Het was een goudmijn van modieuze, anarchistische, ontuchtige, verkeerde, hoerige, opwindende en polemische boeken, kortom van alle boeken die ik wou lezen” (Gerrit Komrij in: “Over het nut van het katholicisme”, in “Verzonken boeken” (Amsterdam, 1986).
Welke nieuwsgierige bibliofiel hunkert na het lezen van Komrij niet naar A.B.H. Gielen (1871-1929): “Standaard Catalogus van het R.K. Centraal bureau voor Lectuur” (Amsterdam, 1925)?
De catalogus verscheen oorspronkelijk bij de Amsterdamse uitgeverij Joost van den Vondel en wordt antiquarisch voor bedragen rond de vijftien euro aangeboden. Zeer schaars zijn de daaropvolgende twee supplementen die in 1926 en 1927 (de laatste o.l.v. J. van Heugten sj) verschenen bij de uitgeverij ‘Foreholte’ in Voorhout.
Een complete set zie je daarom niet vaak maar een paar jaar geleden trof ik er een aan bij antiquariaat “De Friedesche Molen”. De vraagprijs bedroeg zestig euro. In de winkel vertelde ik Hein over wat de catalogus van jezuïetenpater Gielen voor Komrij had betekend (‘zijn roomse poolster’). De waarschuwingen van pater Gielen voor bepaalde boeken zijn - anno nu - vervat in termen die vooral op de lachspieren werken; ‘ontredderde lectuur’, ‘een heel smerig ding; voor niemand’, ‘een lasterroman, die te vuil is om aan te pakken’, 'Pornografie. Afgekeurd' of ‘een wanhopig meedogenloos bijna ziekmakend boek, met socialistische strekking. Niets voor ons’.
Menig boek belandde bij Gielen zo op de symbolische brandstapel. Voor Komrij echter waren zijn woorden hartelijke aanmoedigingen en Koninklijke aanbevelingen om de desbetreffende uitgave onmiddellijk na te jagen, te kopen en te lezen. Kennelijk had ik er wat al te enthousiasmerend over gesproken want Hein besloot de boeken toch maar zelf te houden. Geduld, geduld….
Uiteindelijk vond ik een paar weken geleden weer een complete set (uit een voormalige kloosterbibliotheek) bij antiquariaat “Boek en Glas” en nu voor maar vijf en twintig euro! Meteen gekocht natuurlijk.
De catalogus begint met een uitvoerige inleiding waarin staat met welke drie factoren Katholieken te maken hebben als het gaat om de zorgvuldige keuze van hun lectuur.
A. De natuurwet. “Wat ik voel of weet dat mij schade brengt, ook al zou het anderen niet deren, late ik ongelezen, anders breng ik mijn geestelijk leven in gevaar en pleeg vergrijp tegen mijne ziel”. Voor iedere Katholiek lag dit natuurlijk anders, afhankelijk van zijn opleiding, gevoeligheid, ontwikkeling etc. Bij twijfel; raadpleeg uw biechtvader.
B. De kerkelijke boekenwet. Welke boeken verboden zijn om hun antikatholieke opvattingen, onzedelijkheid, goddeloosheid etc.
C. De Index. De officiële lijst van verboden boeken opgesteld door het Vaticaan.
Wat wilde pater Gielen (tussen 1912 en 1929 hoofdredacteur van de ‘Boekenschouw’) bereiken met deze standaarduitgave? “Een practische gids zijn om schadelijke boeken van onschuldige, en gevaarlijke van twijfelachtige te helpen onderscheiden. Of een boek kunstwaarde heeft of niet, lijkt ons naast de ethische waarde van zoo'n ondergeschikt belang, dat wij er niet veel woorden aan zullen besteden. Wij hebben een hartgrondigen hekel aan de tegenwoordige opfokking tot aestheten in plaats van tot oprechte en beginselvaste Christenen, die plichts- boven schoonheidsgevoel stellen. Door kunst is waarschijnlijk nog nooit iemand in den hemel gekomen, tenzij hij er God mee diende. Hetgeen dan weer den ethischen kant van het vraagstuk naar ons toekeert. Het is er ons derhalve allerminst om te doen ‘letterkundigheid’ te gaan bewonderen, die overigens niet langer pleegt te duren dan een vrouwenmode”.
Het was natuurlijk onmogelijk om alle verschenen en te verschijnen boeken te beoordelen. Volgens Gielen bleek uit ervaring en onderzoek dat vooral de nieuwste “kersversche” boeken werden gelezen. Om nader te bepalen welke titels dat waren werden de catalogi van diverse grote leesbibliotheken bestudeerd. “Die zijn als graadmeters van de waardeering van het publiek en van de veelgelezenheid van een boek. Daaruit maakten wij onze keuze van titels in dezer voege, dat wij ter bespreking allereerst noteerden wat gelijkelijk in alle of de meeste catalogi voorkwam”.
Het ging natuurlijk vooral om Nederlandse en vertaalde romans (waaronder vele thans min of meer vergeten auteurs en spoorloos verdwenen uitgaven); “omdat deze in hoofdzaak de verspreiders zijn van goed en kwaad; zij richten zich tot de groote massa, zij speculeeren op de sensatielust van het publiek, zij behoeven niet te voldoen aan voorwaarden van waarheid, wetenschap of logica, maar brengen het gedachtentuig van elk willekeurig individu onder het bereik van allen”.
Een enkele keer komen we Nederlandse klassiekers tegen zoals Couperus (1863-1923): “Een dandy met de taal en een dandy met het leven. Een verfijnd artist, als men wil, ofschoon wij het zelf niet gelooven, maar een heilloos schrijver om zijn bar sensualisme, zijn amoraliteit en immoraliteit en zijn theosofische gevoelens. Een criticus in ‘Onze Eeuw’- zegt, dat men Couperus-werken later precies zoo zal lezen en vinden, als men tegenwoordig leest en vindt ‘Julia' van Rhynvis Feith” en over diezelfde Rhynvis Feith (1753-1824): “Zijn beide romans Julia (1792) en Ferdinand en Constantia, zijn huilerig sentimenteel en om hun boekentaal ongenietbaar”. Een mild oordeel naar Gieliaanse maatstaven en duidelijk voor elke Katholiek, Couperus- en/of Rhynvis Feith-fan.