vrijdag 30 augustus 2019

Over het dopen van monsters en met de natte vinger...


"Uit christelijke naastenliefde is iedereen verplicht er toe mede te werken, dat geen kind, en zelfs geen vrucht, die bij de miskraam afkomt, ongedoopt sterft."

=====XXXXX=====

Ergens tussen mijn genealogische paperassen bewaar ik mijn doopbewijs van de Nederlands Hervormde Kerk. Die doop vond plaats op 18 februari 1962 en werd uitgevoerd door dominee H.J. Kater (1911-2003).
'Gedoopt door de hofpredikant...' vertelde mijn moeder later en daar was ze stiekem best wel een beetje trots op. Erg gelovig of kerkelijk was ons gezin beslist niet. Er was geen regelmatige zondagse kerkgang en alleen met Kerstmis zag ik wel eens een kerk van binnen. Wel werd altijd bewust gekozen voor Christelijke scholen, maar meer omdat (door mij) Bijbelse geschiedenis nuttig werd geacht dan omwille van het geloof.

Aan het voorgaande moest ik even terugdenken toen ik enige tijd terug uit de bibliotheek van Ed Schilders een boekje kocht geschreven door Pierre Jean Corneille Debreyne (1786-1867), een Franse arts, tevens priester (in de orde der Trappisten) die verschillende publicaties op zijn naam heeft staan waaronder: "Moechialogie ou Traité des péchés contre les sixième et neuvième commandements du décalogue et de toutes les questions Matrimoniales qui s'y rattachent directement et indirectement suivi d’un abrégé pratique d‘embryologie sacrée" (Bruxelles, 1853, 2de ed.).
'Moechialogie' komt van het Latijnse woord 'Moechisso' wat overspel/ontucht betekent.
Vrij vertaalt luidt de titel dus: "Overspel/ontucht of verhandeling over de zonden tegen het zesde en negende gebod van de tien geboden ('Décalogue'en alle huwelijkszaken die direct of indirect daarmee verband houden, gevolgd door een praktische samenvatting over de heilige embryologie".


Behalve over zelfbevlekking, verboden boeken, incest, sodomie, hermafrodieten, kussen en dansen gaat Debreyne's boek - in het derde deel "L'Embryologie sacrée ou théologique" - in op vragen als; mag een priester de keizerssnede toepassen vóór het overlijden van de moeder om het kind te redden door het te dopen? Hoe gaat het dopen van miskramen, embryo's en foetussen? Hoe om te gaan met kinderen met geboorteafwijkingen; 'monsters' met twee hoofden of twee lichamen?
Volgens Debreyne was het mogelijk om onvoorwaardelijk elke monsterlijke afwijking te dopen die uit de baarmoeder van een vrouw kwam, ongeacht hoe lelijk het zou zijn, en ongeacht de gelijkenis met een beest. Bij kinderen met twee hoofden en één lichaam of één hoofd met twee lichamen moest de priester als volgt te werk gaan: "Si le monstre a deux têtes et un seul corps, ou deux corps et une seul tête, il faut donner deux baptêmes en disant; 'Si tu es homme et si tu vis', etc.; et puis: 'Si tu es un autre homme et si tu es vis', etc. Si c'est un acéphale, on doit le baptiser en disant: 'Si tu vis et si tu es homme, je te baptise', etc." ("Als het monster twee koppen en één lichaam heeft, of twee lichamen en één hoofd, moeten twee dopen worden gegeven door te zeggen; 'Als je een mens bent en als je leeft', enz .; en: 'Als je een ander mens bent en als je leeft', enz. Als het geen hooft heeft, moet je het dopen door te zeggen: 'Als je leeft en als je een mens bent, doop ik je', enz.").


In zijn vraagstellingen, voorbeelden en details is 'Moechialogie' van Debreyne soms bepaald gruwelijk, zo constateerde ook Henry Spencer Ashbee (alias 'Pisanus Fraxi') in het tweede deel van zijn "Bibliography of Prohibited Books", blz. 66). 'Moechialogie' is niet in het Nederlands vertaald maar er bestaat wel een curieuze Nederlandse uitgave over hetzelfde onderwerp.
Het gaat om: "Over het doopsel in tijd van nood en over eenige plichten van gehuwden"
('s-Gravenhage, 1932, 5de druk), samengesteld door A.G. van den Berg, J. Jorna en J.B.W.M. Möller. Deze verkorte Nederlandse Debreyne (51 bladzijden) verscheen 'Niet in den handel' speciaal voor gehuwden, doktoren, verloskundigen en verpleegsters en was uiteraard voor 'niet-volwassenen ongeschikt'.
Voor het gedeelte waar de theologie de medische wetenschap raakte werd gebruik gemaakt van de adviezen van dr. A.C.M. Beukers, geneesheer van het R.K ziekenhuis 'St. Joannes de Deo' (thans HMC Westeinde) in Den Haag.


De brochure begint rustig met wat uitleg en verklaringen over waarom het doopsel bij katholieken noodzakelijk is (één van de zeven sacramenten), wat moet worden verstaan onder tijd van nood, wie mogen dopen (ook leken mochten dopen) en hoe men moet dopen (met natuurlijk water dat over de huid moet vloeien). Belangrijk was (is?) voorts op welk lichaamsdeel men doopt. Dopen op de navelstreng bijvoorbeeld was ongeldig en ongeoorloofd. Alleen bij de doop op het geheel geboren hoofd kon men er van uitgaan dat de doop geldig was toegediend; op de ledenmaten was de doop 'waarschijnlijk', op de romp 'waarschijnlijker' en op het gedeeltelijk geboren hoofd het 'waarschijnlijkst'. Dat betekende concreet dat er bij moeilijke bevallingen soms diverse malen moest worden gedoopt want bij het overdopen werd de geldigheid van het doopsel steeds waarschijnlijker!

Dopen 'in den moederschoot' was daarom wat ingewikkelder. Er moest immers bij voorkeur op het hoofd worden gedoopt. Bij stuitliggingen werd vaak gebruik gemaakt van een lange canule of blaasspuit. "Natuurlijk zal men op geleide van den vinger dit steriele instrument in moeten brengen, niet alleen om geen schade toe te brengen, maar vooral ook om zooveel mogelijk zeker te zijn, dat het kind en zoo mogelijk het hoofd van het kind door het doopwater geraakt wordt. Men kan ook met een druipnatten vinger of vingers in de moederschoot doopen, maar dit Doopsel is minder zeker dan dat met een spuit".

So far, so good, maar hoe om te gaan met miskramen?

Indien de vrucht in een blaasje werd afgestoten (en nog niet kenbaar gevormd was) moest deze in een kom met water worden ondergedompeld. Vervolgens diende men het taaie en veerkrachtige vlies om de vrucht open te scheuren zodat het vruchtwater er uit kon vloeien en het doopwater de hele vrucht bespoelde. "Onmiddellijk nadat men het blaasje onder water heeft geopend, spreke men langzaam de doopwoorden uit: Ik doop U in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Terwijl men de doopwoorden voleindigt, heffe men de vrucht weer uit het water". Toegegeven, het is even slikken, maar met enig oefenen moet iedereen dit kunnen.

Bij vrouwen die stierven tijdens de zwangerschap of geboorte kwam enig medisch inzicht van pas maar vooral een vaste hand geleid door een rotsvast geloof. Men diende dan onverwijld een keizersnede uit te voeren als er geen zekere bewijzen waren dat de vrucht of het kind niet ook reeds gestorven was. "In dergelijke gevallen moet het lichamelijk en bovenal geestelijk leven van het kind of van de vrucht worden gered". Het doopsel was immers het enige middel om in de hemel te komen.


Ik weet niet hoe onze huidige weleerwaarde heren in bovenstaande situaties willen of moeten handelen maar ik ken in ieder geval één negentiende eeuwse pastoor die de keizersnede eigenhandig uitvoerde. Het gaat om Justine Emanuel Joseph Heraldus Joors (1813-1877), pastoor van Schinveld (gemeente Onderbanken) tussen 1857 en 1877.
De bloederige actie (een klassiek voorbeeld van: 'operatie geslaagd, patiënt overleden...') werd vastgelegd door A. Scherpenseel in diens zeldzame uitgave getiteld: "Schets over den politieken toestand der gemeente Schinveld (Limburg) 1849-1869 in verband gebracht met de laatste kiezerskwestie" (Luik, 1870).

"Het volgende gruwel in den nacht van den 9 op 10 september 1866, dus ook in de tweede helft der beschaafde negentiende eeuw, te Schinveld gepleegd door Emmanuel Joors, pastoor aldaar, strekke tot bewijs:
Zekere Elisabeth Snel, vrouw Pagen van Brussel, was sedert acht dagen uit Pruissen gekomen, en vertoefde weder tijdelijk te Schinveld. Den 9 september 1866 wordt zij plotseling gevaarlijk ziek. Tegen 11 uren 's nachts roept men den pastoor, en tegen 12 uren geeft de vrouw, zoo het schijnt, den geest. Nu gebiedt pastoor de aanwezigen het doodenvertrek te verlaten. De echtgenoot der overledene vraagt waarom. Hier moet eene ziel gered worden, antwoordt pastoor. - De vrouw was zwanger sedert vijf maanden. - Bij het vernemen dezer woorden valt de man in onmacht; men brengt hem in een ander vertrek.
De pastoor sluit zich nu alleen in de kamer, zonder heelmeester noch vroedvrouw.
Op eenmaal vernemen de personen, die het ziekevertrek verlaten hadden, hevig gekerm; zij willen nu de deur forceren, maar pastoor verschijnt met het bebloed mes nog in de hand en roept: terug! terug! de vrouw is dood, zij had de colera! Dat was een donderslag voor de aanwezigen. Allen vluchtten nu. In Schinveld is vroeger noch later iemand van die ziekte aangerand noch gestorven... Joseph Smeets, eigenaar van het huis, blijft alleen met den echtgenoot in hetzelve. Hun beveelt pastoor, dadelijk drie planken in malkaâr te slaan.
De vrouw wordt met haar embryon erin gelegd; de pastoor dwingt nu Joseph Smeets en den man der overledene zelven den zerk onmiddellijk naar den kerkhof te dragen, alwaar dezelve reeds ten drie uren aan de aarde is toevertrouwd!
Den volgenden dag vertelt men dat de vrouw Pagen overleden is. De ambtenaar van den burgerlijken stand wil de lijkschouwing doen, maar vindt geen lijk. De pastoor komt bij, en zegt: kom, kom, schrijf maar in, dat komt er niet op aan!
Ik zeg u, dat zij dood en reeds begraven is, gelooft gij uwen pastoor niet?" (blz. 40/41).

woensdag 14 augustus 2019

De vergeten stadshistoricus


De geschiedenis van Amsterdam is al verschillende malen beschreven. De laatste chronologische 'up-to-date' stadsbeschrijving (in vijf delen) verscheen tussen 2004 en 2007 bij uitgeverij SUN in Amsterdam en was het werk van een collectief van specialisten.
In het eerste deel van deze serie wordt in een inleidend hoofdstuk, "Op de schouders van reuzen", een kort overzicht gegeven van de eerder verschenen stadsgeschiedenissen en hun auteurs. Dat waren van de eerste (J.I. Pontanus) in de zeventiende eeuw tot de laatste (Brugmans) in de twintigste eeuw, nog allemaal uitgaven die door één auteur tot stand waren gekomen. Voor wat betreft de negentiende eeuw wordt mijn boekenplankheld Jan ter Gouw (1814-1894) genoemd. Zijn geschiedschrijving, zeven delen plus een registerdeel, bleef helaas onvoltooid. Van de zeven tijdvakken die hij onderscheidde in de geschiedenis van Amsterdam beschreef hij alleen de eerste drie: I. 'De Amsterdamsche oudheid, van de 12de eeuw tot 1350', II. 'Het Ontwikkelingstijdperk, van 1350 tot 1555' en III. 'De Spaansche tijd, van 1555 tot 1578'.


Er is echter nog een andere negentiende eeuwse geschiedenis van Amsterdam geschreven die, opmerkelijk genoeg, nooit wordt genoemd en vrijwel is vergeten. Ik heb het over de vierdelige serie van schoolmeester en toneelschrijver Cornelis van der Vijver (1784-1855): "Geschiedkundige beschrijving der stad Amsterdam sedert hare wording tot op den tegenwoordigen tijd..." (Amsterdam 1844-1848). Zijn geschiedenis van Amsterdam verscheen destijds in (37) afleveringen (van vijftig cent per stuk bij intekening). Van der Vijver schreef in zijn nawoord (deel IV) dat hij door de boekhandelaren (en uitgevers) 'Gebroeders Diederichs' was uitgenodigd om een beschrijving te geven van Amsterdam voor alle standen, met name zij "wier beroep geenszins medebrengt dagelijks te lezen, veelmin in oude boeken te snuffelen". Als eindpunt van zijn stadsbeschrijving koos hij 1840, het jaar waarin Willem II (1792-1849) de Nederlandse troon besteeg. Desondanks bevat het vierde deel nog een dertiende hoofdstuk; 'Anno 1840-1848', dat niet in de inhoudsopgave werd opgenomen.


Waarom is Van der Vijvers magnum opus zo in de vergetelheid geraakt en bij velen onbekend gebleven? Voornamelijk omdat Van der Vijver veel ontleende aan zijn directe voorganger Jan Wagenaar (1709-1773) en diens: "Amsterdam, in zyne opkomst, aanwas, geschiedenissen, voorregten, koophandel, gebouwen, kerkenstaat, schoolen, schutterye, gilden en regeeringe" (Amsterdam, I. Tirion (vol. 1-2) / Yntema & Tieboel (vol. 3), 1760-1767). Hij was ook geen gepassioneerde archiefrat zoals zijn collega Jan ter Gouw. Nieuwe of verbeterde inzichten en spectaculaire ontdekkingen zijn niet aan hem toe te schrijven.
De grote kracht van Van der Vijvers stadsgeschiedenis ligt in zijn beschrijving van Amsterdam in het laatste decennium van de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw.
Op het gebied van contemporaine geschiedenis had hij trouwens al eerder met succes gepubliceerd. Zijn smakelijk geschreven "Wandelingen in en om Amsterdam" (Amsterdam, 1829) bijvoorbeeld zit vol historische bijzonderheden, is nog altijd zeer gezocht en in complete staat (met alle afbeeldingen en acht bladzijden 'aanmerkingen, verbeteringen...' enz.) zeldzaam. Kortom; vooral in het vierde deel van zijn "Geschiedkundige beschrijving der stad Amsterdam", staan bijzonderheden die de lezer niet gauw ergens anders zal tegenkomen, zoals over de 'Amsterdamsche Tullefabriek' van W.H. Warnsink (deel IV, blz. 234/235) die slechts tien jaar bestond.


Zoals u in mijn aanwinstenlijstje over juli 2019 kunt zien (nr. 6) kocht ik onlangs via veilingsite Catawiki voor € 113,55 euro (inclusief veiling- en verzendkosten) Van der Vijvers vierdelige stadsbeschrijving. De uitgave bevat meer dan tachtig afbeeldingen (lithografieën) waarvan enkele zijn gemonogrammeerd 'JH' wat staat voor Johannes Hilverdink (1813-1902). Onder enkele staat een verwijzing naar de drukker; 'Steendr. van R. de Vries jr.'. Dit was Ruurt de Vries jr. (1813-1874) die tot Nederlands eerste steendrukkers behoorde en daarin werkzaam was vanaf ca. 1835.


Veel litho's zijn gekopieerd naar oudere (bekende) gravures maar enkele verrassen en springen er uit. Persoonlijk ben ik erg gecharmeerd van één van de oudste afbeeldingen van de pelikanenvijver in Artis (deel III, na blz. 134) die laat zien dat de bekende Amsterdamse dierentuin - in het eerste decennium van zijn bestaan - nog veel weg had van een kinderboerderij. Fraai vind ik voorts de strakke ontwerptekening door Carel Christiaan Antony Last (1808-1876) van 'Het huis van arrest en justitie' (deel IV, na blz. 540), het voormalige 'Huis van Bewaring I' aan de Weteringschans, naast de Leidse poort (waar thans Holland Casino) zit. Dit gebouw gold toen als een novum in de geschiedenis van het Nederlandse gevangeniswezen. Het was de eerste inrichting in ons land die was opgezet volgens het cellulaire systeem. Overigens kwam ik beide illustraties plus een aantal andere tegen als illustratiemateriaal in de laatst verschenen stadsgeschiedenis van uitgeverij SUN.


Mijn nieuwe aanwinst heeft ooit in de bibliotheek gestaan van de Utrechtse (maçonnieke) penningdeskundige W. Kreeft, wiens ex-libris het bevat. Daarnaast trof ik in het eerste deel een curiosum aan en wel de uitgeknipte voorzijde van de originele omslag van de 3de aflevering met op de achterzijde reclame van de uitgever. Die omslagen zijn natuurlijk geheel verdwenen met het inbinden tot afzonderlijke boekdelen.
Bij mijn weten is er destijds geen uitgeversband verschenen zodat de boeken tegenwoordig antiquarisch in verschillende banden worden aangeboden. Dat aanbod - zeker de complete serie - is overigens maar spaarzaam. Een groot probleem voor de bibliofiele liefhebber is de papierkwaliteit van deze uitgave. Papierverkleuring en 'foxing' zijn standaard aanwezig. Gelukkig heeft mijn set daar niet veel last van en zijn de litho's vrijwel allemaal schoon van smetten, mede omdat ze op een andere papiersoort zijn gedrukt.


Behalve het eerdergenoemde curiosum vond ik in het eerste deel ook een uitgeknipte kavelbeschrijving uit een veilingcatalogus van Van Gendt (Amsterdam, mei 1978). Daar werd toen kennelijk een ander exemplaar geveild, gebonden in halfleren banden. In pen staat de hamerprijs erbij; 775 gulden (exclusief veilingkosten). Daarnaast staat op het schutblad van het eerste deel met potlood geschreven: "Bij Meijer Elte, antiquaar in Den Haag, in deze uitvoering, in 1982 te koop voor ƒ 1475,-"! Omgerekend komt dat bedrag in koopkracht overeen met ruim dertienhonderd euro nu! Daarentegen is mijn aankoopbedrag bij Catawiki gelijk aan een kleine honderddertig gulden in 1982.
Voor dat bedrag had ik bij antiquaar Meijer Elte niet deze boeken maar bot gevangen...

donderdag 1 augustus 2019

Het jaar geboekt, juli 2019

In de rubriek 'Het jaar geboekt' (zie tabblad bovenaan) houd ik bij wat ik gedurende het lopende jaar per maand bij elkaar verzamel. Na afloop van de maand verplaats ik de lijst met aanwinsten naar de startpagina c.q. homepage en geef ik 'de cijfers'. In de rubriek blijven de voorgaande maand(en) als hyperlink aanwezig. Raadpleeg dus regelmatig de nieuwe rubriek om te zien of er aanwinsten zijn bijgekomen (of wacht op het maandoverzicht).

Juli 2019; de cijfers...

Totaal aantal objecten: 6.
Gekocht: 6.

Totaal uitgegeven: € 179,40 euro (incl. verzendkosten).
Gedeeld door 6 is gemiddeld: € 29,90 euro per object.

Via Boekwinkeltjes: 3 (1, 2, 3).
Via kringloopwinkel: 1 (5).
Via boekhandel: 1 (4).
Via Catawiki 1 (6).

Modern: 2 (4, 5).
Old & rare: 4 (1, 2, 3, 6).

Juli 2019: de aanwinsten...


1. E. van Dieren: "Prof. Freud en het perverse gevaar" (Baarn, 1932). Gekocht via Boekwinkeltjes voor € 14,25 euro (incl. verzendkosten). Inclusief de stofomslag (zoals u ziet)! Niet mijn eerste boekje van deze curieuze beroepsquerulant! Ik schreef eerder over hem in: "'De schrijver is de gekte nabij!'".

Via het boekwinkeltje van Ed Schilders kocht ik voor € 16,90 euro (incl. verzendkosten) twee (2 en 3) zeldzame theologische publicaties m.b.t. de discussie - begin vorige eeuw - rond 'de grote Hollandsche vloek; Godverdomme'. Ik heb hierover inmiddels een kleine collectie en schreef er over in: "Deus damnet me..., S.N. de D..., G.v.d.!"


2. J.A. Aertnijs: "De imprecatione Deus damnet me. Dissertatio theologica et apologetica." (Galopiae [Gulpen], 1902).


3. Walterus: "Vindicatio sententiae Patrum nostrorum quoad blasphemiam Neerlandicam" (z.p. [Tilburg], 1904). Niet in de handel.


4. M. Hameleers & A. van Noord: "Kaartboeken van Amsterdam 1559-1703" (Amsterdam, 2019). Direct gekocht voor de intekenprijs van € 31,95 euro (incl. verzendkosten). Het gaat hier om manuscriptkaarten van stukken land in de (wijde) omgeving van Amsterdam in het bezit van o.a. het Burgerweeshuis, Leprozenhuis en Sint-Pietersgasthuis. Ze vertonen niet zelden belangrijke en verrassende (bouw)historische details.


5. A. Boeken en W. Donath: "Amsterdamse stoepen" (Amsterdam, 1950). Met de (enigszins beschadigde) stofomslag. Voor mijn 'plankje' geschiedenis van Amsterdam. Kringloopvondst, voor € 2,75 euro meegenomen.


6. C. van der Vijver: "Geschiedkundige beschrijving der stad Amsterdam" (Amsterdam, 1844-1848). Vierdelige geïllustreerde negentiende eeuwse stadsbeschrijving door de onderwijzer Cornelis van der Vijver (1784-1855). Ik heb al heel lang een oogje op deze enigszins vergeten stadsbeschrijving. De mij bekende antiquarisch aangeboden (complete) sets hebben allemaal veel last van papierverkleuring en 'foxing'. Zo ook mijn nieuwe aanwinst maar gelukkig in geringe mate, bovendien kon ik deze uitgave bij Catawiki bemachtigen voor het vriendschappelijke bedrag van € 113,55 euro (inclusief veiling- en verzendkosten). Meer over deze serie en zijn auteur in mijn blog: "De vergeten stadshistoricus".