevat (en ook nauw aansluit bij de Berlijnse editie van 1784).
“Vraagt men waarom ik, even als mijn geachte vriend, aan deze lezing de voorkeur geef, mijn antwoord is gereed: De bedoelde vermeerdering is blijkbaar een onhandige, walgelijke vervalsching, om schandaal te verwekken; zo’n tekst valt niet in mijn smaak en behoort niet te huis in mijn curiositeiten” (blz. 4). Behalve de 'ochtendbespiegelingen' bevat d'Ablaing's uitgave ook nog het politiek testament van een ander verlicht despoot: "Kopij van het ontwerp van Europesche heerschappij door Peter de Groten nagelaten aan zijn opvolgers op den troon van Rusland, en berustende in de archieven van het paleis Petershoff bij Sint Petersburg".